Rechtbank 's-Gravenhage, 24-01-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:2818 BD1882, AWB 07/535 GGH
Rechtbank 's-Gravenhage, 24-01-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:2818 BD1882, AWB 07/535 GGH
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 24 januari 2008
- Datum publicatie
- 19 mei 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2008:BD1882
- Zaaknummer
- AWB 07/535 GGH
Inhoudsindicatie
Gebruikersbelasting OZB en Afvalstoffenheffing 2004 voor onbewoonde woning. Beroep op vertrouwensbeginsel gehonoreerd. De tot begin 2005 gevolgde gedragslijn van de heffingsambtenaar dat aanslagen ter zake van het (feitelijk) gebruik werden herroepen of niet werden opgelegd berustte op een bewuste standpuntbepaling. Belanghebbende kon hieraan tot begin 2005 het vertrouwen ontlenen dat geen aanslagen ter zake van het (feitelijk) gebruik zou worden opgelegd. Na dit tijdstip kunnen niet alsnog aanslagen worden opgelegd over het voorbije jaar 2004. Dat de aanslagen binnen drie jaar na ontstaan van de belastingschuld zijn opgelegd maakt dit niet anders.
Uitspraak
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/535 GGH
Uitspraakdatum: 24 januari 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.], wonende te [Z.], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [P.], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 11 december 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2004 opgelegde aanslagen afvalstoffenheffing en onroerende-zaakbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2008. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [...]
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- herroept de aanslagen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 49,94 en wijst de gemeente [P.] aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiser moet voldoen;
- gelast dat de gemeente [P.] het door eiser betaalde griffierecht van € 38 aan hem vergoedt.
2. Gronden
2.1. Eiser was in het jaar 2004 genothebbende krachtens eigendom van een onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: het pand). Het pand betreft een eengezins-tussenwoning (bouwjaar rond 1987). Vaststaat dat eiser sinds 2001 in gezinsverband in Friesland woont en sinds die tijd niet meer is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [P.]. Het pand ziet er van de buitenzijde bewoond uit en het wordt niet verhuurd.
2.2. Aan eiser zijn voor het jaar 2001 voor het pand een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd en aanslagen onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruik en genot krachtens eigendom. Met uitzondering van de aanslag ter zake van het genot krachtens eigendom heeft eiser tegen die aanslagen bezwaar gemaakt. Verweerder is aan zijn bezwaren tegemoet gekomen omdat ook naar de opvatting van verweerder eiser niet als (feitelijk) gebruiker kon worden aangemerkt. Voor het jaar 2002 heeft verweerder aan eiser wederom een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd voor het pand. Ook deze aanslag heeft verweerder in bezwaar op dezelfde grondslag vernietigd. Vervolgens heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2003 geen aanslag afvalstoffenheffing opgelegd. Voor de jaren 2002 en 2003 heeft verweerder alleen een aanslag ter zake van het genot krachtens eigendom opgelegd. Aanvankelijk was dit ook voor het jaar 2004 het geval.
In 2005 heeft verweerder aan eiser vervolgens naast die eerdere aanslag onroerende-zaakbelastingen ter zake van het genot krachtens eigendom ook weer een aanslag ter zake van het gebruik opgelegd evenals een aanslag afvalstoffenheffing. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen beroep ingesteld omdat hij inmiddels door verweerder ervan was overtuigd dat hij wel als (feitelijk) gebruiker in de zin van beide heffingen moet worden aangemerkt. Vervolgens heeft verweerder voor het pand aan eiser, met dagtekening 30 november 2006, onderhavige aanslagen opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder de aanslagen bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2.3. In geschil is of het vertrouwensbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur aan de heffing van deze belastingen in de weg staat. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de aanslagen niet in strijd met de wet zijn opgelegd.
2.4. De rechtbank overweegt dat een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel op grond waarvan de toepassing van de wet moet wijken meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de heffingsambtenaar gedurende een aantal jaren een vaste gedragslijn heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de heffingsambtenaar gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling (vergelijk HR 13 december 1989, nr. 25 077, LJN ZC4179, gepubliceerd in BNB 1990/119).
2.5. Tussen partijen staat vast dat er sedert 2001 sprake is van onveranderde omstandigheden, in die zin dat, kort gezegd, eiser in Friesland woont en dat het pand in [P.] onbewoond is. Voorts hebben de in rechtsoverweging 2.2. weergegeven feiten naar het oordeel van de rechtbank bij eiser de indruk kunnen wekken dat de door de heffingsambtenaar gevolgde gedragslijn berustte op een bewuste standpuntbepaling. Verweerder heeft immers de opgelegde aanslagen afvalstoffenheffing voor de jaren 2001 en 2002 en de aanslag onroerende zaakbelasting voor het jaar 2001 herroepen omdat zij het, na onderzoek, eens was met de stelling van eiser dat laatstgenoemde niet als (feitelijk) gebruiker aangemerkt kon worden. Zij heeft hier vervolgens ook in de latere jaren naar gehandeld. Gelet op de bewuste standpuntbepaling van verweerder inzake dezelfde, onveranderde, aangelegenheid heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank bij eiser een in rechte te beschermen vertrouwen gewekt.
2.6. Dit vertrouwen zal in ieder geval moeten worden gehonoreerd tot het tijdstip waarop verweerder aan eiser kenbaar heeft gemaakt dat zij haar standpunt, op grond van nieuwe jurisprudentie of een andere waardering van de feiten, heeft gewijzigd (vergelijk HR 28 februari 2003, nr. 37 122, LJN AE6422, gepubliceerd in BNB 2004/59).
2.7. Vaststaat dat pas begin van het jaar 2005, aan de hand van de voor dat jaar opgelegde aanslagen, met eiser is gecommuniceerd over de veranderde opvatting van verweerder over het pand in relatie tot het gebruik. Dit brengt mee dat niet na dat tijdstip alsnog over het voorbije jaar 2004 de hier in geschil zijnde aanslagen opgelegd kunnen worden. De omstandigheid, zoals verweerder stelt, dat deze aanslagen zijn opgelegd binnen de in artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen genoemde periode van drie jaar, maakt dit niet anders indien, zoals in onderhavig geval, terecht een beroep is gedaan op toepassing van het vertrouwensbeginsel.
2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard, is de uitspraak op bezwaar vernietigd en zijn de aanslagen herroepen.
2.9. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de door eiser genoemde proceskosten, te weten reiskosten, wordt verweerder op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 49,94 (dagretour Heerenveen - Den Haag Centraal en tweemaal 12 strippen).
Deze uitspraak is gedaan op 24 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van mr. F. Mulder, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.