Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-05-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:3925, AWB-11_4540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-05-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:3925, AWB-11_4540

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 mei 2013
Datum publicatie
23 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:3925
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-11_4540

Inhoudsindicatie

Artikel 2f van de Wet op de accijns; begrip ‘voorhanden hebben van een accijnsgoed’.

Door de politie zijn in een loods dozen met onveraccijnsde sigaretten gevonden. Belanghebbende heeft verklaard dat hij de loods had gehuurd en als enige de sleutel had. Hij was er bij aanwezig als er geladen of gelost werd en hij hielp daarbij mee door de heftruck te bedienen.

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende de feitelijke beschikkingsmacht over de onveraccijnsde sigaretten heeft gehad en wist dat deze sigaretten niet in de heffing waren betrokken. Er is terecht accijns nageheven. Het bedrag wordt wel verminderd uitgaande van een lagere kleinhandelsprijs dan gemiddeld in Nederland. De inspecteur heeft het proportionaliteitsbeginsel niet geschonden door alleen aan belanghebbende een naheffingsaanslag op te leggen.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 11/4540

Uitspraak van 28 mei 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Roosendaal,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 22 juli 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over de periode april 2009 tot en met juni 2009 opgelegde naheffingsaanslag accijns ten bedrage van € 19.339.407 (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], advocaat te Rotterdam, en namens de inspecteur, [gemachtigde].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag accijns tot een bedrag van € 15.992.516;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 944;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 152 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op 29 juni 2009 bij de politie in Oosterhout aangifte gedaan van inbraak en diefstal uit de door hem gehuurde loods op het adres[adres] te [plaats X]. Door de ter plaatse verschenen hoofdagent van de politie werden in de loods onder andere pallets met dozen aangetroffen. Een van die dozen was open en daarin werden sigaretten aangetroffen.

2.2.

Naar aanleiding van deze bevindingen is door medewerkers van de Belastingdienst/Douane een nader onderzoek ingesteld in de loods. Aangetroffen werd een groot aantal kartonnen dozen zonder enig opschrift. De inhoud bestond uit sloffen sigaretten van de merken Palace en Gold Classic. Een deel van de sigaretten was ongebanderolleerd. Een ander deel bevatte accijnszegels van de Canarische Eilanden.

2.3.

Naar aanleiding van het aantreffen van de sigaretten in de door belanghebbende gehuurde loods is belanghebbende op 29 juni 2009 en op 14 juli 2009 door medewerkers van de FIOD-ECD als verdachte verhoord.

2.4.

Bij vonnis van 9 juni 2010, parketnummer 993002-10, is belanghebbende door de rechtbank Breda strafrechtelijk veroordeeld voor overtreding van het in artikel 5 van de Wet op de accijns (hierna: de Wet) gestelde verbod op het voorhanden hebben van accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Wet, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing waren betrokken. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, arrest van 6 september 2011, parketnummer 20-002390-10, heeft zich met dit vonnis verenigd en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en strafmotivering.

2.5.

In haar vonnis van 9 juni 2010 heeft de strafkamer van de rechtbank als volgt geoordeeld:

“4.3 Het oordeel van de rechtbank

Op 29 juni 2009 werd door medewerkers van de Belastingdienst in een loods aan de [adres] te [plaats X] een aantal kartonnen dozen bevattende sigaretten aangetroffen. Deze dozen waren zonder enig opschrift. De inhoud van de dozen betrof sloffen sigaretten van de merken Gold Classic en Palace King Size. In totaal werden 5.936.000 stuks sigaretten van het merk Gold Classic en 765.000 sigaretten van het merk Palace King Size aangetroffen. Al deze sigaretten waren niet voorzien van Nederlandse accijnszegels. Het merendeel van de pakjes sigaretten was zonder zegel en andere bevatten een buitenlands zegel. In de loods werd verdachte aangetroffen die verklaarde de huurder van deze loods te zijn.

Verdachte heeft over het aantreffen van deze sigaretten tegenover verbalisanten van de FIOD-ECD een drietal verklaringen afgelegd, te weten op 29 juni 2009, 2 juli 2009 (in het kader van een door hem gedane aangifte terzake zware mishandeling en bedreiging) en op 14 juli 2009. Op 29 juni 2009 heeft hij ontkend enige wetenschap te hebben gehad over de aanwezigheid van de sigaretten in de loods. Op 2 juli 2009 heeft hij in het kader van zijn aangifte verklaard dat hij al in april 2009, vanaf het begin van de opslag, wist dat er sigaretten in zijn loods werden opgeslagen en dat er op 29 juni 2009 sigaretten lagen. Op 14 juli 2009 heeft verdachte, nadat hem de cautie was gegeven, verklaard dat zijn verklaring van 2 juli 2009 de waarheid bevat met betrekking tot zijn wetenschap over de opslag van sigaretten in zijn loods. Hij heeft toen wel een nuancering aangebracht in die zin dat hij heeft verklaard dat hij er pas vanaf de 2e of 3e lading die bij hem opgeslagen werd, achter kwam dat het sigaretten betrof.

De rechtbank volgt de redenering van de raadsman niet dat verdachte gehouden dient te worden aan zijn verklaring van 29 juni 2009 en dat niet alleen aan de verklaring van 2 juli 2009, maar ook aan de verklaring van 14 juli 2009 geen waarde kan worden toegekend.

Ten eerste stelt de rechtbank vast dat zij op de zitting van 26 mei 2010 heeft toegezegd dat zij de verklaring van verdachte van 2 juli 2009 niet voor het bewijs van het tenlaste gelegde zal gebruiken. Ook de officier van justitie heeft in haar requisitoir voor het bewijs slechts geput uit de verklaring van 14 juli 2009.

De rechtbank vermag niet in te zien waarom de verklaring van 14 juli 2009 niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Niet is gebleken dat die verklaring niet in vrijheid of onder druk is afgelegd. Van enige beïnvloeding van die verklaring van verdachte vanwege medicijngebruik of door een eerder op 2 juli 2009 toegezegde beveiliging is de rechtbank evenmin gebleken. Bovendien stelt de rechtbank vast dat verdachte op zitting zijn bekennende verklaring van 14 juli 2009 integraal heeft bevestigd, waarmee de rechtbank de opmerking van de raadsman dat verdachte blijft bij zijn verklaring van 29 juni 2009, als onbegrijpelijk kwalificeert.

(…)

De rechtbank acht de door verdachte op 14 juli 2008 afgelegde verklaring geloofwaardig, nu verdachte deze verklaring op zitting heeft bevestigd en deze verklaring steun vindt in de verklaring van [A]. De rechtbank zal deze verklaring dan ook voor het bewijs gebruiken.

Verdachte heeft op 14 juli 2009 verklaard en op zitting bevestigd dat hij de loods aan de [adres] te [plaats X] vanaf april 2009 had gehuurd voor een op te richten onderneming met [B] en [C]. [C] en [B] hadden voorgesteld om goederen voor Engelsen op te slaan. Deze goederen werden steeds door een Bulgaarse vrachtwagen aangevoerd. Vanaf de 2e of 3e keer dat de Bulgaar goederen kwam brengen, ontdekte verdachte dat de goederen sigaretten betroffen. Hij heeft over die sigaretten geen vragen gesteld aan de Engelsen voor wie die sigaretten bestemd waren. De sigaretten werden bijna altijd weer opgehaald met een koeltrailer met Engelse kentekenplaten. De sigaretten werden in de loods omgepakt, waarbij verdachte hielp met lossen door de heftruck te besturen. Er werden altijd 24 pallets in de koeltrailer geladen waarbij als deklading een partij vriesgoed werd gebruikt, welke deklading eerst door de Engelsen werd opgehaald. Dit gebeurde één à twee keer per week. In het weekend vóór 29 juni 2009 stond er een grote voorraad sigaretten in de loods. Waar de Bulgaar deze sigaretten vandaan had gehaald weet verdachte niet. Op 29 juni 2009 bleek een aantal dozen met sigaretten verdwenen te zijn. Verdachte kreeg toen van de Engelsen de opdracht de nog aanwezige voorraad sigaretten in de vrachtwagen te laden. Hij had net een pallet met sigaretten op de heftruck staan, toen de politie kwam. Verdachte heeft voorts nog verklaard

dat hij ervan uitging dat de sigaretten bestemd waren voor Engeland en dat de accijns op de sigaretten ten onrechte niet in Nederland aan de Belastingdienst is betaald.

Uit de verklaring van verdachte maakt de rechtbank op dat verdachte de sigaretten die op

29 juni 2009 in de door verdachte gehuurde loods werden aangetroffen, voorhanden heeft gehad. Voor zover uit de verklaring al niet blijkt dat verdachte wist dat die sigaretten illegaal waren in die zin dat er in Nederland geen accijns over was betaald, stelt de rechtbank vast dat de dozen waarin de sigaretten op 29 juni 2009 werden aangetroffen geen opschrift bevatten en dat verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij na 2 à 3 ladingen ontdekte dat de lading sigaretten betrof, geen vragen aan de Engelsen heeft gesteld; dat de sigaretten bijna altijd werden opgehaald met een koeltrailer; dat er steeds als deklading voor de sigaretten een partij vriesgoed werd gebruikt en dat hij niet wist waar de sigaretten vandaan kwamen. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat over de sigaretten in Nederland niet de verschuldigde accijns was betaald.

De rechtbank acht op grond van dit alles wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 juni 2009 in Waalwijk samen met anderen opzettelijk de op de tenlastelegging vermelde hoeveelheid sigaretten, op welke sigaretten niet de verschuldigde accijns was geheven, voorhanden heeft gehad.”

2.6.

Naar aanleiding van het onderzoek en de verhoren van belanghebbende heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Bij de berekening is uitgegaan van een kleinhandelsprijs van € 236,84 per 1000 stuks sigaretten ofwel (afgerond) € 4,74 per pakje van 20 stuks. De naheffingsaanslag is als volgt gemotiveerd:

“Ik heb moeten concluderen dat u in de periode april 2009 tot eind juni 2009, naast de inbeslaggenomen sigaretten, 22 partijen van 24 pallets met op elke pallet 268.040 stuks sigaretten voorhanden hebt gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken.

Het betreft in het totaal: 141.525.120 stuks sigaretten. De basis van deze berekening is de vaststelling dat in het pand 25 pallets met 6.701.000 stuks sigaretten zijn aangetroffen.”

2.7.

Na hiertegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag accijns verminderd tot € 17.581.279. Het accijnsbedrag is berekend op 20 zendingen in plaats van de eerder aangenomen 22 zendingen naar aanleiding van belanghebbendes verklaring van 14 juli 2009, waarin belanghebbende verklaarde dat het hem pas na de tweede of derde zending duidelijk was dat het sigaretten betrof. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de sigaretten geen accijns was afgedragen in Nederland.

2.8.

In geschil is of aan belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag een naheffingsaanslag accijns is opgelegd.

2.9.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f en het tweede lid, van de Wet wordt onder de naam accijns een belasting geheven van tabaksproducten ter zake van de uitslag van die tabaksproducten.

2.10.

Als uitslag wordt op grond van artikel 2f van de Wet mede aangemerkt het in strijd met artikel 5 van de Wet voorhanden hebben van een accijnsgoed dat niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing is betrokken. Voor voorhanden hebben van accijnsgoederen in de zin van genoemd artikel 2f is feitelijke beschikkingsmacht over de goederen vereist (vgl. onder meer Hoge Raad 22 april 2011, nr. 10/00354, LJN BQ2093).

2.11.

Voor de verschuldigdheid van accijns is niet voldoende dat de goederen voorhanden zijn gehouden. Tevens dient vast te staan dat de betrokkene op het moment waarop hij de goederen voorhanden kreeg, wist of redelijkerwijs kon weten dat zijn leverancier diens verplichting de accijns op aangifte te voldoen of te laten voldoen niet zou nakomen (Hoge Raad 4 mei 2007, nr. 38571bis, LJN BA4291). Degene die accijnsgoederen in opdracht van derden onder zijn beheer opslaat, terwijl hij de hoedanigheid van de goederen kent en daadwerkelijk toegang heeft tot die goederen, kan worden geacht de feitelijke beschikkingsmacht over deze goederen te hebben (vgl. Hoge Raad 14 mei 2004, nr. 38.370, LJN AO9493). Indien hij tevens weet of redelijkerwijs moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de wet in de heffing zijn betrokken, levert dat een voorhanden hebben op in de zin van artikel 2f van de Wet.

2.12.

Uit de door belanghebbende op 14 juli 2009 ten overstaan van een verbalisant en een medewerker van de belastingdienst/FIOD afgelegde verklaring kan niet anders worden afgeleid dan dat belanghebbende in de onderhavige periode de feitelijke beschikkingsmacht over de onveraccijnsde sigaretten heeft gehad en dat hij ervan op de hoogte was – in ieder geval ten tijde van de derde zending - dat deze sigaretten niet in de heffing waren betrokken. Belanghebbende heeft de loods gehuurd, hij had als enige de sleutel, hij was er bij aanwezig als er geladen of gelost werd en hij hielp daarbij mee door de heftruck te bedienen. Evenals de strafkamer van deze rechtbank en, impliciet, de strafkamer van het hof, zoals hiervoor in 2.5. is overwogen, ziet de rechtbank niet in waarom belanghebbende niet aan zijn verklaring van 14 juli 2009 zou kunnen worden gehouden.

2.13.

Belanghebbende heeft de juistheid van het aantal sigaretten waarvan de inspecteur bij de berekening van de naheffingsaanslag is uitgegaan, betwist.

2.14.

Belanghebbende heeft ten overstaan van een verbalisant en een medewerker van de belastingdienst/FIOD op 14 juli 2009 verklaard dat hij voorafgaand aan de inbeslagname van de sigaretten op 29 juni 2009 22 zendingen van 24 pallets opgeslagen heeft gehad. Op basis van de in de loods aangetroffen pallets is door de FIOD een berekening gemaakt van het aantal sigaretten per pallet. In de loods waren 25 pallets met 6.701.000 stuks sigaretten aangetroffen, per pallet dus 268.040 stuks sigaretten. Die berekening is door belanghebbende op zich niet betwist. Ook heeft belanghebbende op 14 juli 2009 verklaard vanaf de tweede of derde zending op te hoogte te zijn geweest dan het om sigaretten ging. Op grond daarvan is de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank terecht uitgegaan van 20 zendingen. Het is vervolgens aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat en in hoeverre de accijns over een geringer aantal sigaretten dient te worden geheven. Belanghebbende is daarin – tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur – naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De enkele stelling van belanghebbende dat zijn verklaring van 14 juli 2009 buiten beschouwing dient te blijven, kan hem niet baten. Dat belanghebbende in de strafzaak het voorhanden hebben van enkel de aangetroffen 6.701.000 sigaretten ten laste is gelegd en het Hof in zijn strafmotivering dit lagere aantal sigaretten noemt, vormt evenmin reden de naheffing in zoverre te verminderen.

2.15.

Belanghebbende heeft de juistheid van de maatstaf van heffing waar de inspecteur bij de berekening van de naheffingsaanslag vanuit is gegaan, betwist. De inspecteur is voor de heffingsgrondslag van de aanslag uitgegaan van de kleinhandelsprijs van de meest verkochte klasse in Nederland in 2009. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat de door de inspecteur gehanteerde kleinhandelsprijs 25% te hoog is. Tussen partijen is niet meer in geschil dat dit een redelijke benadering is van de kleinhandelsprijs voor deze sigaretten, omdat het sigaretten van onbekende merken zijn en het aannemelijk is dat deze sigaretten ook van mindere kwaliteit zijn dan de in Nederland verkrijgbare merksigaretten. Gelet hierop heeft de rechtbank de accijns verminderd tot (afgerond) € 15.992.516. De vermindering heeft zij als volgt berekend:

aantal

sigaretten

kleinhandelsprijs (khp) per 1000

% accijns khp

accijns

per 1000

accijns %

khp

accijnsbedrag

per 1000

totaal

141.525.120

€ 236,84

20,87%

€ 87,23

€ 6.995.375,53

€ 12.345.236,22

€ 19.340.611,74

128.659.200

€ 236,84

20,87%

€ 87,23

€ 6.359.432,30

€ 11.222.942,02

€ 17.582.374,31

128.659.200

€ 177,63

20,87%

€ 87,23

€ 4.769.574,22

€ 11.222.942,02

€ 15.992.516,24

2.16.

Belanghebbende heeft gesteld dat alsnog rekening moet worden gehouden met de op de Canarische Eilanden geheven accijns. Er zijn in de loods immers 640.000 sigaretten aangetroffen met een zegel van de Canarische Eilanden. De accijns verschuldigd op de aangetroffen en in beslaggenomen sigaretten is echter niet in de onderhavige naheffingsaanslag begrepen. Reeds daarom kan met de heffing van de Canarische Eilanden geen rekening worden gehouden.

2.17.

Belanghebbende heeft tot slot nog gesteld dat de inspecteur onredelijk heeft gehandeld door alleen aan belanghebbende een naheffingsaanslag op te leggen en niet ook een onderzoek in te stellen naar de betrokkenheid van [B], [C] en de Engelsen die de sigaretten steeds kwamen ophalen.

2.18.

Van een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de omstandigheid dat de inspecteur aan [B], [C] en/of de Engelsen geen naheffingsaanslag heeft opgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank sluit niet uit dat ook [B], [C] en de Engelsen de sigaretten op enig moment voorhanden hebben gehad. Doordat geen verder onderzoek is ingesteld, is daarover geen duidelijkheid verkregen. Dit neemt echter niet weg dat de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag voor het volledige bedrag aan belanghebbende mocht opleggen. Immers noch enige wettelijke bepaling noch enig rechtsbeginsel verzet zich er tegen dat aan ieder die accijnsgoederen voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing zijn betrokken, voor het volle bedrag van de accijns een naheffingsaanslag op wordt gelegd (vergelijk Hoge Raad 24 augustus 1999, nr. 34.164, LJN: AA 2841).

2.19.

Gelet op het in 2.15. overwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.20.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan op 28 mei 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. W.A.P. van Roij en mr. M.L.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 juni 2013

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.