Rechtbank Rotterdam, 19-09-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:8761, AWB - 13 _ 1014
Rechtbank Rotterdam, 19-09-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:8761, AWB - 13 _ 1014
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 19 september 2014
- Datum publicatie
- 30 oktober 2014
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2015:1380, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 1014
- Relevante informatie
- Art. 224 Gemeentewet
Inhoudsindicatie
Toeristenbelasting. De heffing is niet in strijd met het discriminatieverbod en evenmin in strijd met hogere regelgeving of algemene rechtsbeginselen. Tevens is geen sprake van vermakelijkheid.
Uitspraak
Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 13/1014
gemachtigde: mr. drs. E.C.A. Rijken,
en
gemachtigde: mr. J.K. Lanser en mr. E. Borghols.
Procesverloop
Bij aanslagbiljet, gedagtekend 30 september 2012, heeft verweerder aan eiseres voor het belastingjaar 2011 een aanslag dagtoeristenbelasting van € 17.845,50 (de aanslag) opgelegd naar de heffingsmaatstaf van 23.794 personen tegen een tarief van € 0,75.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 2 januari 2013 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de aanslag ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft hierop een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door H.W. Mayer en M. van den Berg, beiden werkzaam bij eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Eiseres is beheerster van het eiland Tiengemeten (het eiland) en exploitant van de enige veerpont van en naar het eiland. Het eiland omvat een natuurgebied met daarin uitgezette wandel- en fietspaden en verder onder meer twee musea en een bezoekerscentrum. Op 27 september 2012 heeft eiseres voor het jaar 2011 aangifte gedaan voor de dagtoeristenbelasting, gebaseerd op een administratie van verkochte overvaarkaartjes (kaartjes) over de periode 1 juli 2011 tot 1 november 2011 en een schatting van het aantal verkochte kaartjes in de rest van het belastingjaar, waarbij op het totaal aantal verkochte kaartjes een aftrek van 3% is toegepast voor ingezetenen van de gemeente Korendijk. Verweerder heeft de aanslag in overeenstemming daarmee opgelegd.
2. Op grond van artikel 224, eerste lid, van de Gemeentewet kan ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen (in 2011: gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens) zijn ingeschreven, een toeristenbelasting worden geheven. Op grond van het tweede lid is, voor zover de belasting wordt geheven van degene die gelegenheid tot verblijf biedt, deze bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
Op grond van artikel 2 van de Verordening dagtoeristenbelasting 2011 (Verordening) wordt ter zake van het houden van dagverblijf als vervolg op een aankomst op Tiengemeten door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, onder de naam ‘dagtoeristenbelasting’ een directe belasting geheven.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening is belastingplichtig degene die door middel van aanleggen, dan wel afmeren, gelegenheid biedt tot het houden van dagverblijf als bedoeld in artikel 2. Op grond van het tweede lid is de belastingplichtige bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
3. Eiseres keert zich in beroep niet tegen de berekening van de hoogte van de aanslag, zoals die bij het bestreden besluit is gehandhaafd, maar stelt zich op het standpunt dat verweerder de aanslag onbevoegd heeft opgelegd, omdat de Verordening, waaraan verweerder zijn bevoegdheid ontleent de aanslag op te leggen, zich niet verdraagt met hogere regelgeving en/of algemene rechtsbeginselen.
4. Eiseres voert aan dat de heffing van de toeristenbelasting zoals vormgegeven in de Verordening op grond van artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in strijd is met het discriminatieverbod, omdat de belasting alleen voor het eiland wordt geheven, waardoor de belastingheffing zich beperkt tot een klein deel van de gemeente Korendijk dan wel een beperkt aantal potentiële belastingplichtigen. Eiseres wijst erop dat geen dagtoeristenbelasting wordt geheven bij zwemlocatie Goudswaard en Badstrand Hitsertse Kade, twee andere drukbezochte locaties in de gemeente Korendijk, die zijn ingericht en worden gebruikt door dagtoeristen.
Volgens vaste jurisprudentie komt op fiscaal gebied aan de (gemeentelijke) wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het beantwoorden van de vraag of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om (naar gesteld) gelijke gevallen in verschillende zin te regelen. Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (vergelijk bijvoorbeeld Hoge Raad, 18 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BC5874 en 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:917).
In dit geval wordt de belasting geheven van degenen die gelegenheid bieden tot verblijf. Niet in geschil is dat op de door eiseres genoemde (zwem)locaties niet voor het verblijf hoeft te worden betaald en geen verblijfgever aanwezig is, zodat de mogelijkheid voor verweerder om de belasting op een efficiënte wijze te heffen ontbreekt. Reeds hierom heeft de gemeentelijke wetgever zonder overschrijding van de hiervoor bedoelde ruime beoordelingsvrijheid kunnen besluiten het eiland wél en de voormelde locaties niet in de heffing te betrekken. In het midden kan dan ook blijven hoeveel van de bezoekers van de bedoelde locaties uit de gemeente Korendijk komen.
De stelling van eiseres dat de gemeentelijke wetgever met de Verordening heeft beoogd alleen haar in de heffing te betrekken, gaat eraan voorbij dat onbetwist ook anderen (rondvaartbootexploitanten) in de heffing zijn betrokken. Dat personen die het eiland met een eigen vaartuig bezoeken niet in de heffing worden betrokken, maakt de heffing niet willekeurig. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt – het eiland heeft geen jachthaven en slechts een beperkt aantal afmeerplaatsen – dat dit een kleine groep betreft die moeilijk in de heffing is te betrekken, waardoor dit onderscheid niet van een redelijke grond ontbloot is.
5. Verder voert eiseres tevergeefs aan dat aan de belastingheffing in de weg staat dat niet vastgesteld kan worden dat de bezoekers die met de veerpont naar het eiland komen daar zo lang blijven dat dit als ‘verblijf houden binnen de gemeente’ in de zin van de Gemeentewet is aan te merken. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van dergelijk verblijf is doorslaggevend of aan het bezoek aan het eiland enige zelfstandige betekenis toekomt, in die zin dat het eiland als eigenstandige bestemming is aan te merken. Dat is zonder twijfel het geval. Ook indien, zoals eiseres stelt, veel bezoekers louter voor een bezoek aan één van de musea naar het eiland komen en het eiland na één of twee uur weer verlaten, is dat aan te merken als het houden van verblijf in de zin van de Gemeentewet.
Evenmin staat aan de belastingheffing in de weg het standpunt van eiseres dat het voor haar niet mogelijk is om vast te stellen of een passagier van de veerpont in de heffing dient te worden betrokken en daarmee of een kaartje met of zonder opslag van € 0,75 moet worden verkocht. Niet valt in te zien dat eiseres niet standaard kaartjes met opslag kan verkopen, tenzij de betrokkene door middel van legitimatie of anderszins, bijvoorbeeld met een door eiseres uitgegeven pasje, aantoont ingezetene van de gemeente Korendijk te zijn of tot de beperkte groep van op grond van artikel 5 van de Verordening vrijgestelden te behoren. De verwijzing in dit kader naar de uitspraak van het Hof Amsterdam van 14 juni 2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AE4278, baat eiseres niet. In dat geval was sprake van een aantal zeer complexe uitzonderingsbepalingen, zodat in dat geval in redelijkheid niet van die belanghebbende kon worden gevergd dat hij de te verlangen inspanning verrichtte om aan de aangifte te voldoen. Die situatie doet zich hier niet voor. Hierbij komt nog dat de aanslag is vastgesteld overeenkomstig de (geschatte) aangifte van eiseres van het percentage bezoekers dat niet in de heffing betrokken zou moeten worden.
6. De beroepsgrond dat het eiland als een instelling tot het geven van vermaak is aan te merken, zodat daarvoor een vermakelijkhedenbelasting zou kunnen worden geheven maar geen toeristenbelasting, faalt reeds omdat voor de toegang tot het eiland geen entreegeld wordt geheven, wat voor de instellingen waarnaar eiseres heeft verwezen (bijvoorbeeld De Efteling) wel het geval is. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de kaartverkoop uitsluitend is bedoeld om de kosten van de veerdienst te bestrijden en dat deze kaartverkoop niet kostendekkend is, zodat er geen reden is om de prijs van een kaartje mede als entreegeld voor het eiland te beschouwen. Wie zelf aanmeert, hoeft aan eiseres niets te betalen. Het eiland behoort tot het grondgebied van de gemeente, dat grotendeels is bestemd als natuurgebied. Daarmee is het, hoewel het ook dient ter ontspanning van de bezoekers, nog geen inrichting tot het geven van vermaak.
7. Verder volgt de rechtbank niet het standpunt van eiseres dat een tarief van € 0,75 per aankomst disproportioneel is ten opzichte van de door haar berekende prijs voor een kaartje (in het belastingjaar 2011 € 2,- voor een volwassene en € 1,- voor een kind). Eiseres kan dit op grond van de Verordening doorbelasten aan degenen die als niet‑ingezetenen van de gemeente Korendijk een kaartje kopen voor de veerpont. Dat de opslag van € 0,75 zal leiden tot een sterke afname van de kaartjesverkoop heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt.
8. Het standpunt van eiseres dat zij zich niet goed heeft kunnen voorbereiden op de invoering van de dagtoeristenbelasting baat haar niet. Naar verweerder onweersproken stelt, is eiseres in oktober 2010 geïnformeerd over de invoering van toeristenbelasting met ingang van 1 januari 2011. Tevens is de Verordening volgens de wettelijke bepalingen tot stand gekomen en bekendgemaakt. Daarnaast heeft verweerder eiseres, in elk geval in 2011, toegestaan het aantal bezoekers dat (gebruik heeft gemaakt van de veerdienst maar) niet in de heffing moet worden betrokken schattenderwijs vast te stellen.
9. De slotsom is dat er geen grond is om de Verordening strijdig te achten met een hogere regeling of een algemeen rechtsbeginsel, zodat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht de in geding zijnde aanslag op te leggen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mr. D. Haan en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: