Hoge Raad, 25-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1535, 23/04840
Hoge Raad, 25-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1535, 23/04840
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 oktober 2024
- Datum publicatie
- 25 oktober 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:1535
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:710
- In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBOBR:2023:5711
- Zaaknummer
- 23/04840
Inhoudsindicatie
Art. 225 en 234 Gemeentewet. Art. 20 AWR. Art. 6 EVRM. Art. 120 Grondwet. Art. 3:4 Awb. Is kostenverhaal bij het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting een criminal charge? Terugkomen op HR BNB 1996/34? Kan de belastingrechter de verwijtbaarheid van de niet-betaling van de parkeerbelasting toetsen dan wel beoordelen of het kostenverhaal passend en geboden is?
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/04840
Datum 25 oktober 2024
PREJUDICIËLE BESLISSING
op het verzoek van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) aan de Hoge Raad om in het geding tussen
[X] (hierna: belanghebbende)
en
de HEFFINGSAMBTENAAR VAN DE GEMEENTE ’S-HERTOGENBOSCH
de bij beslissing van 8 december 2023, nr. SHE 22/13201, op de voet van artikel 27ga AWR voorgelegde vragen bij wijze van prejudiciële beslissing te beantwoorden.
1 De procedure in feitelijke instantie
De heffingsambtenaar van de gemeente ‘s-Hertogenbosch (hierna: de heffingsambtenaar) heeft aan belanghebbende op 23 maart 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd van € 70,21, bestaande uit € 3,71 aan parkeerbelasting en € 66,50 kosten naheffing.
Nadat belanghebbende daartegen bezwaar heeft gemaakt, heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.
2 Het procesverloop bij de Hoge Raad
De Rechtbank heeft aan de Hoge Raad vier prejudiciële vragen voorgelegd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, vertegenwoordigd door [P], heeft schriftelijke opmerkingen ingediend.
Nadat de Hoge Raad ook aan anderen dan partijen de gelegenheid had geboden om naar aanleiding van de vragen van de Rechtbank schriftelijke opmerkingen in te dienen, is daarop binnen de gestelde termijn gereageerd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.
De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 28 juni 2024 geconcludeerd tot beantwoording van de prejudiciële vragen van de Rechtbank zoals weergegeven in onderdeel 14 van de conclusie.2
3 Uitgangspunten
Op 16 maart 2022, rond 19:37 uur, stond een voertuig van belanghebbende geparkeerd op een parkeerplaats in de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: de gemeente). Hij ging toen op bezoek bij zijn vader.
Over de gang van zaken heeft belanghebbende het volgende gesteld. Hij heeft zich bij aankomst op de parkeerplaats direct aangemeld en betaald via de parkeerapp, en heeft zich rond 18.00 uur weer afgemeld zodra hij bij zijn vader was. Hij ging ervan uit dat zijn vader hem bij aankomst, zoals gebruikelijk, via de parkeerapp had aangemeld als bezoeker, zodat hij voor een lager tarief kon parkeren. Dat blijkt deze keer echter niet te zijn gebeurd.
Omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan toen de auto die dag omstreeks 19:37 uur nog steeds stond geparkeerd, heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende de hiervoor in 1.1 vermelde naheffingsaanslag opgelegd.
Bij de beoordeling van het geschil heeft de Rechtbank zich afgevraagd of de belastingrechter de bevoegdheid heeft om het bedrag van een opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting (inclusief kostenopslag) te matigen vanwege de omstandigheden van het geval, waaronder persoonlijke omstandigheden. De aanleiding daarvoor is dat de Rechtbank zich afvraagt of nog altijd ervan moet worden uitgegaan dat het in rekening brengen van kosten bij de naheffing van parkeerbelasting niet is aan te merken als een strafvervolging als bedoeld in artikel 6 EVRM, zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 18 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3127 (hierna: het arrest van 18 oktober 1995). Zij vraagt zich met name af of in dit verband kan worden aanvaard dat de rechter in een concreet geval geen maatwerk kan toepassen. Daarom wenst de Rechtbank te vernemen of de belastingrechter ruimte heeft om te beoordelen of de gedraging die aanleiding geeft tot het opleggen van de naheffingsaanslag verwijtbaar is en of het in rekening brengen van de (volledige) kosten passend en geboden is.