Rechtbank Noord-Nederland, 01-08-2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:2947, LEE 23/3446 t/m 3450 en 23/3453 t/m 3457
Rechtbank Noord-Nederland, 01-08-2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:2947, LEE 23/3446 t/m 3450 en 23/3453 t/m 3457
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 1 augustus 2024
- Datum publicatie
- 8 augustus 2024
- Annotator
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2025:772, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- LEE 23/3446 t/m 3450 en 23/3453 t/m 3457
- Relevante informatie
- Art. 3.12 Wet IB 2001, Art. 3.25 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
De rechtbank oordeelt dat goedkoopmansgebruik het niet toestaat om in 2014 alsnog winst te nemen ter zake van een voorwaardelijk recht op een nabetaling dat in 2000 is overeengekomen, berekend naar de stand van zaken op dát moment (in 2000). Naar het oordeel van de rechtbank zou dat zou strijdig zijn met het matchingbeginsel en het beginsel dat een bestendige gedragslijn moet worden gevolgd.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/3446 t/m 3450 en 23/3453 t/m 3457
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 1 augustus 2024 in de zaken tussen
[eiser 1] , uit [woonplaats] ,
[eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde van eisers] RB),
en
de inspecteur van de Belastingdienst Midden- en kleinbedrijf, kantoor Almere, de inspecteur
(gemachtigde: [naam gemachtigde van de inspecteur] MSc BSc).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 31 mei 2023.
De inspecteur heeft aan [eiser 1] aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), met bijbehorende verliesvaststellings- en verliesverrekeningsbeschikkingen en belastingrentebeschikkingen, opgelegd naar de volgende inkomens:
Zaaknr. |
Middel |
Jaar |
Inkomen uit werk en woning |
Inkomen uit sparen en beleggen |
Belastingrente |
23/3453 |
IB/PVV |
2014 |
€ 82.8381 |
€ 24.613 |
€ 4.753 |
23/3454 |
IB/PVV |
2015 |
€ 44.475 |
€ 27.130 |
€ 2.284 |
23/3455 |
IB/PVV |
2016 |
€ 67.561 |
€ 31.028 |
€ 3.551 |
23/3456 |
IB/PVV |
2017 |
-/- € 25.612 |
€ 30.583 |
n.v.t. |
23/3457 |
IB/PVV |
2018 |
€ 12.136 |
€ 22.676 |
€ 268 |
De inspecteur heeft aan [eiser 2] (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), met bijbehorende (herziene) verliesvaststellings- en verliesverrekeningsbeschikkingen en (navorderings)aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW), met bijbehorende belastingrentebeschikkingen, opgelegd naar de volgende inkomens:
Zaaknr. |
Middel |
Jaar |
Inkomen uit werk en woning |
Inkomen uit sparen en beleggen |
Belastingrente |
23/3446 |
IB/PVV |
2016 |
€ 100.434 |
€ 7.100 |
€ 5.278 |
23/3448 |
IB/PVV |
2017 |
€ 11.888 |
€ 8.806 |
n.v.t. |
23/3450 |
IB/PVV |
2018 |
€ 78.901 |
€ 7.556 |
€ 3.743 |
Zaaknr. |
Middel |
Jaar |
Bijdrage-inkomen (vóór maximum) |
Belastingrente |
23/3447 |
ZVW |
2016 |
€ 109.776 |
€ 369 |
23/3449 |
ZVW |
2017 |
€ 20.772 |
€ 52 |
In de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur eisers bezwaren ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Voorafgaand aan de behandeling ter zitting hebben beide partijen pleitnota’s overgelegd. Ook heeft de inspecteur op verzoek van de rechtbank nadere stukken opgestuurd.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 juni 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door mr. [naam 1] . Op dezelfde zitting zijn ook de inhoudelijk verwante zaken met zaaknummers LEE 22/4421, 22/4430 en 22/4431 (van andere belastingplichtigen) behandeld.
Feiten
[eiser 1] exploiteerde tot 1 mei 2005 een akkerbouwbedrijf aan de [adres] te [woonplaats] . Per 1 mei 2005 exploiteert [eiser 1] dit akkerbouwbedrijf samen met zijn zoon, [eiser 2] , in de vorm van een maatschap.
Per 1 mei 2013 is de maatschap voortgezet als vennootschap onder firma onder de naam [A] V.O.F. (de V.O.F.) en is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser 2] B.V. toegetreden.
[eiser 1] en zijn echtgenote waren gezamenlijk eigenaar van een aantal percelen landbouwgrond gelegen nabij de [adres] te [woonplaats] . Deze grond behoorde tot het ondernemingsvermogen van [eiser 1] . Op 23 juni 2000 hebben [eiser 1] en zijn echtgenote een koopovereenkomst gesloten met [X] B.V. inzake de verkoop van de percelen [woonplaats] , sectie A, nrs. [nummer 1] en [nummer 2] , groot 51.52.85 ha.
In de koopovereenkomst is ten aanzien van de verkoopprijs het volgende overeengekomen:
“De verkoopprijs van het verkochte bedraagt f 14,50 gulden per vierkante meter k.k. (overdrachtsbelasting, notaris etc.).
Daarnaast is overeengekomen dat indien er een definitieve bestemmingswijziging naar woningbouw dan wel bedrijfsbebouwing heeft plaatsgevonden, koper, voor die delen waar deze bestemmingswijziging betrekking op heeft, een nabetaling zal doen van f 15,00 gulden per m2. Deze regeling geldt tot uiterlijk 02-11-2013. Vanaf deze datum zal de nabetaling jaarlijks afnemen met 20%. Koper zal voor de nabetaling aan verkoper een deugdelijke concerngarantie afgeven. De nabetaling zal uiterlijk 2 maanden na definitieve bestemmingswijziging plaatsvinden.
75% van de bijbetaling zal geschieden uiterlijk 2 maanden na definitieve bestemmingswijziging en de resterende 25% binnen 14 dagen nadat het betreffende terrein geheel ontruimd is opgeleverd, hetgeen uiterlijk binnen betreffende 2 maanden dient plaats te vinden of zoveel eerder alsdat koper de volledige bijbetaling heeft voldaan.”
In de koopovereenkomst is verder – voor zover hier van belang – overeengekomen:
“3) Voorwaarden.
a) Verkoper heeft het recht om het verkochte om niet te blijven gebruiken tot uiterlijk 02112017 of zoveel eerder alsdat koper het verkochte nodig heeft voor bebouwing van de gronden doch nooit voor 02-12-2006. Indien koper eerder als 02-12-2006 over de gronden, ten behoeve van bebouwing wil beschikken dient hij hiervoor de verkoper de eventuele belastingschade te vergoeden.
b) In geval van overlijden van de heer [eiser 1] , vóór 02-11-2017, hebben (heeft) zijn kinderen (één hunner) het recht op voortgezet gebruik tot uiterlijk 02-11-2017, conform artikel 3a.”
Bij akte van levering van 2 november 2000 zijn de percelen geleverd voor een kooprijs van in totaal f 7.493.411,50.
[eiser 1] heeft in zijn aangifte IB/PVV 2001 (over het boekjaar 1 mei 2000 tot 1 mei 2001) ten aanzien van de verkoop van de percelen een boekwinst aangegeven van f 2.083.005. Deze boekwinst is berekend op basis van de gerealiseerde verkoopprijs van
f 14,50 per centiare, dus zonder rekening te houden met de eventuele nabetaling bij bestemmingswijziging.
Ter zake van de voorwaardelijke nabetaling door [X] B.V. van f 15,00 per centiare heeft [eiser 1] in zijn aangifte IB/PVV 2014 (over het boekjaar 2013/2014) alsnog een bedrag van € 1.777.764 (f 3.917.676) tot de winst uit onderneming gerekend. Daar tegenover heeft hij een vordering op [X] B.V. (de vordering) geactiveerd. In de aangifte is voor het gehele bedrag van
€ 1.777.764 een beroep gedaan op de landbouwvrijstelling van artikel 8, lid 1, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals deze gold tot 27 juni 2000 (de oude landbouwvrijstelling). Het bedrag van € 1.777.764 is de contante waarde van de vordering in het jaar 2000, berekend door ervan uit te gaan dat in 2000 te verwachten was dat de bestemming van de grond na 10 jaar zou wijzigen, onder toepassing van een rekenrente van 4,8 % (gelijk aan de marktrente eind 2000) en een risico-afslag van 20 % (ter beprijzing van het risico dat er uiteindelijk geen bestemmingswijziging komt).
In zijn aangifte IB/PVV 2014 heeft [eiser 1] de vordering direct afgewaardeerd met € 355.552 (20%). Daarbij is de landbouwvrijstelling niet toegepast, zodat deze afwaardering in de aangifte ten laste van de belastbare winst uit onderneming is gekomen.
Bij overeenkomst van 19 oktober 2016 hebben de vennoten van de V.O.F. afgesproken dat [eiser 1] per 1 mei 2015 een evenredig deel van zijn gerechtigdheid in de stille reserves overdraagt aan [eiser 2] en dat de jaarwinstverdeling wordt gewijzigd. De tot het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen van [eiser 1] behorende vordering is ingebracht in de V.O.F. en [eiser 1] behoudt 15% van de stille reserves in het vennootschappelijk vermogen. Op deze vermogensverschuiving is de regeling van artikel 3.63 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 toegepast. Door deze overeenkomst komt per 1 mei 2015 de vordering effectief nog voor 15% toe aan [eiser 1] en voor 85% aan [eiser 2] .
In de vier jaren volgend op 2014 heeft steeds een afwaardering plaatsgevonden ter grootte van 20% van de door [eiser 1] in zijn aangifte IB/PVV 2014 geactiveerde en later ingebrachte vordering. Op 2 november 2017 is de bestemming van de grond (definitief) niet gewijzigd. Eisers hebben het afwaarderingverlies op de vordering in hun aangiften IB/PVV als volgt verantwoord (met inachtneming van de gewijzigde gerechtigdheid als bedoeld onder 2.9.):
[eiser 1] :
2014: -/- € 355.552
2015: -/- € 355.552
2016: -/- € 53.332
2017: -/- € 53.333
2018: -/- € 53.333
[eiser 2] :
2016: -/- € 302.220
2017: -/- € 302.221
2018: -/- € 302.221
Deze bedragen tellen op tot het bedrag van de aanvankelijk geactiveerde vordering van € 1.777.764 (zie 2.7.).
Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2014 tot en met 2018 aan [eiser 1] is de inspecteur afgeweken van de aangiften. De inspecteur heeft de aangegeven afwaarderingen van de vordering (zie 2.10.) niet ten laste van de belastbare winst uit onderneming in aftrek toegelaten.
Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV en ZVW 2016 aan [eiser 2] heeft de inspecteur aanvankelijk de aangifte gevolgd. Middels het opleggen van navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2016 heeft de inspecteur alsnog de afwaardering op de vordering buiten beschouwing gelaten. Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV en ZVW 2017 en IB/PVV 2018 is de inspecteur afgeweken van de aangiften door de afwaarderingen niet ten laste van de belastbare winst uit onderneming in aftrek toe te laten.