Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1782, AWB - 14 _ 6061

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1782, AWB - 14 _ 6061

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 april 2015
Datum publicatie
1 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:1782
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6061
Relevante informatie
Wet op belastingen van rechtsverkeer [Tekst geldig vanaf 01-08-2024 tot 01-01-2025] art. 11, Wet op belastingen van rechtsverkeer [Tekst geldig vanaf 01-08-2024 tot 01-01-2025] art. 15

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Artikel 11, eerste lid, en artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.

In 2013 heeft belanghebbende een voortdurend recht van erfpacht van percelen grond met daarop een kantoorgebouw en een zelfstandig voortdurend recht van opstal op percelen grond aangaande een parkeergarage verkregen. De levering vond plaats met toepassing van artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968. Hierdoor treedt belanghebbende bij deze verkrijging voor de omzetbelasting in de plaats van de verkoper. Ten gevolge hiervan is belanghebbende gebonden aan de fiscale positie die de verkoper voor de omzetbelasting heeft ingenomen, waaronder de benadering per verdieping. De gekapitaliseerde waarde van de canon en retributie voor het voortdurend recht van erfpacht en het zelfstandig voortdurend recht van opstal behoren tot de heffingsgrondslag.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer AWB 14/6061

uitspraak van 9 april 2015

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X] (Duitsland),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 28 januari 2014 op aangifte overdrachtsbelasting ten bedrage van € 12.171.447 voldaan.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2014 het bezwaar tegen de voldoening op aangifte van de overdrachtsbelasting afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 6 oktober 2014, ontvangen bij de rechtbank op 7 oktober 2014, beroep ingesteld. Bij brief van 30 oktober 2014 is het beroep nader gemotiveerd. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Op 26 februari 2015 heeft een onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer plaatsgevonden te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende de gemachtigden [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Amsterdam, en namens de inspecteur [verweerder].

1.7.

De gemachtigden hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan en nadere stukken overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de pleitnota en de stukken.

1.8.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen wordt toegezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een vennootschap opgericht naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland en statutair gevestigd te [plaats X].

2.2.

Bij brief van 12 november 2009 is door [A BV] een verzoek bij de inspecteur ingediend om zekerheid te verkrijgen over toepassing van een zogenaamde ‘verdieping aanpak’ voor het complex [complex], onder verwijzing naar het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 14 juli 2009, nr. CPP 2008/137M. Het [complex] betreft een onroerendgoedproject aan de [lokatie]. In deze brief is vermeld dat de etages in het [complex] alleen voor gebruikers van de desbetreffende etage toegankelijk zijn en dat het [A pensioenfonds] (hierna: [A pensioenfonds]) om die reden voornemens is om de verschillende etages als afzonderlijke zelfstandige onroerende zaken te kwalificeren. De inspecteur heeft ingestemd met dit verzoek. Namens [A pensioenfonds] heeft PWC in 2011 een brief gestuurd naar de inspecteur met daarin een overzicht van gemaakte afspraken met het verzoek aan de inspecteur om deze afspraken te bevestigen. Onder punt 2 “Ingebruikneming” in de brief is betreffende het complex [complex] de volgende zinsnede opgenomen: “De ingebruikname en de btw-herziening van het kantoorgebouw wordt, in overeenstemming met het besluit van 14 juli 2009, nr. CPP2008/137M, per etage bekeken.” Dit is door de inspecteur geaccordeerd.

2.3.

Belanghebbende verkreeg op [datum] 2013 van de verkoper tegen een koopsom van € 215.100.000,00:

- een voortdurend recht van erfpacht van de percelen grond [adres 1] (even nummers), [adres 2] (even nummers), [adres 3] (oneven nummers) en [adres 4] (oneven nummers) in [plaats B], met de rechten van de erfpachter op het zich op die grond bevindende kantoorgebouw (tevens: het complex [complex]); en

- het zelfstandig voortdurend recht van opstal op de percelen grond gelegen aan de [adres 2] en [adres 3-4] aangaande een parkeergarage gelegen onder voornoemd kantoorgebouw (hierna tezamen aangemerkt als: de Onroerende Zaken).

2.4.

De canon voor het voortdurend recht van erfpacht betreffende het kantoorgebouw en de retributie voor het zelfstandig voortdurend recht van opstal aangaande de parkeergarage zijn afgekocht voor een periode van vijftig jaar, eindigend op 15 april 2056.

2.5.

In de akte van levering zijn op pagina 69 omtrent de overdrachtsbelasting en omzetbelasting onder meer de volgende passages opgenomen:

“1. Verkoper verklaart onderhavige levering van het Verkochte wordt aangemerkt als een overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968 met als gevolg dat de onderhavige levering niet met

omzetbelasting is belast. Verkoper heeft haar belastinginspecteur (verbonden aan de

Belastingdienst / kantoor Eindhoven) verzocht de toepassing van artikel 37d van de Wet op de

omzetbelasting 1968 te bevestigen. De belastinginspecteur heeft dit bevestigd door het verzoek

van Verkoper van één november tweeduizend dertien met kenmerk

[kenmerk] voor akkoord te ondertekenen, welke brief aan deze akte wordt gehecht;

2. Verkoper garandeert dat de ingebruikname en de btw-herziening van het Kantoorgebouw per etage wordt bepaald, als gevolg waarvan de vierde verdieping van het Kantoorgebouw op het moment van levering kan worden aangemerkt als een gebouw, dan wel een gedeelte van een gebouw, dat korter dan twee jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder ten eerste, van de Wet op de omzetbelasting 1968.

(…)

4. Nu de eerste ingebruikname per etage wordt bepaald en de vierde verdieping op het moment van

levering kan worden aangemerkt als een gebouw, dan wel een gedeelte van een gebouw, dat korter

dan twee jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen, is met betrekking tot de vierde

verdieping van het Kantoorgebouw, en het aan de vierde verdieping van het Kantoorgebouw

toerekenbare deel van de gekapitaliseerde canon met betrekking tot het Erfpachtrecht

Kantoorgebouw, de vrijstelling van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 15, eerste lid,

onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer van toepassing is.”

2.6.

Van de oppervlakte van 1.528,2 m² op de derde etage van het kantoorgebouw is een gedeelte van 295 m² eerst per 1 februari 2013 verhuurd en een gedeelte van 1.233,2 m² is ten tijde van de verkrijging van het [complex] door belanghebbende (hierna: de verkrijging) nog niet in gebruik genomen. De vierde etage van het kantoorgebouw heeft een verhuurbaar oppervlakte van 2.553,4 m² en is per 1 november 2013 geheel verhuurd. Op de vijfde etage van het kantoorgebouw is een oppervlakte van 1.253,9 m² aan vier verschillende huurders verhuurd. Deze verhuur is binnen een periode van twee jaren voorafgaand aan de verkrijging tot stand gekomen. Tot de gedingstukken behoren bouwtekeningen van de derde en de vijfde etage. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de ruimten die ten tijde van de verkrijging niet of niet uiterlijk twee jaar na het tijdstip van eerste ingebruikneming in gebruik zijn genomen, € 15.296.724,53 bedraagt.

2.7.

Op 28 januari 2014 heeft belanghebbende ter zake van de verkrijging € 12.171.447 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Hierbij is de grondslag voor de heffing van de overdrachtsbelasting berekend op € 202.857.450,00. Dit bedrag is de tegenprestatie voor de verkrijging, met toepassing van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel a (hierna: de vrijstelling) van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV) op de vierde etage van het kantoorgebouw.

2.8.

Het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 31 oktober 2012,

nr. BLKB2012/1752M bevat de goedkeuring dat de vrijstelling onder de gestelde voorwaarden kan worden toegepast bij overgang van een onroerende zaak in het kader van artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Het in 2.2 aangehaalde besluit van 14 juli 2009, nr. CPP 2008/137M is vervangen door het besluit van 19 september 2013, nr. BLKB2013/1686M.

2.9.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 10 februari 2014 bezwaar gemaakt tegen de onderhavige voldoening van overdrachtsbelasting. Het bezwaar is bij brief met dagtekening 18 maart 2014 nader toegelicht. Belanghebbende heeft afgezien van het recht gehoord te worden. Bij brief met dagtekening 29 augustus 2014 heeft de inspecteur zijn voornemen om het bezwaar af te wijzen toegelicht. De inspecteur heeft vervolgens bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 1 oktober 2014 het bezwaar afgewezen.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1) is ter zake van de niet of niet binnen twee jaren voorafgaand aan de verkrijging in gebruik genomen oppervlakten op de derde en vijfde verdieping van het [complex] de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet BRV van toepassing?

2) Is de gekapitaliseerde waarde van de canon en retributie terecht tot de heffingsgrondslag gerekend?

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De inspecteur beantwoordt de vragen in tegengestelde zin.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de overdrachtsbelasting primair met € 1.050.354, subsidiair met € 929.391. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing