Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-04-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:2286, AWB-13_4520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-04-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:2286, AWB-13_4520

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 april 2014
Datum publicatie
15 mei 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:2286
Zaaknummer
AWB-13_4520

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat hij binnen de bezwaartermijn van artikel 6:7 van de Awb mondeling bezwaar heeft gemaakt, hij door de heffingsambtenaar in de gelegenheid had moeten worden gesteld om het verzuim te herstellen. De rechtbank heeft de zaak vervolgens teruggewezen.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 13/4520

uitspraak van 9 april 2014

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Baarle-Nassau,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 11 juli 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde nota bouwleges (bouwvergunning [bouwvergunning]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn echtgenote, [echtgenote]. De heffingsambtenaar is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

verklaart het bezwaar ontvankelijk;

-

wijst de zaak ter verdere behandeling terug naar de heffingsambtenaar om opnieuw op dat bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;

-

gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van

€ 44 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Aan belanghebbende is op 3 september 2007 een nota bouwleges van € 21.234,50 (dagtekening 31 augustus 2007) toegezonden.

2.2.

Bij brief van 22 april 2013 is ten gevolge van de weigering van de (reguliere) bouwvergunning voor het oprichten van een appartementengebouw met winkel op het adres [adres] te [woonplaats] de nota bouwleges verminderd tot € 9.884,75.

2.3.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 11 juli 2013 waarin de heffingsambtenaar heeft beslist dat belanghebbende niet binnen de wettelijke bezwaartermijn een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de in 2.1 genoemde nota.

2.4.

In zijn beroepschrift stelt belanghebbende dat hij diverse keren, zowel mondeling als schriftelijk, binnen de termijn bezwaar heeft gemaakt tegen de in rekening gebrachte leges. Dat belanghebbende binnen zes weken na de verzenddatum van de nota bouwleges een brief heeft ingediend die (mede) als bezwaar moet worden opgevat tegen de in rekening gebrachte bouwleges blijkt niet uit de gedingstukken. De brief met dagtekening 17 oktober 2007, waarin om uitstel van betaling is gevraagd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een zodanig bezwaarschrift worden aangemerkt.

2.5.

Het ontbreken van bewijs dat binnen de wettelijke bezwaartermijn een bezwaarschrift is ingediend, kan belanghebbende echter niet worden tegengeworpen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

2.5.1.

Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij direct na de ontvangst van de nota bouwleges naar [A], werkzaam bij de gemeente, is gegaan en dat hij toen mondeling bezwaar heeft gemaakt tegen de nota bouwleges, met als reden dat deze nota veel te hoog was, omdat door de heffingsambtenaar was uitgegaan van bijna het dubbele aan bouwkosten. [A] heeft hem vervolgens medegedeeld dat een nieuwe berekening maken van de bouwkosten moeilijk was en dat belanghebbende op een later moment met facturen kon komen waaruit de lagere bouwkosten blijken.

2.5.2.

Gelet op het bepaalde in artikel 6:4, van de Awb moet een bezwaar schriftelijk worden ingediend (vergelijk HR 26 maart 2010, nr. 09/01089, ECLI:NL:HR:2010:BL8875). Indien een belanghebbende zijn grieven echter binnen de wettelijke bezwaartermijn mondeling kenbaar maakt aan het bevoegde bestuursorgaan, brengt een behoorlijke vervulling van de taak van het bestuursorgaan mee dat dit orgaan de belastingplichtige erop wijst dat een ontvankelijk bezwaar slechts op schriftelijke wijze kan worden gemaakt en wel binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn. De rechtbank wijst in dit verband naar de uitspraak van het Hof Amsterdam 24 mei 2005, nr. 04/02769, ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0440, welke procedure is geëindigd met het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2007, nr. 42 543, NTFR 2007/1469 waarin de Hoge Raad art. 81 Wet RO heeft toegepast. Ook Hof Amsterdam 16 juli 2008, nr. 07/00255, ECLI:NL:GHAMS:2008:BD9201 achtte een mondelinge betwisting van aanslagen een uiting van bezwaar en oordeelde dat het bestuursorgaan de belanghebbende in de gelegenheid had moeten stellen de verzuimen te herstellen.

2.5.3.

De rechtbank is van oordeel dat, nu belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat hij binnen de bezwaartermijn van artikel 6:7, van de Awb, bij [A] mondeling bezwaar heeft gemaakt, hij door de heffingsambtenaar in de gelegenheid had moeten worden gesteld om het verzuim te herstellen. Uit de gedingstukken maakt de rechtbank op dat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld het hiervoor bedoelde verzuim te herstellen. Dit betekent dat het bezwaar ten onrechte in de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Nu het mondelinge bezwaar blijkens de gedingstukken inmiddels op schriftelijke wijze kenbaar is gemaakt, acht de rechtbank het verzuim daarmee tijdig hersteld.

2.6.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk verklaard en de behandeling van de zaak teruggewezen naar de heffingsambtenaar. De rechtbank draagt de heffingsambtenaar op om belanghebbende te horen en daarna opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

2.7.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2014 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.