Rechtbank Zutphen, 23-04-2007, BB5435, 05/757
Rechtbank Zutphen, 23-04-2007, BB5435, 05/757
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zutphen
- Datum uitspraak
- 23 april 2007
- Datum publicatie
- 11 oktober 2007
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2010:BL6456, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 05/757
- Relevante informatie
- Art. 229 Gemeentewet
Inhoudsindicatie
Bouwleges Apeldoorn belasting
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Reg.nr.: 05/757 LEGGW
Uitspraak in het geding tussen:
Regionaal Opleiding Centrum Aventus
te Apeldoorn,
eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn
verweerder.
1. Procesverloop
Bij nota van 29 november 2004, nummer 104313, is van eiseres leges ten bedrage van € 1.023.012,- geheven in verband met de verlening van een bouwvergunning voor de bouw van een schoolgebouw op de locatie Laan van de Mensenrechten / Kayersdijk te Apeldoorn.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2005 heeft verweerder het namens eiseres tegen deze legesnota gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de legesheffing gehandhaafd.
Namens eiseres heeft P.L. van Heerde, werkzaam bij Deloitte Consultancy B.V., daartegen bij brief van 24 mei 2005 beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij brief van 23 juni 2005 zijn de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Bij brief van 31 maart 2006, ingekomen 3 april 2006, is hierop namens eiseres gereageerd.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 april 2006, waar namens eiseres zijn verschenen mr. M.A. Smits en ir. M. Rolsma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A. Lindeboom en mr. M.L.F. van Rijnbelt.
2. Motivering
2.1. Van toepassing is de Legesverordening 2004, vastgesteld door de raad van de gemeente Apeldoorn op 6 november 2003. Ingevolge artikel 2 van deze verordening worden onder de naam van leges rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeente-bestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de bijbehorende tarieventabel. Volgens artikel 5 worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de tarieventabel.
Ingevolge onderdeel 5.1.1 van de tarieventabel bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning € 45,-, vermeerderd met € 8,75 voor elke € 500,- bouwkosten.
Ingevolge onderdeel 5.1.2 worden de leges ingevolge het bepaalde onder 5.1.1 bepaald op basis van de bouwkosten, die naar boven worden afgerond op € 500,-.
Ingevolge onderdeel 5.1.3 is in de bouwkosten begrepen de omzetbelasting.
Ingevolge onderdeel 5.1.4 wordt onder bouwkosten verstaan de aannemingssom als bedoeld in par. 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (U.A.V. 1989) voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten als bedoeld in normblad NEN 2931, uitgave 1979, of zoals dat normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.
2.2. In het onderhavige geval is van eiseres leges bouwvergunning geheven op basis van een door verweerder bepaald bedrag aan bouwkosten van € 49.100.000,- excl. BTW.
In het verweerschrift heeft verweerder, naar aanleiding van de gronden van beroep, zich op het standpunt gesteld dat de bouwkosten € 43.288.289,78 excl. BTW bedragen en derhalve € 51.513.064,83 incl. BTW. De bijbehorende leges bedragen dan € 901.531,25. Vermeerderd met de – door eiseres niet betwiste – bijzondere leges van € 460,- (voor een vrijstelling) dient de aanslag op € 901.991,25 vastgesteld te worden, aldus verweerder.
2.3. Eiseres heeft zich in het aanvullend beroepschrift op het standpunt gesteld:
(a) primair dat de legesverordening met de tarieventabel onverbindend is vanwege strijd met artikel 229b van de Gemeentewet,
(b) subsidiair dat de legesverordening met de tarieventabel onverbindend is vanwege strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb),
(c) meer subsidiair dat de heffingsgrondslag (bouwkosten) in dit geval € 34.687.707,- bedraagt,
(d) nog meer subsidiair dat de heffingsgrondslag (bouwkosten incl. BTW) € 41.278.371,- bedraagt.
Verweerder heeft deze standpunten bestreden.
Beoordeling
2.4. Op grond van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet dienen in verordeningen als de onderhavige legesverordening de tarieven zodanig te worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Zoals de Hoge Raad in zijn arresten van 4 februari 2005, nummers 38.860 en 40.072, heeft beslist moet de in deze bepaling neergelegde opbrengstlimiet uitsluitend worden toegepast op het totaal van de in een verordening geregelde rechten. Derhalve is niet van belang of de opbrengst van een afzonderlijke legesheffing uitgaat boven de geraamde lasten ter zake, doch moet beoordeeld worden of de kostendekking van de gehele verordening niet boven 100% uitgaat.
Gesteld noch gebleken is dat de door het gemeentebestuur van Apeldoorn voor het jaar 2004 geraamde opbrengst van alle leges tezamen de geraamde lasten van de betrokken dienstverlening overschrijdt. Van strijd met artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet is de rechtbank derhalve niet gebleken. Hetgeen eiseres nader heeft aangevoerd met betrekking tot de raming van de opbrengsten van de leges voor bouwvergunningen in 2004, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het primaire standpunt van eiseres wordt derhalve verworpen.
2.5. Haar subsidiaire standpunt heeft eiseres toegelicht met de stelling – samengevat – dat de tariefstelling in de verordening, zonder maximering of degressie, in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een relatief grote bouwsom, leidt tot een legesbedrag dat in geen verhouding staat tot de door de gemeente te verrichten werkzaamheden bij de beoordeling van de bouwaanvraag. Daarbij heeft eiseres erop gewezen dat de evenredigheid volledig zoek is als zij door een uitzonderlijk hoog bedrag aan bouwkosten circa 26% van de totale bouwlegesopbrengsten over 2004 voor haar rekening zou moeten nemen. Voorts heeft eiseres erop gewezen dat (bijvoorbeeld) het vaste tarief van € 148,- voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een sloopvergunning dermate laag is, dat dit in schril contrast staat tot de leges voor een bouwvergunning die tot een bedrag van meer dan € 1.000.000 kan leiden, zodat niet alleen het evenredigheidsbeginsel, maar ook het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel in het geding zijn.
Gelet op deze toelichting begrijpt de rechtbank het standpunt van eiseres aldus dat zij van mening is dat de tariefstelling in onderdeel 5.1.1 van de tarieventabel, waar het gaat om de vermeerdering met € 8,75 voor elke € 500,- bouwkosten, in het onderhavige geval leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing welke de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot legesheffing niet op het oog kan hebben gehad, zodat deze tariefstelling onverbindend is.
2.6. Verweerder heeft dit standpunt bestreden met de stelling dat de heffingsmethodiek, waarbij de bouwkosten de heffingsgrondslag vormen, niet in strijd is met het recht (gelet op HR 6 oktober 1982, BNB 1982/289). Voorts heeft verweerder, onder verwijzing naar een drietal uitspraken van gerechtshoven, aangevoerd dat het niet toepassen van een degressief tarief of een maximumtarief voor de bouwleges niet met het evenredigheidsbeginsel in strijd is. Tenslotte heeft verweerder gesteld dat de hantering van legestarieven waarbij de omvang van de gemeentelijke werkzaamheden niet van invloed is op het verschuldigde legesbedrag, niets afdoet aan de rechtmatigheid van het gehanteerde tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning.
2.7. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat de – door verweerder in het verweerschrift verdedigde – hoogte van de legesheffing van € 901.531,25 niet in een redelijke verhouding staat tot de redelijkerwijs met de behandeling van de onderhavige vergunningaanvraag voor de gemeente gemoeide kosten. Weliswaar betreft de dienst waarvoor de leges worden geheven het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning voor een groot schoolgebouw met een bouwsom, uitgaande van de berekening van verweerder, in de orde van grootte van € 50.000.000,- (incl. BTW), maar dat rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank, zonder een onderbouwing, die verweerder te dezen niet heeft gegeven, niet de heffing van leges tot een dermate hoog bedrag als waarvan hier sprake is. Aldus wreekt zich hier de tariefstelling naar een vast bedrag van € 8,75 per € 500,- bouwkosten (derhalve een vast percentage van circa 1,75% van de bouwkosten), zonder degressie of een andere vorm van begrenzing van het te heffen bedrag. In aanmerking genomen voorts hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht omtrent het vaste lage legesbedrag van € 148,- voor het in behandeling nemen van aanvragen voor sloopvergunningen en het percentage dat eiseres van de totale bouwlegesopbrengsten over 2004 voor haar rekening zou moeten nemen (circa 24% als wordt uitgegaan van het legesbedrag van € 901.531,25), komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing.
De rechtbank wijst in dit verband nog op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 8 februari 2006, nr. 03/01678, LJN AV8597.
2.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de in onderdeel 5.1.1 van de tarieventabel opgenomen vermeerdering van het tarief met € 8,75 voor elke € 500,- bouwkosten ter zake van de onderhavige vergunningaanvraag verbindende kracht mist. Dit brengt met zich dat de onderhavige aanslag dient te worden verminderd met een bedrag van € 1.023.012,- tot een bedrag van (€ 45,- + € 460,- =) € 505,-.
2.9. De meer subsidiaire standpunten van eiseres kunnen verder buiten bespreking blijven, evenals hetgeen in de reactie van 31 maart 2006 en ter zitting nog is aangevoerd voor zover daarmee nog andere standpunten zijn ingenomen.
2.10. Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres. Anders dan eiseres heeft betoogd, is er geen plaats voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte kosten, aangezien in artikel 8:75 van de Awb en het daarop gebaseerde Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een uitputtende regeling is opgenomen, welke voorziet in hantering van forfaitaire bedragen.
Met toepassing van het bepaalde in het Bpb worden ter zake van verleende rechtsbijstand in beroep 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) toegekend. Voor de schriftelijke reactie van 31 maart 2006 worden geen punten toegekend, aangezien het in dit geval niet gaat om een repliek als bedoeld in artikel 8:43, eerste lid, van de Awb. Voorts wordt een wegingsfactor 1,5 (zwaar) gehanteerd.
Voor vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase is geen plaats, aangezien niet is gebleken dat een daartoe strekkend verzoek is gedaan voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist. De rechtbank wijst op het bepaalde in artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- vermindert de nota bouwleges, nummer 104313, tot € 505,-;
- bepaalt dat de gemeente Apeldoorn aan eiseres het betaalde griffierecht van € 276,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 966,-, te betalen door de gemeente Apeldoorn.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.