Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 24-02-2010, BL7858, AWB 08/3512 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 24-02-2010, BL7858, AWB 08/3512 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
24 februari 2010
Datum publicatie
17 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BL7858
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/3512 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Wet LB 1964, 30%-regeling. In geschil is of een periode van 16 maanden waarin eiser feitelijk buiten Nederland heeft gewoond, maar in fiscale zin als inwoner van Nederland is aangemerkt, in mindering kan worden gebracht op de looptijd van de beschikking. De rechtbank beslist dat eiser in die periode niet in Nederland heeft verbleven in de zin van art. 9e van het Uitvoeringsbesluit LB 1965. De betwiste periode komt dus niet in mindering op de looptijd van de 30%-regeling. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/3512 IB/PVV

Uitspraakdatum: 24 februari 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor buitenland, verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1.1 Op het gezamenlijk verzoek van eiser en diens werkgever, [A] B.V., van 6 juli 2007, aangevuld bij brief van 13 juli 2007, heeft verweerder bij beschikking van 4 oktober 2007 goedgekeurd dat bij de heffing van loonbelasting wordt toegepast de regeling voor extraterritoriale werknemers, ook wel 30%-regeling genoemd (hierna ook: de regeling), zoals neergelegd in artikel 15a, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) en hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Verweerder heeft deze goedkeuring verleend voor de periode van 1 april 2007 tot en met 31 oktober 2008.

1.1.2 Eiser heeft bij brief van 14 november 2007, door verweerder ontvangen op 15 november 2007, bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Bij uitspraak op bezwaar van 2 april 2008 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.

1.1.3 Verweerder heeft op 16 april 2008 een brief van eiser ontvangen, gedagtekend 15 april 2008, waarin het bezwaarschrift nader wordt onderbouwd. Verweerder heeft deze op 15 juli 2008 doorgezonden naar de rechtbank. De rechtbank heeft deze brief aangemerkt als beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar.

1.1.4 Eiser heeft bij brief van 13 mei 2008, door de rechtbank ontvangen op 14 mei 2008, beroep bij de rechtbank ingesteld. Het beroepschrift is bij brief van 17 juni 2008, door de rechtbank ontvangen op 18 juni 2008, gemotiveerd. Hierbij waren tevens een aantal bijlagen gevoegd. De rechtbank merkt voornoemde stukken aan als nadere motivering van het reeds als beroepschrift aangemerkte stuk van 16 april 2008.

1.1.5 Verweerder heeft bij schrijven van 26 september 2008, ontvangen op 30 september 2008, de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.1.6 Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, op 20 maart 2009 schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder op 30 maart 2009 schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.1.7 Eiser heeft vóór de zitting een pleitnota ingediend. Deze pleitnota is in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2010 te 's-Gravenhage. Namens eiser zijn daar verschenen mr. [B] en drs. [C]. Namens verweerder is verschenen [D].

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.2.1 Eiser heeft de [Europese] nationaliteit. Hij is per 1 oktober 1997 uit het buitenland aangeworven en vervolgens in Nederland tewerkgesteld.

1.2.2 Verweerder heeft op 28 januari 1998 een beschikking afgegeven voor toepassing van de 35%-regeling zoals opgenomen in het besluit van de staatssecretaris van 29 mei 1995, nr. DB95/119M (hierna: de 35%-regeling) voor een looptijd van 1 oktober 1997 tot en met 30 september 2007. Op grond van artikel 12c van het Uitvoeringsbesluit geldt de beschikking van 28 januari 1998 met ingang van 1 januari 2001 als beschikking voor toepassing van de 30%-regeling.

1.2.3 Eiser is in de periode van 1 december 2001 tot en met 31 december 2003 door zijn werkgever uitgezonden naar Singapore. Hij heeft daar werkzaamheden uitgevoerd en een appartement tot zijn beschikking gehad. De vergoeding die eiser voor deze werkzaamheden heeft ontvangen, is in Singapore betrokken in de heffing over het inkomen. Op deze vergoeding is de 30%-regeling niet toegepast. In deze eerste periode van uitzending had hij een huis en een partner in Nederland, werd hij voor fiscale doeleinden aangemerkt als inwoner van Nederland en deed hij in Nederland aangifte naar zijn wereldinkomen.

1.2.4 In deze eerste periode van uitzending is eiser in de volgende perioden in Nederland aanwezig geweest:

-28 januari 2002 tot en met 3 februari 2002;

-14 februari 2002 tot en met 18 februari 2002;

-22 maart 2002 tot en met 31 maart 2002;

-20 september 2002 tot en met 29 september 2002;

-7 maart 2003 tot en met 23 maart 2003;

-26 juli 2003 tot en met 3 augustus 2003;

-30 augustus 2003 tot en met 26 september 2003; en

-2 november 2003 tot en met 9 november 2003.

Hierbij heeft eiser tijdens de drie laatstgenoemde bezoeken aan Nederland eveneens andere landen in Europa aangedaan.

1.2.5 In de periode van 1 december 2005 tot en met 15 april 2007 is eiser voor de tweede maal uitgezonden naar Singapore. In die periode heeft hij Nederland metterwoon verlaten en heeft hij Nederland bezocht in de perioden van 2 juni 2006 tot en met 25 juni 2006 en van 15 december 2006 tot en met 8 januari 2007. Op 16 april 2007 is eiser teruggekeerd in Nederland. Voor fiscale doeleinden is eiser in deze tweede periode van uitzending niet aangemerkt als inwoner van Nederland.

Geschil

1.3.1 Tussen partijen is in geschil of eiser voor de toepassing van de regeling in de periode van 1 december 2001 tot en met 31 december 2003 afgezien van de in 1.2.4 genoemde perioden, in Nederland verblijf heeft gehouden. Niet in geschil is dat de betwiste periode per saldo op 16 maanden moet worden bepaald, dat eiser voor 1 april 2007 in elk geval 83 maanden in Nederland heeft verbleven en dat eiser voldoet aan de voorwaarden van de regeling.

1.3.2 Eiser neemt het standpunt in dat hij in de betwiste periode feitelijk in Singapore verbleef, zodat de regeling met ingang van 1 april 2007 voor een resterende periode van 37 maanden moet worden toegekend.

1.3.3 Verweerder neemt het standpunt in dat eiser in de betwiste periode in Nederland verbleef zodat de regeling, naar de rechtbank ter zitting heeft begrepen, met ingang van 1 april 2007 voor een periode van maximaal 21 maanden kan worden toegekend.

1.3.4 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herziening van de beschikking tot één afgegeven voor de periode van 1 april 2007 tot en met 30 april 2010 (37 maanden).

1.3.5 Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herziening van de beschikking tot één afgegeven voor de periode van 1 april 2007 tot en met 31 december 2008 (21 maanden).

II OVERWEGINGEN

2.1.1Bij de heffing van loonbelasting geldt er ingevolge artikel 15a, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Wet LB 1964 voor van buiten Nederland in dienstbetrekking genomen werknemers (hierna: ingekomen werknemers) een vrije vergoeding voor extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst (hierna: extraterritoriale kosten). Indien wordt voldaan aan de voorwaarden geeft de inspecteur ingevolge artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit op gezamenlijk verzoek van de ingekomen werknemer en diens inhoudingsplichtige een beschikking af die goedkeurt dat een bewijsregel wordt toegepast die stelt dat in elk geval 30% van de som van het loon en de vergoeding voor extraterritoriale kosten alsmede het bedrag van de schoolgelden, als vergoeding van extraterritoriale kosten dient te worden beschouwd. Deze 30%-regeling geldt voor ingekomen werknemers ingevolge artikel 15a, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Wet LB 1964 voor ten hoogste tien jaar. Indien de ingekomen werknemer voorafgaand aan de aanvang van de periode waarop het verzoek betrekking heeft, in Nederland heeft verbleven of is tewerkgesteld, wordt de looptijd van de regeling ingevolge artikel 9e van het Uitvoeringsbesluit verminderd met de perioden van eerder verblijf of tewerkstelling.

2.1.2 In het onderhavige geval houdt partijen verdeeld of de betwiste periode een periode van eerder verblijf is die op de looptijd in mindering dient te worden gebracht. Daarbij gaat het in het bijzonder om de vraag wat in het kader van de regeling onder 'verblijven' dient te worden verstaan. Verweerder leidt uit het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2001, nr. 35.903, LJN AB1834 af dat men verblijft waar men woont, zodat uit het feit dat eiser in de betwiste periode voor fiscale doeleinden was aangemerkt als inwoner van Nederland, volgt dat hij in die periode in Nederland heeft verbleven. Eiser betoogt dat men verblijft waar men fysiek aanwezig is, zodat hij in de betwiste periode voor toepassing van de regeling niet in Nederland heeft verbleven.

2.1.3 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het genoemde arrest over de 35%-regeling niet dat fiscaal inwonerschap verblijf insluit. In de situatie waarop dat arrest betrekking had, was er geen sprake van dat de belanghebbende ergens anders fysiek aanwezig was geweest dan waar hij had gewoond in de zin van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), zodat hij op de plaats waar hij voor toepassing van de 35%-regeling had verbleven, zowel fysiek aanwezig was geweest als had gewoond. Het arrest geeft derhalve geen antwoord op de vraag die in het onderhavige geval voorligt.

2.1.4 Nu in de regeling of elders in de Wet LB 1964 en het Uitvoeringsbesluit niet wordt omschreven wat onder 'verblijven' dient te worden verstaan, dient deze term te worden uitgelegd naar de gewone betekenis die deze in het spraakgebruik heeft. Vaststaat dat eiser in de betwiste periode een huis en een partner in Nederland had, maar fysiek in Singapore aanwezig was. Naar geldend spraakgebruik verbleef hij dan niet in Nederland maar in Singapore. Dat hij vanwege het huis en de partner voor fiscale doeleinden was aangemerkt als woonachtig in Nederland in de zin van artikel 4 van de Awr, doet daar niet aan af.

2.1.5 Uit het voorgaande volgt dat eiser in de betwiste periode niet in Nederland heeft verbleven. Derhalve dient de betwiste periode niet in mindering te komen op de looptijd van de bij beschikking verleende regeling en dient deze looptijd te worden vastgesteld op 37 maanden (120 maanden -/- 83 maanden). Het beroep is mitsdien gegrond.

Proceskosten

2.2.1 Eiser heeft in beroep verzocht om vergoeding van de kosten die in verband met het bezwaar en het beroep zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de bezwaarfase is verzocht om een proceskostenvergoeding zodat deze ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb niet kan worden verleend. De rechtbank vindt evenwel aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

III BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- herziet de beschikking tot één afgegeven voor de periode van 1 april 2007 tot en met 30 april 2010 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder ertoe de kosten van het beroep ten bedrage van € 805 aan eiser te voldoen;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. T. van Rij, mr. I. Obbink-Reijngoud en mr. S.K.A. Efstratiades, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.J.M. Reniers.

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.