Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-05-2011, BQ7815, AWB 08/6657 VPB

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-05-2011, BQ7815, AWB 08/6657 VPB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 mei 2011
Datum publicatie
14 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ7815
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/6657 VPB

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Gebondenheid aan ruling. Vast tarief 6% over royalty’s. Verrekening buitenlandse bronbelasting overeenkomstig pro-rata verrekeningsmethode. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/6657 VPB

Uitspraakdatum: 11 mei 2011

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 980.360 (aanslagnummer [nummer]).

1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2008 de aanslag gehandhaafd.

1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 5 september 2008, ontvangen bij de rechtbank op 9 september 2008, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2009 te 's-Gravenhage. Namens eiseres is verschenen [A]. Namens verweerder zijn verschenen [B], [C] en [D].

1.7 Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

II OVERWEGINGEN

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiseres maakt deel uit van de [X] groep actief in marketing, media en entertainment op het gebied van sportevenementen. Tot deze groep behoren eiseres en haar op de Nederlandse Antillen gevestigde moedermaatschappij, [E] N.V. (hierna: NV). De NV geeft licenties voor de uitzendrechten van sportevenementen uit aan eiseres, die de licenties weer in sublicentie uitgeeft aan niet gelieerde afnemers over de hele wereld. In 2004 hield eiseres zich alleen met deze activiteiten bezig.

2.2 Bij brief van 29 maart 2001 is namens de [X] groep aan verweerder verzocht om voor de nog te verwerven [F] B.V. te bevestigen dat de in de brief omschreven en als zodanig als ruling aangeduide regeling voor genoemde vennootschap zal gelden (hierna: rulingverzoek).

2.3 Bij brief van 27 september 2001 heeft verweerder in reactie op het rulingverzoek de tekst van een als zodanig in die brief aangeduide royaltydoorstroom-ruling ten behoeve van [F] B.V. aan de toenmalige gemachtigde gezonden (hierna: de ruling). Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat overige door de vennootschap te ontplooien activiteiten buiten het bereik van deze ruling blijven. Tot de gedingstukken behoort een niet-ondertekend afschrift van deze ruling die - voor zover van belang - als volgt luidt:

"1. De door [F] BV ontvangen en betaalde royalty's zullen door u als at arm's length worden aanvaard, indien en voor zover [F] BV ter zake van deze transacties tenminste als nettobijdrage aan de winst aangeeft 7% van de netto ontvangen royalty's, mits de vennootschap hierbij geen valuta- en/of debiteurenrisico loopt. Het percentage van 7 wordt verlaagd, indien en voor zover de netto ontvangen royalty's in een bepaald boekjaar meer dan NLG 2.000.000 bedragen.

Is de royalty- doch niet hoger dan bedraagt het

ontvangst hoger dan percentage over

dan schijf die schijf

ƒ 2.000.000 ƒ 4.000.000 6

ƒ 4.000.000 ƒ 6.000.000 5

ƒ 6.000.000 ƒ 8.000.000 4

ƒ 8.000.000 ƒ 10.000.000 3

ƒ 10.000.000 2

Voor filmroyalty's en lump sums geldt een vast percentage van 6%.

2. [F] BV kan buitenlandse bronheffing op royalty-inkomsten verrekenen met de vennootschapsbelasting voor zover deze bronheffingen naar evenredigheid drukken op de bij [F] BV in de belastingheffing betrokken spread, overeenkomstig de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 24 december 1986. [door verweerder als bijlage bijgesloten]

3. [F] BV wordt geacht in Nederland te zijn gevestigd, althans voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet; dienovereenkomstig kan een woonplaatsverklaring worden verkregen.

4. Zo [F] BV andere activiteiten zal initiëren, zal vooraf overleg worden gevoerd met het rulingteam van de Belastingdienst/Grote ondernemingen [te Q].

5. [F] BV zal aangifte doen overeenkomstig de 'richtlijnen voor de aangiften vennootschapsbelasting van rulingvennootschappen', die het rulingteam van de Belastingdienst/Grote ondernemingen [te Q] heeft bekendgemaakt.

6. Deze ruling zal komen te vervallen, indien niet binnen 9 maanden na uw accordering een aanvang is gemaakt met de licentieactiviteiten.

7. Deze ruling zal gelden tot en met 31 december 2005 en kan daarna niet worden verlengd.

8. De ruling kan op ieder moment beëindigd worden, indien blijkt dat aan de belastingautoriteiten van Nederland of van een ander land een onjuist of onvolledig beeld is gegeven van de activiteiten van belanghebbende of de fiscale behandeling daarvan in Nederland."

2.4 Bij brief van 9 oktober 2001 heeft verweerder naar aanleiding van een telefoongesprek met de toenmalige gemachtigde, een toelichting op de ruling gegeven. De tekst van die brief luidt - voor zover van belang - als volgt:

"In uw verzoek van 29 maart 2001 alsmede in uw brief van 12 juni 2001 is gemeld dat de vennootschap naast de royaltyactiviteiten tevens andere werkzaamheden zal ontplooien. Punt 4. in de rulingtekst doet wellicht ten onrechte vermoeden dat de andere werkzaamheden bij ons nog niet bekend zijn. Dit punt maakt echter deel uit van de standaardtekst van een dergelijke ruling.

Met punt 4. van de ruling is feitelijk bedoeld dat er een actieve informatieplicht bestaat voor andere of sterk veranderde activiteiten ten aanzien van zowel de rulingactiviteiten als de niet-rulingactiviteiten voorzover deze nog niet zijn kenbaar gemaakt.

Het kan voorkomen dat dit invloed heeft op de fiscale interpretatie van de rulingwerkzaamheden."

2.5 In zijn brief van 22 mei 2002 heeft verweerder desgevraagd aan de toenmalige gemachtigde bevestigd dat de ruling haar geldigheid heeft behouden nu de activiteiten niet door [F] B.V. maar door een andere vennootschap, in casu eiseres, zullen worden verricht.

2.6 Op 1 juli 2002 is een werkneemster in dienst van eiseres getreden en op 15 juli 2002 is eiseres gestart met de licentieactiviteiten.

2.7 Tot de gedingstukken behoort een brief van 28 april 2005 van de voormalige gemachtigde van eiseres gericht aan verweerder betreffende de aankoop van een andere vennootschap en het niet overeenkomen van feiten en omstandigheden met de situatie zoals deze in het rulingverzoek zijn voorgesteld. Deze brief bevat voor zover van belang de volgende tekst:

"Tijdens het opstellen van de aangifte vennootschapsbelasting 2002 van [eiseres] kwamen wij tot de conclusie dat de huidige activiteiten van [eiseres] niet volledig overeenkomen met de feiten en omstandigheden zoals voorgelegd aan uw collega de heer (...).

Omdat wij echter van mening zijn dat de veranderingen in de feiten en omstandigheden de toepasbaarheid van de Royalty Ruling niet beïnvloedt, hebben wij de aangifte vennootschapsbelasting 2002 conform de Royalty Ruling ingediend.

In deze brief verschaffen wij u een compleet aangepast overzicht van de activiteiten van [eiseres] om zeker te stellen dat rekening kan worden gehouden met alle feiten en omstandigheden wanneer aanslagen ten name van [eiseres] opgelegd worden.

(...)

Conclusie

Hoewel de huidige feiten en omstandigheden niet volledig overeenkomen met de feiten en omstandigheden weergegeven in het rulingverzoek, is naar onze mening de Royalty Ruling nog steeds van toepassing, omdat de hoofdactiviteiten van [eiseres] binnen het bereik van de Royalty Ruling vallen: het verlenen van licenties en sub-licenties van evenementenrechten.

3. Bevestiging toepasbaarheid van de Royalty Ruling

Namens onze cliënt, [eiseres], verzoeken wij u te bevestigen dat de verandering in de feiten en omstandigheden de toepasbaarheid van de Royalty Ruling niet beïnvloedt. Derhalve is de Royalty Ruling tot en met 31 december 2005 van toepassing op [eiseres], mits aan alle overige voorwaarden genoemd in de brieven van 27 september 2001 en 9 oktober 2001 van de heer (...) is voldaan."

2.8 Met dagtekening 5 augustus 2005 heeft verweerder in reactie op voormelde brief van 28 april 2005 een goedkeuring dat de ruling zijn gelding heeft behouden aan de voormalige gemachtigde van eiseres gezonden.

2.9 Op 29 mei 2006 heeft eiseres haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 ingediend waarin haar winst is bepaald overeenkomstig de ruling inhoudende dat de winst behaald met de licentieactiviteiten is berekend op 6% van de ontvangen royalty's en de buitenlandse bronheffing op royalty-inkomsten is verrekend overeenkomstig het gestelde in de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 24 december 1986 (hierna: pro-rata verrekeningsmethode).

2.10 Verweerder heeft de aanslag Vpb voor het jaar 2004 opgelegd conform de aangifte, berekend naar een belastbaar bedrag van € 980.360.

Geschil

2.11 In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag vennootschapsbelasting 2004 naar een juist bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil het antwoord op de vraag of eiseres voor het jaar 2004 gebonden is aan de ruling en, bij bevestigende beantwoording, of verweerder terecht de winst heeft berekend op 6% van de ontvangen royalty's en hij terecht de buitenlandse bronbelasting heeft verrekend overeenkomstig de pro-rata verrekeningsmethode.

2.12 Eiseres beantwoordt deze vragen ontkennend en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De ruling is niet van toepassing op eiseres omdat ze haar activiteiten niet binnen negen maanden na het afgeven van de ruling heeft aangevangen zoals onderdeel 6 van de ruling vereist. De onder 2.7 vermelde brief van de voormalige adviseur van eiseres maakt dat niet anders nu bevestiging daarvan door verweerder slechts het karakter heeft van een eenzijdige standpuntbepaling van de kant van verweerder over het doen van aangifte over het jaar 2002, waarbij eiseres in de gelegenheid wordt gesteld om rulingconform aangifte te doen. Er bestaat echter geen verplichting. Bovendien heeft eiseres royalty's ontvangen van derden terwijl de ruling slechts kan gelden voor situaties tussen verbonden ondernemingen. Indien de ruling al van toepassing zou zijn op het jaar 2004, dan acht eiseres zich daar niet aan gebonden omdat deze ruling niet is aan te merken als een vaststellingsovereenkomst.

Voorts had verweerder voor de winstberekening in plaats van het aflopend percentage op basis van de tabel, niet het vaste percentage van 6 mogen toepassen omdat geen sprake was van lumpsum betalingen en evenmin van licenties voor films.

De pro-rata verrekeningsmethode is in strijd met de wettelijke bepalingen over verrekening van bronbelasting en in strijd met de goede zeden en openbare orde, zodat toepassing daarvan achterwege dient te blijven. Verweerder heeft daarom ten onrechte geen verrekening verleend op grond van de toepasselijke belastingverdragen en het Besluit voorkoming van dubbele belasting 2001, hetgeen zou leiden tot een volledige verrekening van de door eiseres verschuldigde Vpb. Eiseres voert op dit punt tevens aan dat zij ten onrechte niet dezelfde behandeling geniet als zogenoemde rulingachtige vennootschappen. Die vennootschappen hebben geen ruling, doen wel aangifte alsof zij een ruling hebben maar worden niet zoals eiseres beperkt in de verrekening van buitenlandse bronbelasting door de pro-rata verrekeningsmethode. Door eiseres toch te houden aan de pro-rata verrekeningsmethode is verweerder in strijd gekomen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

2.13 Verweerder beantwoordt de onder 2.11 vermelde vragen bevestigend en heeft daartoe aangevoerd dat de ruling kwalificeert als een vaststellingsovereenkomst. Eiseres heeft in 2002 en in 2005 verzocht om herbevestiging van het van kracht zijn van de ruling, zodat duidelijke wilsovereenstemming bestaat. Aangezien de ruling naar inhoud of strekking niet in strijd is met de goede zeden of openbare orde is ook uit dien hoofde geen reden de ruling buiten toepassing te laten. Dat in 2005 om herbevestiging van de geldigheid van de ruling is verzocht maakt niet dat deze niet zou gelden voor het onderhavige jaar, gezien de ruime strekking van het verzoek. Met het meermaals op verzoek van eiseres verschaffen van zekerheid omtrent de geldigheid van de ruling is verweerder niet in strijd gekomen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

2.14 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de

uitspraak op bezwaar, vermindering van de belastbare winst tot een bedrag van € 883.840 en vermindering van de belastingaanslag tot nihil omdat de verrekenbare buitenlandse bronbelasting gelijk is aan het bedrag van de verschuldigde Nederlandse Vpb.

2.15 Verweerder concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair, bij gegrondverklaring van het standpunten van eiseres - althans zo begrijpt de rechtbank - inzake de vaststellingsovereenkomst en de pro-rata verrekeningsmethode, tot een belastbaar bedrag van € 1.049.382 - hetgeen hoger is dan de het bij aanslag vastgestelde belastbare bedrag -, en verhoging van het te verrekenen bedrag aan buitenlandse bronbelasting tot € 53.378.

2.16 Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

2.17 Met betrekking tot de vraag of eiseres voor het onderhavige jaar gebonden is aan de ruling, overweegt de rechtbank als volgt. De afspraken zoals deze blijken uit de gedingstukken, meer in het bijzonder het onder 2.2 genoemde rulingverzoek, de onder 2.3 genoemde ruling, de onder 2.7 genoemde verzoek tot herbevestiging van de geldigheid van de ruling en de herbevestiging van 5 augustus 2005, houden, naar het oordeel van de rechtbank, in dat de betrokken partijen beoogden zich over en weer vast te leggen met betrekking tot de fiscale gevolgen van de licentie-activiteiten van eiseres. Dit oogmerk hebben zij schriftelijk vastgelegd. Vervolgens is het bij de winstvaststelling in aanmerking genomen. Niet aannemelijk is geworden dat de vastgelegde regelingen de neerslag vormen van eenzijdige toezeggingen door de Belastingdienst. Hierbij acht de rechtbank vooral van belang dat door eiseres is verzocht om bevestiging en herbevestiging in haar brieven van 29 maart 2001 en 28 april 2005. Deze verzoeken om bevestiging en herbevestiging zijn beide keren expliciet gedaan voor de periode tot en met 31 december 2005. Voorts is in punt 8 van de ruling bepaald dat de ruling op ieder gewenst moment kan worden beëindigd, maar is van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank overweegt verder dat voorzover eiseres meent dat de afspraken in de ruling niet in werking zijn getreden omdat later is aangevangen met de licentieactiviteiten dan uiterlijk 9 maanden na afgifte van de ruling zoals vereist in punt 6 van de ruling, deze grief van eiseres - zo deze al wordt gedragen door de feiten, de rechtbank wijst er in dit verband op dat weliswaar een eerste licentieovereenkomst is gesloten in 15 juli 2002, maar uit de gedingstukken blijkt dat reeds met ingang van 21 juni 2002 een directeur was aangesteld - niet kan slagen gelet op de hiervoor vermelde verzoeken om bevestiging en herbevestiging.

De getroffen regelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als vaststellingsovereenkomsten in de zin van artikel 7:900, eerste lid, BW. Dat de afspraken naar de vorm in beginsel geen vaststellingsovereenkomst lijken te zijn, omdat zoals eiseres ook stelt, er niet expliciet aan wordt gerefereerd, doet daaraan niet af evenmin als het feit dat de Staatssecretaris van Financiën daarover eerder een andere mening was toegedaan zoals verwoord in zijn besluit van 1 december 1997, nr. AFZ97/2412, V-N 1997/4702. Overigens doet ook een eventueel eenzijdig karakter van de vaststellingsovereenkomst niet af aan haar gebondenheid (Hoge Raad 13 september 2000, V-N 2000/43.8). Hetgeen hiervoor is overwogen brengt in beginsel mee dat partijen de ruling in rechte niet meer kunnen aantasten.

2.18 Met het onder 2.17 gegeven oordeel heeft eiseres zich voorts op het standpunt gesteld dat eiseres niet aan de ruling is gebonden, nu deze vanwege de daarin opgenomen pro-rata verrekeningsmethode in strijd moet worden geacht met de wettelijke bepalingen over de verrekening van bronbelasting. Eiseres acht de ruling daarom ook in strijd met de goede zeden en openbare orde, zodat toepassing ervan achterwege dient te blijven. De rechtbank stelt voorop dat partijen aan een tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst gebonden zijn, ook als deze overeenkomst of de op grond daarvan totstandgekomen vaststelling - geheel of ten dele - in strijd is met de wet. Dit is pas anders indien de overeenkomst zozeer in strijd is met geldende wettelijke regelingen, dat op nakoming daarvan niet mag worden gerekend (vgl. Hoge Raad 7 mei 1997, LJN AA3201, BNB 1997/221 en Hoge Raad 9 december 2005, LJN AU7728, BNB 2006/201) dan wel de vaststelling geacht moet worden in strijd te zijn met de goede zeden en openbare orde (artikel 7:902 BW). Het een noch het ander is naar het oordeel van de rechtbank het geval. De rechtbank acht aannemelijk dat het partijen bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst er niet om te doen was tegen de (strekking) van de wet in te gaan, maar om op redelijke wijze onzekerheid en mogelijk toekomstige geschillen weg te nemen. Daaraan doet niet af dat partijen op het moment van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst bekend waren met het feit dat de pro-rata verrekeningsmethode als zodanig geen wettelijke basis had. De rechtbank acht in dit verband ook van belang dat de pro-rate verrekeningsmethode is overeengekomen als onderdeel van een groter geheel van afspraken op grond waarvan voor eiseres zekerheid kon bestaan over haar Nederlandse inwonerschap, de hoogte van de aan haar toe te rekenen at arm's length vergoeding voor licentieactiviteiten en het in dat verband aan haar toerekenen van de licentiecontracten. Dit zijn stuk voor stuk aangelegenheden waarover onzekerheid en geschil kan bestaan of zou kunnen rijzen. Dat eiseres royalty's ontvangt van niet-verbonden lichamen doet evenmin af aan de geldigheid van de ruling nu beide partijen in ieder geval ten tijde van de herbevestiging van de ruling daarvan op de hoogte waren.

2.19 Eiseres heeft gesteld dat zij ongunstiger wordt behandeld dan belastingplichtigen die worden aangemerkt als zogenoemde rulingachtigen vanwege de pro-rata verrekeningsmethode. De rechtbank vat deze stelling op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zoals hiervoor in 2.18 is overwogen maakt de pro-rata verrekeningsmethode deel uit van een groter geheel van afspraken. Niet aannemelijk is dat die afspraken zonder meer gelden voor de rulingachtige vennootschappen. Van gelijke gevallen is reeds om die reden geen sprake, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Voorts acht de rechtbank in dit verband van belang dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat eiseres op dezelfde wijze is behandeld als andere belastingplichtigen die in dezelfde omstandigheden verkeerden en die op vergelijkbare wijze zijn behandeld bij vooroverleg.

2.20 Aangaande de grief van eiseres dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, overweegt de rechtbank als volgt. Gegeven de oordelen onder 2.17 en 2.18 was verweerder gebonden aan de ruling en diende hieraan uitvoering te geven. Door dit te doen, heeft verweerder niet in strijd met de genoemde beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld. In dit verband is voorts van belang dat verweerder de aanslag geheel overeenkomstig de aangifte van eiseres heeft opgelegd en dat verweerder zich steeds volledig coöperatief heeft opgesteld. Zo heeft verweerder waar door eiseres werd verzocht om herbevestiging van de geldigheid van de ruling deze steeds gegeven. Ook overigens heeft de rechtbank geen aanwijzingen in de stukken gevonden dat van een handelen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur door verweerder toch sprake zou zijn.

2.21 De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat verweerder ten onrechte het vaste tarief van 6 percent heeft toegepast en niet de glijdende schaal met afnemend percentage. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Eiseres heeft met de enkele, pas ter zitting geponeerde, stelling dat zij stukken heeft ter onderbouwing van haar standpunt, niet althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat verweerder ten onrechte de inkomsten als filmroyalty's en de betalingen daarvan als lumpsums heeft gekwalificeerd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres reeds geruime tijd eerder, bijvoorbeeld in de bezwaarfase, dergelijke stukken had kunnen inbrengen. Derhalve mocht verweerder afgaan op de - ook in eerdere jaren - door eiseres aangegeven winst die door haar op basis van het vaste percentage van 6 percent was berekend.

Slotsom

2.22 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de ruling moet worden aangemerkt als vaststellingsovereenkomst en eiseres hieraan ook voor het onderhavige jaar 2004, is gebonden, de aanslag terecht is berekend naar een belastbaar bedrag van € 980.360 en de verrekenbare buitenlandse bronbelasting terecht is vastgesteld op € 24.561.

2.23 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. R.C.H.M. Lips en

mr. J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.H.H.L. Kolthof.

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.