Rechtbank Oost-Brabant, 14-12-2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:7069, 15_1007
Rechtbank Oost-Brabant, 14-12-2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:7069, 15_1007
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 14 december 2015
- Datum publicatie
- 7 januari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2015:7069
- Zaaknummer
- 15_1007
Inhoudsindicatie
Wob/leges. De heffingsambtenaar verklaart het door dan wel namens belanghebbende ingediende bezwaar niet-ontvankelijk. Eerst in beroep overlegt de gemachtigde van belanghebbende een verzendbewijs van het ingediende bezwaar. Verweerder betwist ter zitting de ontvangst van het bezwaar niet op aannemelijke wijze. De rechtbank acht aannemelijk dat het bezwaar tijdig is ingediend. Beroep gegrond en terugverwijzing naar de heffingsambtenaar om opnieuw te beslissen op bezwaar.
Geen proceskostenveroordeling met inachtneming van ECLI:NL:HR:2007:BB4750 en ECLI:NL:GHSHE:2011:BV8233. Verweerder heeft herhaaldelijk tijdens de bezwaarfase verzocht de tijdigheid van het bezwaar aan te tonen, maar de gemachtigde verstrekt het verzendbewijs waarover hij beschikte pas in beroep.
Uitspraak
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1007
(gemachtigde: mr. J. van Gemert),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch, als rechtsopvolger van de heffingsambtenaar van de voormalige gemeente Maasdonk, verweerder
(gemachtigde: mr. P.J.A.M. van Sleuwen).
Procesverloop
Bij een op 31 oktober 2014 gedagtekend aanslagbiljet met factuurnummer [factuurnummer] is eiser een bedrag van € 2,85 aan leges in rekening gebracht voor het verstrekken van 19 kopieën in verband met de door verweerder verstrekte informatie in het kader van een door eiser ingediend Wob-verzoek.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 maart 2015 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de legesheffing niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2015. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
-
De rechtbank overweegt allereerst dat het betoog van verweerder, dat eiser kennelijk onredelijk gebruik heeft gemaakt van het procesrecht en om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep (althans, zo begrijpt de rechtbank deze stelling), niet kan slagen. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zijn immers zwaarwichtige gronden vereist, aangezien met de niet-ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Dat sprake is van de situatie waarin rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw, is de rechtbank in onderhavige zaak onvoldoende gebleken.
-
De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Verweerder heeft eiser op 31 oktober 2014 een factuur toegezonden (factuurnummer [factuurnummer] ) in verband met legeskosten ten behoeve van 19 kopieën in het kader van een door eiser ingediend Wob-verzoek. Op 2 december 2014 is naar eiser een aanmaning gezonden. In reactie op deze aanmaning heeft eiser bij e-mail van 26 januari 2015 aan verweerder aangegeven dat tegen deze aanslag op 9 december 2014 bezwaar is aangetekend. Op 27 januari 2015 heeft [persoon 1] namens verweerder verzocht om een ontvangstbevestiging van dit bezwaar toe te zenden. Omdat deze e-mail naar een verkeerd e-mailadres was verzonden, heeft [persoon 1] op 23 februari 2015 nogmaals een e-mail gestuurd naar het juiste e-mailadres van eiser en daarin verzocht om binnen een week na dagtekening van deze e-mail de ontvangstbevestiging en een kopie van het bezwaarschrift aan hem toe te sturen. Op 25 februari 2015 heeft eiser per e-mail het bezwaarschrift naar [persoon 1] gestuurd. Eiser heeft daarbij aangegeven dat het bezwaarschrift door zijn gemachtigde is verzonden. Ook heeft hij laten weten dat hij de gevraagde ontvangstbevestiging bij zijn gemachtigde heeft opgevraagd en dat hij deze na ontvangst direct zal doorsturen. Op 3 maart 2015 heeft P. van Sleuwen namens verweerder een e-mail naar eiser verzonden met het verzoek om haar uiterlijk 10 maart 2015 de ontvangstbevestiging toe te mailen. Daarbij heeft ze aangegeven dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard, indien de ontvangstbevestiging niet op 11 maart 2015 is ontvangen. Eiser heeft haar op 10 maart 2015 een e-mail gestuurd waarin hij verwijst naar zijn gemachtigde, verbonden aan Salus Juridische Diensten B.V., onder vermelding van diens telefoonnummer en een e-mailadres. Op 11 maart 2015 stuurt Van Sleuwen een e-mail naar de gemachtigde van eiser en geeft daarbij aan dat zij nog éénmaal een termijn (tot 16 maart 2015) geeft om de ontvangstbevestiging toe te zenden, wederom met de waarschuwing dat niet tijdige ontvangst van het stuk zal leiden tot niet-ontvankelijkheid. Op 16 maart 2015 laat de gemachtigde van eiser per e-mail weten dat zijn e-mailadres niet voor verzoeken hersteltermijn en verzuimen is opengesteld. Hij verzoekt om de verzuimbrief met een hersteltermijn alsnog per reguliere post naar hem toe te zenden. Verweerder heeft daarop het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de bezwaartermijn liep tot 12 december 2014. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of eiser tijdig bezwaar heeft ingediend.
5. Verweerder stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaarschrift, gedateerd 9 december 2014, is door verweerder pas op 25 februari 2015 ontvangen, terwijl de termijn om bezwaar te maken liep tot 12 december 2014. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat het bezwaarschrift wel op tijd is verzonden. Op 23 februari 2015 is aan eiser zelf gevraagd om de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift naar verweerder te mailen. Naar aanleiding van dat verzoek heeft eiser, per e-mail van 25 februari 2015, het bezwaarschrift gemaild en aangegeven dat hij de ontvangstbevestiging had opgevraagd bij zijn gemachtigde, maar deze nog niet had ontvangen. Verweerder heeft eiser vervolgens tot 10 maart 2015 de tijd gegeven om deze toe te zenden. Op 10 maart 2015 heeft eiser wederom een e-mail aan verweerder gezonden en daarin voor verdere informatie verwezen naar zijn gemachtigde. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan op 11 maart 2015 een e-mail gestuurd aan de gemachtigde van eiser. Daarin heeft verweerder aangegeven dat nog éénmaal een termijn wordt gegund om de ontvangstbevestiging aan verweerder toe te zenden en dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard als deze niet op 16 maart 2015 door verweerder is ontvangen.
6. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaarschrift wel degelijk op 9 december 2014, en derhalve tijdig, aan verweerder is toegezonden. In beroep is ter onderbouwing van dat standpunt alsnog de verzendbevestiging overgelegd. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte via e-mail met zijn gemachtigde heeft gecorrespondeerd.
7. De rechtbank zal allereerst ingaan op het betoog van eiser, dat verweerder niet via
e-mail had mogen communiceren met zijn gemachtigde.
8. De gemachtigde van verweerder heeft in het bezwaarschrift van 9 december 2015 vermeld dat hij graag telefonisch wil worden gehoord en dat verweerder daartoe een afspraak kan maken per e-mail via vangemert@salusjuristen.nl. Verweerder heeft op
10 maart 2014 van eiser een e-mail ontvangen waarin ook hij het e-mailadres van de gemachtigde heeft doorgegeven. Verweerder heeft de gemachtigde van eiser naar aanleiding van deze mededelingen van eiser zelf dan ook via dit e-mailadres verzocht om de ontvangstbevestiging toe te sturen.
9. De rechtbank stelt voorop dat het de gemachtigde van eiser gelet op het voorgaande zeker niet siert, dat hij verweerder in zijn e-mail van 16 maart 2015 verzoekt om ‘hersteltermijnen en verzuimen niet per e-mail mede te delen’, omdat zijn e-mail ‘voor dergelijke berichten in ieder geval niet (is) opengesteld’ en dat hij verweerder vervolgens verzoekt om de verzuimbrief met een hersteltermijn alsnog per reguliere post toe te sturen. Van een professioneel gemachtigde mag worden verwacht dat hij terstond actie onderneemt als hem bekend wordt dat een door hem namens een cliënt ingediend bezwaarschrift door het bestuursorgaan niet is ontvangen, ongeacht de wijze waarop die informatie hem bereikt. Het had dan ook op zijn weg gelegen om in reactie op de e-mail van verweerder niet alleen te vermelden dat hij hersteltermijnen en verzuimbrieven liever per post ontvangt, maar daarnaast terstond het bezwaarschrift en het verzendbewijs aan verweerder te doen toekomen, zodat het ingediende bezwaar inhoudelijk kon worden behandeld door verweerder. Dit te meer, nu de rechtbank het aannemelijk acht dat de gemachtigde van eiser al vóórdat verweerder hem benaderde op de hoogte was van het feit dat het door hem ingediende bezwaarschrift verweerder niet had bereikt. Eiser heeft immers in zijn e-mail van 25 februari 2015 aan verweerder medegedeeld dat hij de ontvangstbevestiging van het bezwaar bij zijn gemachtigde had opgevraagd, maar deze nog niet had ontvangen.
10. Daarnaast is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat verweerder mocht volstaan met het doen van het verzoek om toezending van de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift via de elektronische weg (per e-mail). In artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bestuursorgaan een bericht elektronisch kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Niet alleen vermeldt de gemachtigde van eiser zijn e-mailadres op zijn briefpapier, maar ook heeft hij in het bezwaarschrift expliciet aangegeven voor het plannen van een hoorzitting bereikbaar te zijn via de e-mail. Ten slotte heeft eiser zelf aan verweerder verzocht om (telefonisch óf) via de e-mail contact op te nemen met zijn gemachtigde. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat voldoende kenbaar was dat (de gemachtigde van) eiser via de elektronische weg voldoende bereikbaar was.
11. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat verweerder driemaal (te weten tweemaal aan eiser zelf, en eenmaal aan de gemachtigde van eiser) een termijn heeft gegeven om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, en daarbij heeft gewezen op de consequentie van niet-ontvankelijkheid als niet binnen de termijn aan het verzoek zou worden voldaan. Eiser, noch zijn gemachtigde, heeft binnen deze termijnen aan dat verzoek voldaan. Verweerder heeft zich, gelet op de ten tijde van de uitspraak op het bezwaar voorhanden gegevens, dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk was vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Dit leidt eveneens tot de conclusie dat verweerder mocht afzien van het horen van eiser, nu op dat moment sprake was van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar.
12. Het betoog van eiser, dat het onzorgvuldig is van verweerder dat niet terstond met de gemachtigde van eiser contact is opgenomen, maar met eiser zelf, volgt de rechtbank niet. Het was verweerder aanvankelijk niet bekend dat een bezwaarschrift was ingediend, zodat evenmin bekend was dat eiser een gemachtigde had. Weliswaar heeft verweerder in eerste instantie aan eiser verzocht om een ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift aan verweerder te doen toekomen, maar dit acht de rechtbank voor de hand liggend, nu het eiser zelf was die contact zocht met verweerder en die aangaf dat er een bezwaar aanhangig was. Ook heeft eiser zelf aangegeven dat hij contact had gehad met zijn gemachtigde, dat hij bij hem de ontvangstbevestiging had opgevraagd en dat hij deze na ontvangst direct zou doorsturen. Verder heeft eiser zelf aan verweerder verzocht om hem per ommegaande een ontvangstbevestiging van zijn (e-mail)bericht toe te sturen. Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er op dat moment nog steeds geen reden was voor verweerder om het contact via de gemachtigde van eiser te laten verlopen. Pas in zijn e-mail van 10 maart 2015 heeft eiser aan verweerder verzocht contact op te nemen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft toen terstond gehoor gegeven aan dit verzoek. Dat de uitspraak op het bezwaar vanwege deze gang van zaken onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen, danwel ondeugdelijk zou zijn gemotiveerd, zoals eiser stelt in zijn beroepschrift, volgt de rechtbank niet.
13. Dat thans in beroep alsnog een verzendbewijs is overgelegd, waaruit een begin van bewijs is geleverd dat het bezwaarschrift wel degelijk tijdig is ingediend, maakt het voorgaande niet anders. Het leidt echter wel tot het oordeel van de rechtbank dat de uitspraak op het bezwaar moet worden vernietigd, nu alsnog is gebleken dat het bezwaarschrift tijdig is verzonden. Verweerder heeft ter zitting niet op aannemelijk wijze de ontvangst van het bezwaar betwist. Gelet hierop moet er vanuit worden gegaan dat het bezwaar van eiser tijdig en derhalve ontvankelijk is en dient verweerder het bezwaar van eiser alsnog inhoudelijk te beoordelen.
14. Het beroep is gegrond. De bestreden uitspraak, waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, wordt vernietigd. De rechtbank draagt verweerder op, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, en met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, om opnieuw de tijdigheid van het bezwaar te beoordelen en, indien dit tijdig is, op het bezwaar te beslissen.
15. Hoewel het door eiser ingestelde beroep gegrond is, acht de rechtbank geen termen aanwezig om verweerder te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende, kan worden afgeweken van de regel dat wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, de door hem in beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking komen. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 5 oktober 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BB4750) en naar de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 december 2011 (ECLI:NL:GHSHE:2011:BV8233).
15. In onderhavige zaak vindt het instellen van het beroep uitsluitend zijn oorzaak in de omstandigheid dat (de gemachtigde van) eiser niet eerder de verzendbevestiging van het bezwaarschrift, waarover hij wel degelijk beschikte, aan verweerder heeft doen toekomen. Verweerder heeft eiser en zijn gemachtigde op de hoogte gebracht van het feit dat het bezwaarschrift niet (tijdig) was ontvangen en tot driemaal toe verzocht om de tijdigheid van het bezwaar aan te tonen. Desondanks heeft (de gemachtigde van) eiser het laten aankomen op een niet-ontvankelijkverklaring, terwijl hij in de wetenschap verkeerde dat dit kon worden voorkomen door het toezenden van het verzendbewijs. Dat (de gemachtigde van) eiser niet in staat zou zijn geweest het verzendbewijs eerder te overleggen dan bij zijn beroepschrift, is gesteld noch gebleken. De rechtbank ziet in het voorgaande voldoende aanleiding om in afwijking van artikel 8:75 van de Awb te oordelen dat een proceskostenveroordeling in dit geval niet op zijn plaats is.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank wel dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
18. Eiser heeft verzocht om een vergoeding voor de kosten die hij in bezwaar en beroep heeft moeten maken. Omdat geen sprake is van het herroepen van het primaire besluit overeenkomstig artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, ziet de rechtbank echter geen aanleiding om de kosten die eiser in bezwaar heeft gemaakt te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar van 26 januari 2015;
- draagt verweerder een nieuwe uitspraak op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Soeteman, rechter, in aanwezigheid van
drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: