Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1221, AWB - 14 _ 1870
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1221, AWB - 14 _ 1870
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 26 februari 2015
- Datum publicatie
- 25 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:1221
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:1697, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:1698, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 1870
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Welk geschrift bevat de uitspraak op bezwaar: (i) het eerste geschrift met de ‘beslissing op uw bezwaar’ maar zonder vermelding van het nieuwe belastbaar inkomen of het belastingbedrag, of (ii) het daaropvolgende biljet waarin ook de beslissing is vermeld en waarin wel een cijfermatige uitwerking is te vinden? Gelet op HR BNB 2002/74: het eerste geschrift. Omvang rechtsstrijd bij de beoordeling of termijnoverschrijding verschoonbaar is (vgl. HR BNB 2010/241). Hoewel belanghebbende zich niet op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding heeft beroepen, beoordeelt de rechtbank toch of de termijnoverschrijding verschoonbaar is nu de inspecteur heeft aangegeven daartegen geen bezwaar te hebben.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers AWB 14/1870, 14/2279, 14/2280 en 14/2281
uitspraak van 26 februari 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 17 maart 2014 – bij afzonderlijke geschriften – op:
- -
-
het bezwaar tegen de aan belanghebbende over het jaar 2008 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) (hierna: navorderingsaanslag 2008) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.546 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.87),
- -
-
het bezwaar tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag IB/PVV (hierna: aanslag 2010) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.214 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.06), en
- -
-
het bezwaar tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde aanslag IB/PVV (hierna: aanslag 2011) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.503 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.16.01).
De uitspraak van de inspecteur op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag IB/PVV (hierna: aanslag 2009) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.683 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.96).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2015 te Eindhoven.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
2 Gronden
In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 heeft belanghebbende buitengewone uitgaven als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, letter d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in aanmerking genomen voor een bedrag van € 16.241. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2008 is vastgesteld conform aangifte. Bij de navorderingsaanslag 2008 is de aftrekpost buitengewone uitgaven gecorrigeerd tot een bedrag van € 4.373. Deze navorderingsaanslag is na bezwaar gehandhaafd.
In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 heeft belanghebbende uitgaven voor specifieke zorgkosten als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, letter d, van de Wet IB 2001 (hierna: specifieke zorgkosten) in aanmerking genomen voor een bedrag van € 22.312. Bij de aanslag 2009 is de aftrekpost specifieke zorgkosten gecorrigeerd. Na bezwaar is de aanslag 2009 verminderd als gevolg van de verhoging van de aftrekpost specifieke zorgkosten tot een bedrag van € 7.288.
In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 heeft belanghebbende specifieke zorgkosten in aanmerking genomen voor een bedrag van € 16.839. Bij de aanslag 2010 is de aftrekpost specifieke zorgkosten gecorrigeerd tot een bedrag van € 5.966. Deze aanslag is na bezwaar gehandhaafd.
In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 heeft belanghebbende specifieke zorgkosten in aanmerking genomen voor een bedrag van € 18.198. Bij de aanslag 2011 is de aftrekpost specifieke zorgkosten gecorrigeerd tot een bedrag van € 6.088. Deze aanslag is na bezwaar gehandhaafd.
Bij brief met dagtekening 19 maart 2014, ingekomen bij de rechtbank op 20 maart 2014, heeft de advocaat van belanghebbende (hierna: de advocaat) beroep ingesteld tegen de “met dagtekening 6 februari 2014” gedane uitspraak op bezwaar tegen de aanslag 2009 (hierna: beroep 2009). Bij deze brief is gevoegd een kopie van het biljet van 6 februari 2014.
Bij brief van 8 april 2014 heeft de advocaat beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar tegen de navorderingsaanslag 2008, de aanslag 2010 en de aanslag 2011 (hierna onderscheidenlijk: beroep 2008, beroep 2010 en beroep 2011).
Nadat de advocaat in de gelegenheid is gesteld de gronden van de beroepen mee te delen, heeft de advocaat bij brief van 30 april 2014 in verband met de beroepen 2008, 2009, 2010 en 2011 bankafschriften overgelegd en daarbij het volgende geschreven:
“[belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de door haar gedane uitgaven verband houden met haar ziekte en op die grond voor aftrek in aanmerking dient te komen. Daartoe legt [belanghebbende] diverse afschriften van haar bankrekening over. Het betreffen de bankafschriften voor de jaren 2009, 2010 en 2011 (Bijlage 1 tot en met 3). Uit deze afschriften blijkt dat [belanghebbende] daadwerkelijk de kosten in verband met haar ziekte heeft betaald. Op deze bankafschriften heeft [belanghebbende] aantekeningen gemaakt waarvoor de betalingen zijn verricht.
Op basis hiervan verzoekt [belanghebbende] dat alsnog met de door haar gedane uitgaven rekening wordt gehouden, zodat deze in aftrek worden toegelaten.”
Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan persoonsgebonden aftrek wegens buitengewone uitgaven (2008) of specifieke zorgkosten (2009-2011) dan het bedrag dat in aanmerking is genomen bij de navorderingaanslag (2008) of aanslag (2009-2011) zoals die na de uitspraken op bezwaar luiden (hierna ook: hoger bedrag aan aftrek).
Vooraf: ontvankelijkheid beroep 2009
De inspecteur heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat het beroep betreffende de navorderingsaanslag 2009 (hierna: het beroep 2009) niet-ontvankelijk is wegens overschrijding van de beroepstermijn. Ter zitting heeft de inspecteur dit standpunt ingetrokken. Voorts heeft de inspecteur ter zitting desgevraagd verklaard geen bezwaar ertegen te hebben dat, indien sprake is van een termijnoverschrijding, de rechtbank beoordeelt of de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is te achten op grond van artikel 6:11 van de Awb in aanmerking genomen het arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3822, BNB 2002/274 (hierna: het arrest BNB 2002/274).
De beroepstermijn is van zogenoemde openbare orde. Dit betekent dat hoewel de inspecteur zich niet langer op het standpunt stelt dat het beroep 2009 niet-ontvankelijk is, de rechtbank ambtshalve dient te onderzoeken of het beroep 2009 ontvankelijk is.
Uit het dossier blijkt dat de gang van zaken bij de beslissing op het bezwaar tegen de aanslag 2009 als volgt is geweest. Bij brief met dagtekening 22 januari 2014 (hierna ook: de brief van 22 januari 2014) aan belanghebbende heeft de inspecteur aan belanghebbende onder het kopje ‘beoordeling van uw bezwaar’ gemeld dat alsnog rekening wordt gehouden met aldaar genoemde uitgaven voor zorgkosten met vermelding van de hoogte. Onder het kopje ‘beslissing op uw bezwaar’ staat vermeld “Ik kom gedeeltelijk tegemoet aan uw bezwaar”. De brief vermeldt niet tot welk belastbaar inkomen uit werk en woning noch tot welk bedrag aan IB/PVV deze heroverweging leidt. De brief bevat een zogenoemde rechtsmiddelenverwijzing.
Vervolgens is aan belanghebbende een biljet met dagtekening 6 februari 2014 gestuurd (hierna ook: het biljet van 6 februari 2014). Dit biljet vermeldt onder meer “De inspecteur heeft besloten gedeeltelijk aan uw bezwaar tegemoet te komen. Als gevolg hiervan is de aanslag verminderd met € 1.698. De motivering van de beslissing is u reeds afzonderlijk medegedeeld.” Op het biljet is verder een cijfermatige uitwerking te vinden van de beslissing op bezwaar, waaronder het nieuwe belastbaar inkomen uit werk en woning en het bedrag aan IB/PVV over het jaar 2009. Het biljet vermeldt verder onder meer onder het kopje ‘In beroep gaan’: “Tegen deze uitspraak kunt u in beroep gaan. Vóór 20 maart 2014 moet uw beroepschrift ingediend zijn bij de rechtbank.”
De rechtbank is van oordeel dat bij de brief van 22 januari 2014 de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag 2009 is gedaan. De brief kan namelijk redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan dat zij de uitspraak op het bezwaarschrift bevat. Gelet op de in 2.10.1 vermelde inhoud van deze brief, geeft de inspecteur in die brief immers onmiskenbaar te kennen op het bezwaarschrift te beslissen en worden daarbij de gewijzigde elementen van de aanslag (de aftrekposten en de hoogte ervan) vermeld. Dat de brief van 22 januari 2014 noch het nieuwe belastbaar inkomen uit werk en woning noch het nieuwe bedrag aan IB/PVV vermeldt, kan aan het oordeel niet afdoen (vgl. voor een en ander rechtsoverweging 3.2 van het arrest BNB 2002/274).
Aangezien dus bij de brief met dagtekening 22 januari 2014 uitspraak op bezwaar tegen de aanslag 2009 is gedaan, is de termijn voor het instellen van beroep aangevangen met ingang van 23 januari 2014 (artikel 26c van de AWR). Niet gesteld of gebleken is dat de brief van 22 januari 2014 aan belanghebbende is toegezonden na 22 januari 2014.
Aangezien de beroepstermijn van zes weken is aangevangen met ingang van 23 januari 2014, eindigde de beroepstermijn op 5 maart 2014. De in 2.5 vermelde brief waarbij beroep is ingesteld (hierna: beroepschrift 2009) is eerst op 20 maart 2013 ontvangen. Dat is na het einde van de beroepstermijn zodat het beroep te laat is ingediend.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7959, BNB 2010/241, volgt dat de rechter buiten de rechtsstrijd treedt indien hij toepassing aan artikel 6:11 van de Awb geeft op een grond waarop belanghebbende geen beroep heeft gedaan. In dit geval heeft belanghebbende geen reactie meer gegeven nadat de inspecteur zich in zijn verweerschrift op de niet-ontvankelijkheid van het beroep 2009 heeft beroepen. Aangezien evenwel de inspecteur ter zitting heeft aangegeven geen bezwaar ertegen te hebben dat de rechtbank beoordeelt of de termijnoverschrijding verschoonbaar is op de grond die aan de orde is in het arrest BNB 2002/274, zal de rechtbank tot die beoordeling overgaan.
In het arrest BNB 2002/274 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“Het bepaalde in art. 7:11, lid 2, Awb brengt mee dat indien de heroverweging op de grondslag van het bezwaar aanleiding geeft tot het herroepen van het besluit en een daartoe strekkende beslissing wordt genomen, voor zover nodig, gelijktijdig een nieuw besluit wordt genomen. In dit geval heeft de Inspecteur weliswaar gelijktijdig met de 'herroeping' van de aanslag enkele elementen van de aanslag herzien, maar hij heeft toen niet het bedrag van de belasting nader vastgesteld. Onder deze omstandigheid kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest door pas naar aanleiding van - en binnen zes weken na - de ontvangst door hem van de hiervoor in 3.1.2 vermelde kennisgeving in beroep te komen, zodat niet-ontvankelijkverklaring achterwege had moeten blijven.”
Net zoals in de situatie aan de orde in het arrest BNB 2002/274 bevatte in het onderhavige geval de brief met de uitspraak op bezwaar evenmin de vaststelling van het nieuwe belastingbedrag, en is pas later een bericht (het biljet van 6 februari 2014) gevolgd met vermelding van het nieuwe belastingbedrag. Voorts staat vast dat het biljet binnen de beroepstermijn is gestuurd aan belanghebbende, en dat het beroepschrift 2009 binnen zes weken na dagtekening van het biljet is ingediend. Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. De enkele omstandigheid dat het beroepschrift is ingediend door een advocaat, doet aan het voorgaande niet af.
Beroep 2008
In beroep heeft belanghebbende alleen kopieën van bankafschriften voor de jaren 2009, 2010 en 2011 overgelegd. Belanghebbende – op wie de stelplicht en bewijslast rust – heeft daarmee dus niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek in 2008.
Beroep 2009, 2010 en 2011
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek kopieën van bankafschriften over de jaren 2009 tot en met 2011 overgelegd zonder andere toelichting dan die in 2.7 is weergegeven.
De inspecteur heeft niet betwist dat belanghebbende de uitgaven die zij heeft aangekruist op de bankafschriften, heeft gedaan. De kern van het verweer van de inspecteur is dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de diverse – per kostensoort variërende – voorwaarden voor (een hoger bedrag aan) aftrek is voldaan. De inspecteur heeft in dat kader onder meer gemotiveerd betwist dat sprake is van uitgaven die op belanghebbende drukken.
Belanghebbende dient de feiten en omstandigheden te stellen en – bij betwisting – aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek kunnen worden gebracht. Eén van de voorwaarden voor aftrek is dat de uitgaven drukken (zie artikel 6.1, lid 1, van de Wet IB 2001). Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur dat de door belanghebbende gestelde uitgaven voor specifieke zorgkosten drukken, had belanghebbende aannemelijk moeten maken dat die uitgaven drukken. Aangezien (de advocaat van) belanghebbende geen reactie heeft gegeven op de verweerschriften en evenmin ter zitting is verschenen, is zij niet in de bewijslast geslaagd.
De vraag in hoeverre de uitgaven van belanghebbende kwalificeren als uitgaven voor specifieke zorgkosten, kan onbehandeld blijven. Dat geldt ook voor het beroep van de inspecteur op interne compensatie.
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 26 februari 2015 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.