Home

Rechtbank Rotterdam, 03-12-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:12203, ROT 20/2124

Rechtbank Rotterdam, 03-12-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:12203, ROT 20/2124

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
3 december 2021
Datum publicatie
13 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2021:12203
Zaaknummer
ROT 20/2124

Inhoudsindicatie

Eiser heeft willen parkeren met bezoekersparkeervergunning. Naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Met enkel zgn HAS-gegevens (zonder foto’s van scanauto die niet bewaard zijn gebleven) maakt verweerder aannemelijk dat eisers auto in de bewuste straat stond geparkeerd. Geen bestraffende sanctie. Geen black box. Tevergeefs beroep op artikel 20 Awr. Kenteken niet aangemeld in bezoekersparkeersysteem. Storing in systeem om bezoekersparkeervergunning aan te melden niet aannemelijk. Geen parkeerbelasting betaald. Beroep ongegrond. Verzoek om immateriële schadevergoeding in verband met overschrijden redelijke termijn afgewezen.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 20/2124

gemachtigde: [naam].

en

gemachtigde: mr. D.J. Koopmans.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 20 november 2019 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 64,42, bestaande uit

€ 1,72 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 62,70 aan kosten naheffing.

Bij uitspraak op bezwaar van 12 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld.

Verweerder heeft op 5 november 2021 een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft op 9 november 2021 nog een schriftelijk stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2021. Partijen zijn verschenen bij gemachtigde.

Het onderzoek ter zitting is geschorst om eiser te laten reageren op de HAS-gegevens en bijbehorende toelichting. Partijen hebben toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. Op 1 december 2021 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Volgens de naheffingsaanslag stond de auto van het merk Opel en met het kenteken [kentekennummer] op 9 november 2019 om 11:53 uur geparkeerd op de [straatnaam] in Rotterdam terwijl er geen of niet voldoende parkeerbelasting was betaald. Eiser is eigenaar of in ieder geval kentekenhouder van deze auto.

2. Bij op 4 december 2019 gedateerd bezwaarschrift (door verweerder ontvangen op 6 december 2019) heeft eiser bezwaar gemaakt. Hij voerde aan dat hij wel parkeerbelasting had betaald, dat hij beschikte over een bezoekersparkeervergunning en dat hij heeft geprobeerd zijn kenteken in te voeren maar dat dat door een technische storing in het systeem van de gemeente Rotterdam niet mogelijk was. Hij heeft van meet af aan bedoeld te betalen. Onder verwijzing naar artikel 20 van de Algemene wet rijksbelastingen (Awr) kon verweerder volgens eiser geen naheffingsaanslag opleggen.

Na ontvangst door eiser van de op het geding betrekking hebbende stukken (waaronder de zgn HAS-gegevens met bijbehorende toelichting, maar niet de bijbehorende foto’s) heeft op 5 maart 2020 de hoorzitting plaatsgevonden. Volgens het daarvan opgemaakte verslag heeft eiser daar primair het standpunt ingenomen dat verweerder bij gebreke van de foto’s niet kan aantonen dat eiser geparkeerd stond en subsidiair dat hij zich door een storing niet kon aanmelden. Hij heeft gevraagd om inzage in verweerders softwaresysteem.

3. In het bestreden besluit heeft verweerder de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Hij heeft overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn auto was aangemeld voor bezoekersparkeren, dat niet is gebleken van een storing in het parkeersysteem en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij parkeerbelasting heeft voldaan. Verweerder heeft erkend dat door een technische omissie geen foto’s van de scanauto bewaard zijn gebleven, maar volgens hem maakt hij met de HAS-gegevens aannemelijk dat eisers auto in de betreffende straat stond. Inzage in zijn softwaresysteem heeft verweerder geweigerd.

4. In beroep voert eiser primair aan dat verweerder met enkel de HAS-gegevens niet kan aantonen dat zijn auto in de betreffende straat stond geparkeerd. Deze beroepsgrond faalt.

4.1.

Met de HAS-gegevens en de daarbij behorende ‘Toelichting bij overzicht uit overtredingssysteem’ maakt verweerder naar het oordeel van de rechtbank al aannemelijk dat eisers auto in de betreffende straat stond geparkeerd. Uit de HAS-gegevens volgen duidelijk de noodzakelijke gegevens om dat te kunnen vaststellen: datum (9-11-2019), tijdstip (11:53), straat ([straatnaam]), coördinaten ([coördinaten]), kenteken ([kentekennummer]) en merk (Opel). Aan dit oordeel draagt nog bij dat eiser in zijn aanvankelijke bezwaar alleen heeft gesteld dat hij heeft geprobeerd om zijn auto voor de bezoekersparkeervergunning aan te melden maar dat dat door een storing niet lukte zonder ook maar iets te betwisten of te zeggen van de plaats/straat van parkeren. Nadat bleek dat verweerder abusievelijk geen foto’s van de scanauto had bewaard, is eiser zich op het standpunt gaan stellen dat verweerder niet kan aantonen dat de auto in de betreffende straat stond geparkeerd. Eiser heeft dus aanvankelijk in bezwaar niet betwist dat zijn auto daar stond en is dat later, tijdens de hoorzitting, ook niet gaan betwisten. De enkele, verder niet onderbouwde stelling dat verweerder niet kan aantonen dat eiser in de betreffende straat stond geparkeerd vindt de rechtbank in ieder geval geen gemotiveerde betwisting van de hiervoor besproken HAS-gegevens.

4.2.

Het gaat hier overigens – anders dan eiser betoogt – niet om een bestraffende sanctie maar om naheffing van niet betaalde parkeerbelasting met kostenverhaal. Dat is een doorberekening van de aan het opleggen van de naheffingsaanslag verbonden kosten aan eiser op grond van artikel 234, lid 5 en 6, van de Gemeentewet (zoals nader geregeld in artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen). Al daarom gaat zijn daarop gerichte betoog over bewijslast(verdeling) en bewijsmiddel(en) niet op.

4.3.

Eiser doet een beroep op de ‘blackbox-uitspraken’ (uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259, en van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2021:1316; de rechtbank neemt aan dat eiser dat laatste arrest bedoelt en niet het door hem genoemde ECLI:NL:HR:2021:131, dat zal een typefout zijn). Dat beroep gaat niet op al vanwege het volgende.

Anders dan in die uitspraken gaat het bij een naheffingsaanslag, zoals aan eiser is opgelegd, niet om een door het bestuursorgaan genomen besluit dat geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij de modelmatige waardebepaling in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ. Als verweerder op basis van de door de scanauto vastgestelde feitelijke gegevens (zoals datum, tijdstip van de constatering, straat, coördinaten, kenteken en merk), die worden omgezet met en/of opgeslagen in een digitaal systeem, vaststelt dat een auto is geparkeerd in een betaald-parkeren-gebied zonder zich te houden aan vergunningvoorwaarden en zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen, legt hij een naheffingsaanslag op. Het gaat daarbij om vaststelling van feiten en niet om aannames en keuzes die verweerder doet/maakt om tot het opleggen van de naheffingsaanslag te komen. Verweerder hoefde eiser dus ook geen inzage in het softwaresysteem te bieden.

5. Subsidiair voert eiser aan dat hij zijn kenteken niet kon invoeren vanwege een storing in het systeem en dat hij feitelijk wel de beschikking had over een bezoekersparkeer-vergunning. Hij doet een beroep op artikel 20 van de Awr en betoogt dat er geen naheffings-aanslag kan worden opgelegd als er niet op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan maar de verschuldigde belasting wel is betaald.

5.1.

De rechtbank zal in het midden laten of de primaire en subsidiaire beroepsgrond wel of niet verenigbaar met elkaar zijn, omdat eisers subsidiaire beroepsgrond al faalt vanwege het volgende.

5.2.

Het beroep dat eiser doet op artikel 20 van de Awr gaat niet op. Het gaat hier om een bezoekersparkeervergunning en dus om ‘vergunningparkeren’ als bedoeld in artikel 225, lid 1, aanhef en onder b, van de Gemeentewet en niet om ‘gewoon’ betaald parkeren als bedoeld in artikel 225, lid 1, aanhef onder a, van de Gemeentewet. Aan die bezoekersparkeer-vergunning is (onder meer) als voorwaarde verbonden dat het kenteken van de geparkeerde auto via de app of de website of telefonisch wordt aangemeld in het bezoekersparkeer-systeem. Wanneer die aanmelding niet heeft plaatsgevonden, zoals hier onbetwist het geval is, is niet voldaan aan alle voorwaarden waaronder de parkeervergunning is verleend. Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997 (ECLI:NL:HR:1997:AA3336) volgt dat dit wordt gezien als parkeren zonder vergunning en dat naheffing dan mogelijk is als er niet is betaald.

5.3.

Dat eiser niet heeft betaald, staat voor de rechtbank vast. Eiser gebruikt veel woorden in zijn beroepschrift en zijn nadere reactie maar komt in feite niet verder dan de stelling dat hij het invoeren van zijn kenteken in het systeem niet mogelijk was in verband met een storing en dat hij de beschikking had over een bezoekersparkeervergunning, waarmee hij kennelijk bedoelt dat hij wel wilde aanmelden maar dat dat feitelijk onmogelijk was. Allereerst maakt eiser in het licht van de betwisting van verweerder, volgens wie er op het bewuste tijdstip geen storing in het systeem van bezoekersparkeren bekend was, niet aannemelijk dat het bezoekersparkeersysteem een storing had en dat hij zijn kenteken op geen enkele wijze (via app, website, sms of telefonisch) in dat systeem kon aanmelden.

Hoe dan ook geldt dat, als aanmelding in het bezoekerssysteem op alle mogelijke manieren niet lukte zoals eiser zelf ook stelt, hij gehouden was ‘gewone’ parkeerbelasting te voldoen. Niet is gebleken dat hij dat heeft gedaan. Eiser stelt dat ook niet.

6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

7. Omdat er nog geen twee jaar zit tussen de ontvangst door verweerder van eisers bezwaarschrift (6 december 2019) en de datum waarop deze uitspraak wordt gedaan (3 december 2021) zal het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van H. Philips, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 december 2021.

griffier rechter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel