Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-04-2011, BR1308, AWB 10/6364 VPB

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-04-2011, BR1308, AWB 10/6364 VPB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 april 2011
Datum publicatie
12 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BR1308
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10/6364 VPB

Inhoudsindicatie

Navordering. Nieuw feit. Verweerder ontving voor de verzending van de primitieve aanslag informatie over het feit dat aanleiding was voor het opleggen van de navorderingsaanslag.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/6364 VPB

Uitspraakdatum: 20 april 2011

Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/ [te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 30 juli 2010 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2006 opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 1.084.332. (aanslagnummer [nummer])

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2011. Namens eiseres is daar verschenen [A]. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

II BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslag alsmede de beschikking heffingsrente;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 874 aan eiseres te voldoen;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.

III OVERWEGINGEN

Feiten

3.1 Vanwege het uitblijven van de aangifte voor het jaar 2006 is de aanslag vennootschapsbelasting voor dat jaar ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 970.158. De aanslagregelende ambtenaar heeft de elementen van de aanslag (hierna: de primitieve aanslag) op 11 februari 2009 ingevoerd in het computersysteem van verweerder (hierna: het systeem). Het aanslagbiljet is gedagtekend 7 maart 2009. Het is op 25 februari 2009 aan eiser toegezonden.

3.2 Op 17 februari 2009 heeft verweerder de elektronisch ingeleverde aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2006 ontvangen waarin een belastbaar bedrag van € 1.237.346 is aangegeven. Deze aangifte was op 18 februari 2009 raadpleegbaar in het systeem.

3.3 Op 29 april 2009 heeft verweerder aan eiseres bericht dat hij voornemens is voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag naar het door eiseres aangegeven belastbare bedrag op te leggen.

3.4 Met dagtekening 23 januari 2010 heeft verweerder de navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.084.332. Bij afzonderlijke beschikking heeft verweerder € 12.463 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Geschil

3.5 In geschil is:

- of verweerder beschikte over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt;

- of eiseres te kwader trouw was ter zake van het indienen van de aangifte;

- of verweerder terecht en tot een juist bedrag heffingsrente in rekening heeft gebracht.

3.6 Niet in geschil is dat verweerder het opleggen van de primitieve aanslag en het verzenden van het aanslagbiljet op 18 februari 2009 en op 19 februari 2009 nog had kunnen tegenhouden.

Beoordeling van het geschil

3.7 Ingevolge artikel artikel 16, eerste lid, tweede volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond tot navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

3.8 Verweerder, op wie in deze de bewijslast rust, voert aan dat hij de aangifte op 11 februari 2009, toen de aanslagregelende ambtenaar de elementen van de aanslag in het systeem invoerde, nog niet had ontvangen. Voorts stelt verweerder dat niet van hem verwacht kan worden dat hij in een geval als het onderhavige binnen enkele dagen nadat een ingediende aangifte raadpleegbaar is in het systeem, het opleggen van de primitieve aanslag blokkeert dan wel de indiener van de aangifte bericht dat de primitieve aanslag niet correct is en dat deze fout door navordering zal worden hersteld.

3.9 De rechtbank stelt vast dat verweerder de aangifte heeft ontvangen voordat de primitieve aanslag formeel is vastgesteld en ook voordat het aanslagbiljet aan eiseres is verzonden. Het systeem bood verweerder de mogelijkheid om het opleggen van de primitieve aanslag en het verzenden van het aanslagbiljet te verhinderen. Dat verweerder voor het opleggen van aanslagen om hem moverende redenen voor een werkwijze heeft gekozen waarin van deze mogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt, dient voor zijn rekening te blijven.

3.10 Verweerder was eveneens in de gelegenheid om vóór de verzending van het aanslagbiljet of uiterlijk vóór de dagtekening van de primitieve aanslag aan eiseres te berichten dat bij het opleggen van de primitieve aanslag met de ingediende aangifte geen rekening is gehouden. Ook daarin heeft de door verweerder gekozen werkwijze kennelijk niet voorzien en ook dat kan verweerder worden aangerekend (vgl. HR 17 oktober 1990, nr. 26.299, BNB 1991/118).

3.11 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het opleggen van de primitieve aanslag een ambtelijk verzuim heeft begaan. Verweerder had bij de formalisering van de belastingschuld door middel van de primitieve aanslag redelijkerwijs bekend kunnen zijn met de gegevens die hij nadien aan de navordering ten grondslag heeft gelegd. Derhalve beschikte hij niet over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

3.12 Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van kwade trouw. Het enkele feit dat eiseres de aangifte te laat heeft ingediend is daartoe onvoldoende. Gesteld noch gebleken is dat eiseres verweerder opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt of opzettelijk juiste inlichtingen heeft onthouden.

3.13 Uit het voorgaande volgt dat de navorderingsaanslag dient te worden vernietigd.

3.14 Gegeven dit oordeel dient de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente eveneens te vervallen.

Slotsom

3.15 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank beslist zoals onder II is vermeld.

Proceskosten

3.16 De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.J.M. Reniers.

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.