Rechtbank Oost-Brabant, 10-07-2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:4080, 18/2794, 18/2796 en 18/2798
Rechtbank Oost-Brabant, 10-07-2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:4080, 18/2794, 18/2796 en 18/2798
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 10 juli 2019
- Datum publicatie
- 29 augustus 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2019:4080
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:1033, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/2794, 18/2796 en 18/2798
Inhoudsindicatie
Zuiveringsheffing recreatiewoning. Eiser stelt zich op het standpunt dat het object is aan te merken als een voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimte die zich bevindt op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd, nu er bijvoorbeeld geen sprake is van recreatieve voorzieningen. Dat het bestemmingsplan eraan in de weg staat dat eiser (permanent) woont in het object, is voor deze belastingheffing niet van belang. Er is sprake van een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor de forfaitaire systematiek van zuiveringsheffing voor woonruimten. Er is daarom geen sprake van een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Van een dubbele heffing is geen sprake.
Uitspraak
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 18/2794, SHE 18/2796 en SHE 18/2798
en
(gemachtigde: J. Tammel).
Procesverloop
Bij aanslagen van 31 oktober 2018 (aanslagbiljetnummers: [nummer] , [nummer] en [nummer] ) heeft verweerder van eiser voor de jaren 2016, 2017 en 2018 zuiveringsheffing woning geheven voor het object [adres] (hierna: het object). De aanslagen bedragen respectievelijk € 140,04, € 141,48 en € 142,92.
Bij uitspraken op bezwaar van 10 november 2018 (de bestreden uitspraken) heeft verweerder de aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraken beroep ingesteld. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake het belastingjaar 2016 is geregistreerd onder het zaaknummer SHE 18/2794, het beroep inzake het belastingjaar 2017 onder het zaaknummer SHE 18/2796 en het beroep inzake het belastingjaar 2018 onder het zaaknummer SHE 18/2798.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft na het verweerschrift nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting zijn alle drie eerder genoemde zaaknummers behandeld.
Overwegingen
Feiten
Eiser is eigenaar-gebruiker van het object. Verweerder heeft eiser voor de jaren 2016, 2017 en 2018 aanslagen zuiveringsheffing opgelegd voor het gebruik van het object op basis van de grondslag ‘vast bedrag woning meerpersoonshuishouden’.
Geschil en beoordeling
1. In geschil is de vraag of de aanslagen zuiveringsheffing terecht en naar het juiste tarief zijn opgelegd.
2. Eiser vindt van niet. Hij voert het volgende aan. Het object betreft een vakantiewoning op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein. Eiser is daar niet woonachtig en mag dat volgens het bestemmingsplan ook niet zijn. Hij verblijft samen met zijn partner slechts ongeveer één maand per jaar in het object. Het zou gelet hierop billijk zijn om aan de hand van het drinkwaterverbruik te rekenen. Eiser woont en verblijft in de gemeente Delft, waar hij al aangeslagen wordt voor de waterschapsbelastingen.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.Belastingjaar 2016
4. Voor het belastingjaar 2016 is van toepassing de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Aa en Maas 2016 (hierna: de verordening 2016).Voor zover hier van belang, luidt de verordening 2016 als volgt:“Artikel 1Deze verordening verstaan onder:(. .)e. woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;(. .)Artikel 3
(. .)2. Aan de heffing worden onderworpen:a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;(. .)Artikel 7(. .)2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden. (. .)Artikel 171. In afwijking van artikel 8, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd, bedraagt één vervuilingseenheid.2. Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. (. .)Artikel 19
Het tarief bedraagt € 46,68 per vervuilingseenheid.(. .)”.
Belastingjaar 2017
5. Voor het belastingjaar 2017 is van toepassing de Verordening zuiveringsheffing waterschap Aa en Maas 2017 (hierna: de verordening 2017).Voor zover hier van belang, luidt de verordening 2017 als volgt:“Artikel 1Deze verordening verstaan onder:(. .)h. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;(. .)Artikel 3
(. .)2. Aan de heffing worden onderworpen:a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;(. .)Artikel 8(. .)2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden. (. .)Artikel 181. In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd, bedraagt één vervuilingseenheid.2. Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. (. .)Artikel 20
Het tarief bedraagt € 47,16 per vervuilingseenheid.(. .)”.Belastingjaar 2018
6. Voor het belastingjaar 2018 is van toepassing de Verordening zuiveringsheffing waterschap Aa en Maas 2018 (hierna: de verordening 2018).Voor zover hier van belang, luidt de verordening 2018 als volgt:“Artikel 1Deze verordening verstaan onder:(. .)h. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;(. .)Artikel 3
(. .)2. Aan de heffing worden onderworpen:a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;(. .)Artikel 8(. .)2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden. (. .)Artikel 181. In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd, bedraagt één vervuilingseenheid.2. Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. (. .)Artikel 20
Het tarief bedraagt € 47,64 per vervuilingseenheid.(. .)”.Belastingjaren 2016, 2017 en 2018
7. Voor alle drie de belastingjaren geldt het volgende. Eiser stelt zich op het standpunt dat het object is aan te merken als een voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimte die zich bevindt op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd (artikel 17, tweede lid, van de verordening 2016 en artikel 18, tweede lid, van de verordeningen 2017 en 2018). Op de zitting heeft eiser zijn standpunt als volgt toegelicht. Eisers recreatiewoning staat op een met hefbomen afgesloten terrein/park bedoeld voor verblijfsrecreatie met 72 huisjes. Er is geen receptie en het park wordt niet commercieel uitgebaat, aldus eiser. De meeste mensen verhuren hun huisje niet. Er zijn geen recreatieve voorzieningen; het beperkt zich tot bos, park en rust. Iedere huiseigenaar houdt zijn eigen perceel bij en voor het gemeenschappelijke deel (wegen, verlichting, glasvezel) is een Vereniging van Eigenaren. Volgens het bestemmingsplan mag eiser er niet permanent wonen.
8. Verweerder is het niet met eiser eens. Hij is van oordeel dat het object op juiste wijze in de heffing is betrokken.
9. De rechtbank is dat met verweerder eens. Eiser heeft met wat hij heeft aangevoerd over de feitelijke situatie niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimte die zich bevindt op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Er is op grond van de in de toepasselijke en hiervoor vermelde regelgeving sprake van een woning en deze woning wordt door eiser voor recreatiedoeleinden gebruikt. Dat het bestemmingsplan eraan in de weg staat dat eiser (permanent) woont in het object, is voor deze belastingheffing niet van belang. Wel van belang is dat geen sprake is van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien zich op het terrein bepaalde voorzieningen of bouwwerken bevinden, zoals bijvoorbeeld een receptie of restaurant, en dat terrein als zodanig door een exploitant wordt geëxploiteerd. In eisers geval is geen sprake van een bedrijfsmatige exploitatie als recreatieterrein. Er zijn bijvoorbeeld geen recreatieve voorzieningen en ook overigens geldt dat eiser geen feiten of omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die duiden op een bedrijfsmatige exploitatie. Ter illustratie wijst de rechtbank op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:587). Eisers object valt dus onder de hoofdregel en niet onder de uitzondering.
10. Ten aanzien van eisers betoog dat het billijk zou zijn om uit te gaan van het drinkwaterverbruik, gelet op het feit dat hij slechts ongeveer één maand per jaar samen met zijn partner in het object verblijft, overweegt de rechtbank als volgt.
11. Het bepaalde in artikel 17 van de verordening 2016 en artikel 18 van de verordeningen 2017 en 2018 is gebaseerd op en spoort geheel met artikel 122h, eerste lid, van de Waterschapswet (Wschw). Uitgangspunt is dus dat voor woonruimten, die door meer dan één persoon worden gebruikt, de vervuilingswaarde wordt gesteld op drie vervuilingseenheden. Blijkens de wetsgeschiedenis is voor dit forfaitaire systeem gekozen uit doelmatigheidsoverwegingen. Ter illustratie wijst de rechtbank op de uitspraak van gerechtshof Amsterdam van 6 augustus 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:3436), waarin uitvoerig is ingegaan op de wetsgeschiedenis. Uit die wetsgeschiedenis volgt onder meer dat de wetgever zich heeft gerealiseerd dat bij recreatiewoningen het in veel gevallen zo zal zijn dat de forfaitaire aanslag hoger is dan overeenkomt met de werkelijke vervuilingswaarde. Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om alleen een uitzondering te maken voor een voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimte die zich bevindt op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Op grond van artikel 122h, tweede lid, van de Wschw kan in afwijking van dit forfaitaire systeem bij verordening worden bepaald dat de vervuilingswaarde geheel of gedeeltelijk wordt bepaald aan de hand van de geleverde hoeveelheid drinkwater. Van belang daarbij is dat het aan het waterschap is om een belastingverordening vast te stellen die ziet op de heffing van een zuiveringsheffing naar de maatstaven en tarieven die hem goeddunken. Daarbij komt het waterschap een grote vrijheid toe.
12. De rechtbank stelt vast dat het waterschap er niet voor heeft gekozen om bij verordening te bepalen dat de vervuilingswaarde voor gevallen als deze geheel of gedeeltelijk wordt bepaald aan de hand van de geleverde hoeveelheid drinkwater. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de betrokken regelgever zijn bevoegdheid hier te buiten is gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank ligt er een redelijke en objectieve rechtvaardiging ten grondslag aan de forfaitaire systematiek van zuiveringsheffing voor woonruimten. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Gevolg hiervan voor eiser is dat hij, nu het object niet zonder de uitzondering valt, het gehele forfait verschuldigd is. Dat hij maar ongeveer één maand per jaar in het object verblijft, maakt de uitkomst van dit beroep dan ook niet anders.
13. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat sprake is van een dubbele heffing, verwerpt de rechtbank dat betoog. Eiser is eigenaar-gebruiker van twee objecten die bovendien zijn gelegen in gebieden van verschillende waterschappen. Er is geen sprake van een dubbele heffing, nu er voor het object maar één aanslag is opgelegd.
14. Het beroep is op grond van bovenstaande overwegingen ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Datzelfde geldt voor de verzochte vergoeding van schade.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Boekhorst, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 10 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: