Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-06-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4000, AWB - 13 _ 7302

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-06-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4000, AWB - 13 _ 7302

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
3 juni 2015
Datum publicatie
22 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:4000
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 13 _ 7302
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting - AWBZ-gelden aangewend ter bevrediging privégenoegens (dochter) belanghebbende - omkering bewijslast

De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende als bestuurder van de stichting C zijn dochter in staat heeft gesteld om privé gebruik te maken van de zorgmanege. Een aanzienlijk deel van de kosten die betrekking hebben op de dressuurpaarden is naar het oordeel van de rechtbank gemaakt ter bevrediging van de privégenoegens van belanghebbende en zijn dochter. De rechtbank stelt dit privé deel in goede justitie vast op een bedrag ter grootte van ¼ van de kosten van de manege en acht dat bedrag ook redelijk. Dit leidt tot de conclusie dat de inspecteur terecht omkering van de bewijslast heeft gesteld. Ook voor de overige correcties (op één correctie na) is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur in redelijkheid kon concluderen dat tot de gestelde bedragen sprake was van door Stichting C gemaakte kosten ten behoeve van belanghebbendes privégenoegens.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers: AWB 13/7302 en AWB 13/7303

uitspraak van 3 juni 2015

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 2008 en 2009. De aanslag over 2008 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.657.117 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.773. De aanslag over 2009 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.660.517 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 8.078.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 5 december 2013 (2008) en

10 december 2013 (2009) het belastbaar inkomen uit werk en woning van 2008 verminderd tot € 693.890 en dat van 2009 tot € 699.157.

1.3.

Over beide jaren zijn ook aanslagen premie Zorgverzekeringswet opgelegd. De aanslag voor het jaar 2008 is vernietigd op 28 maart 2014, de aanslag voor 2009 is vernietigd bij beschikking van 25 maart 2014.

1.4.

Belanghebbende heeft bij brieven van 19 december 2013, ontvangen bij de rechtbank op 24 december 2013, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van tweemaal € 44. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 21 januari 2014.

1.5.

De inspecteur heeft op 10 maart 2014 verweerschriften ingediend en aangevuld bij brief van 17 maart 2014.

1.6.

De inspecteur heeft nadere stukken ingediend bij brief van 4 juni 2014. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek en nadere stukken ingediend in twee brieven van 4 juni 2014. De inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 10 juni 2014. De griffier heeft van alle stukken kopieën naar de wederpartij gezonden.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2014 te Breda.

Voor een overzicht het verhandelde ter zitting en de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal dat op 7 juli 2014 naar partijen is gezonden. De rechtbank heeft de behandeling geschorst. De inspecteur heeft nadere informatie verstrekt bij brief van 14 juli 2014. Belanghebbende heeft daarop gereageerd en nadere stukken ingezonden bij brieven met dagtekening 5 augustus 2014 en 15 augustus 2014. De griffier heeft van alle stukken kopieën naar de wederpartij gezonden. Met toestemming van partijen om een nadere zitting achterwege te laten, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende woonde in 2008 en 2009 met zijn partner

[A] (hierna: [A]) op het adres [adres 1] te [woonplaats]. Belanghebbende heeft een dochter, genaamd [B] (hierna: de dochter). Zij is in 2010 afgestudeerd als forensisch psychologe. Zij rijdt paard en neemt deel aan dressuur-wedstrijden.

2.2.

Belanghebbende was sinds [datum] 1983 werkzaam bij de [Stichting C] (hierna: [Stichting C]). In de jaren 2008 en 2009 was belanghebbende enig bestuurder van [Stichting C]. [Stichting C] had in die periode een Raad van Toezicht (hierna: RvT), bestaande uit 4 of 5 leden. [Stichting C] is opgericht in 1983 en verzorgt dag- en woonopvang voor volwassenen met een lichamelijke, zintuigelijke of meervoudige beperking of niet-aangeboren hersenletsel.

2.3.

In de vergadering van de RvT van 17 december 2003 is het voorstel besproken om een tweede stichting op te richten waar [Stichting C] zorg zou kunnen inkopen. Belanghebbende zou dat voorstel nader uitwerken. Op 25 augustus 2004 is een AWBZ-convenant gesloten tussen de overheid en de vereniging zorginstellingen Nederland. Onderdeel daarvan was dat geen sprake meer was van gegarandeerde budgetten maar dat middelen die vrijvielen door onderproductie van instellingen beschikbaar gesteld moesten worden voor knelpunten in de regio en aan andere instellingen. In het verslag van de vergadering van de RvT van 14 juni 2004 is opgemerkt: “ heeft gezegd dat als ze haar begroting helemaal op tafel legt, ze zich financieel niet veel kan permitteren. Als men een BV opricht, ligt dit anders. Dan kunnen gelden veilig worden gesteld”.

2.4.

In juli 2005 is de [Stichting D] opgericht (hierna: [Stichting D]) die op haar beurt op [datum] 2005 [E BV] (hierna: [E BV]) heeft opgericht. Alle aandelen in [E BV] werden gehouden door [Stichting D], die tevens bestuurder was van [E BV]. Gevolmachtigd namens [Stichting D] was [A]. Bij een statutenwijziging op

[datum] 2008 is vastgelegd dat ten minste één van de bestuursleden van [Stichting D] tevens bestuurslid moest zijn van [Stichting C]. Dat was vanaf [datum] 2008 tot 19 juli 2012 belanghebbende.

2.5.

[Stichting C] exploiteerde vanaf 2004 een zorgboerderij gelegen aan de [adres 2] te [plaats F] (hierna: de zorgboerderij), die zij huurde van de eigenaar, [G] (hierna: [G]). De zorgboerderij werd gebruikt voor dagbesteding van cliënten van [Stichting C] met een handicap. De controller van [Stichting C], [H], heeft op 26 mei 2006 ten behoeve van de accountantscontrole en jaarrekening 2005 een business case opgesteld over de aankoop van de zorgboerderij en over een te verwerven manege. Naar de business case wordt verwezen in de presentatie van Deloitte van de controle van de jaarrekening 2005 die in de vergadering van de RvT van 23 mei 2006 is gegeven. In die business case staat onder meer:

“Tevens is met het zorgkantoor gesproken over uitbreiding van deze succesvolle activiteiten in regio [plaats F]/[plaats I]. Hiertoe is gezocht naar uitbreidingsmogelijkheden en eventueel een tweede boerderij gecombineerd met manege activiteit. Terzake is door de RvB overleg gevoerd met boer [G] inzake de bezittingen (grond, manege, bebouwing) in [complex]/[plaats I]. Gezien de voortgang van het traject, verwachte investering ongeveer 2 mio en besluitvorming door Raad van Bestuur in overleg met Raad van Toezicht om dit project voort te zetten is mede om voldoende gronden voor de activiteiten veilig te stellen in 2005 reeds aankoop van gronden plaatsgevonden. Er volgen in 2006 en later nog diverse andere geplande aankopen/percelen (10 hectare in [plaats F]/12 hectare in [plaats I]). Deze gronden kunnen, als gevolg van mogelijke toekomstige ruilverkaveling, altijd ingezet worden voor boerderijactiviteiten. Tevens zullen deze gronden als landbouwgrond de waarde behouden. Activering van deze uitgaven is derhalve aanvaardbaar.

Ter voorbereiding op de manegeactiviteiten en mede tbv kweken goodwill bij [G] en overige partijen heeft in 2005 aanschaf van paarden plaatsgevonden welke deels betrekking hebben op de manege activiteiten (in totaal 25 nodig), en deels betrekking hebben op activiteiten van een cliënt welke zal deelnemen aan de paralympics, namens [Stichting C]. Dit wordt als promotionele activiteit bezien voor [Stichting C] en als activiteit voor de betreffende cliënt; imago voor kwalitatieve beleving van [Stichting C] en lichamelijk gehandicapten in het algemeen. De combinatie van aankopen, beheer en training van paarden heeft voordelen voor zowel de manege activiteit als de ondersteuning van de gehandicaptensport.

Doel is uiteindelijk een manege activiteit op te zetten in [plaats I], met een bedrijfsmatige insteek, waarbij ihkv integratie van cliënten van [Stichting C] met buitenstaanders beide groepen aan de manege activiteit kunnen deelnemen (‘genormaliseerd kunnen werken’). (…)

De boerderij/manege activiteiten zullen bedrijfsmatig gezien niet tot normale rendementen komen, gezien de doelstelling van de activiteiten voor cliënten van [Stichting C]. (…)

De uitgaven voor levende have, inclusief paarden, zijn op basis van gebruiken in de agrosector als kosten verantwoord. Het promotionele aspect, duurdere paarden/kosten van begeleiding van gehandicapten sporters, dient eveneens in de kosten verantwoord te worden. De RvB houdt een strikte voorraadadministratie bij van alle ‘levende have”. (…) Ten aanzien van controle/governance aspecten (…)

De Raad van Toezicht heeft uitgebreid de casuïstiek met de RvB besproken, blijkens de toelichtingen in de vergadering dd 23/5/2006.(...) Dat [Stichting C] als vernieuwende stichting de ‘grenzen’ opzoekt, wordt ook door de RvT bevestigd. (…)

Doorlopen stappen in het kader van de accountantscontrole terzake: (…) – uitgaven voor levende have en paarden voor promotionele activiteiten uitgebreid besproken met de Raad van Bestuur ihkv het opzoek van de grenzen. De motivering van de Raad van Bestuur ligt in lijn met zorgverleningsactiviteiten en ontplooiing van mensen met een lich. Handicap en promotie van [Stichting C] als organisatie.”

2.6.

De RvT heeft in de vergadering van 3 oktober 2006 het voornemen tot verwerving van de zorgboerderij en het complex [complex] (bestaande uit een manege met woonhuizen en grond gelegen te [plaats I] in de [gemeente G]) goedgekeurd. In de vergadering van de RvT van 5 maart 2007 is vervolgens vastgelegd dat de zorgboerderij en de manege per

1 april 2007 zouden worden overgenomen door [Stichting C]. Bij de overname was een aantal externe deskundigen betrokken. Over de aankoop staat in het verslag van de vergadering van de RvT onder meer het volgende:

“De afspraken m.b.t. de zorgboerderij zijn rond. De situatie m.b.t. de manege is minder ingewikkeld maar ondoorzichtig. De boer wil zelf 40 paarden houden, onder het terrein ligt drijfmest opgeslagen, waar geen boekhouding van is. Dit moet per 1 april leeg zijn, alleen de opslagruimte wordt gekocht. Het is de bedoeling hier regenwater in op te slaan. De boerderijen worden overgenomen door de [Stichting D] [[Stichting D]]. [Stichting C] zal bij de nieuwe stichting plekken inkopen voor cliënten. Het huidige aantal plekken bedraagt 20. Er kunnen veel meer openstellingsdagen gerealiseerd worden en er is veel vraag. De bedrijfsvoering van de boerderijen wordt op 0 gezet, hoewel dit niet helemaal reëel is, daar de gewone landbouwprojecten doorlopen. Bij [G] worden nu 4 panden verhuurd, en worden er paarden gestald. (…) [Stichting C] zal bij [[Stichting D]] voor 36 cliënten middels een zorgkoopcontract zorg inkopen. Het bedrag op jaarbasis is € 985.932,-.(…) Het contract zal voor 5 à 6 jaar worden afgesloten. (…) In het eerste jaar zal de nadruk liggen op het opschonen van de activiteiten zodat cliënten breed kunnen worden ingezet. De beide bedrijven zullen geïntegreerd worden. De bulkproduktie, handel en fokkerij worden teruggebracht zodat het op een aanvaardbaar niveau is om bedrijfsmatig te werken.”

2.7.

In de begroting 2007 van [Stichting C] is uitgegaan van aankoop van de manege per 1 april 2007 en van 20 capaciteitsplaatsen voor de manege en 4004 dagdelen in 2007. In de exploitatiebegroting van [Stichting D] voor 2008 is de capaciteit van de manege voor dagbesteding eveneens begroot op 20 personen. In een presentatie voor de RvT over de zorginkoop en de begroting 2007 (vergadering RvT 30 januari 2007) is een planning vermeld voor de financiering door middel van het zorginkoopcontract met [Stichting D] van € 985.932. Daarin wordt voor de manege uitgegaan van 18 cliënten x 255 dagen x 2 dagdelen x € 53,70 en een bedrijfsresultaat van nihil. De RvT is op 5 maart 2007 akkoord gegaan met voornoemde zorginkoop voor € 985.932. Ter zake van de bedrijfsvoering van de zorgboerderijen in het eerste jaar is in de presentatie vermeld: “(…) opschonen van activiteiten met als doel participatie van cliënten over de hele breedte, integreren van beide bedrijven: paardrijden, koetsrijden, veulens naar de zorgboerderij, twee vertrekplekken, paardrijden en betuigd rijden voor alle AC-deelnemers (…).”

2.8.

[Stichting D] heeft het complex [complex] op [datum] 2007 gekocht voor in totaal

€ 2.345.000 en is de manege gaan verhuren aan [E BV]. In de jaren 2007 tot en met 2009 zijn aan het complex voor rekening van [E BV] verbouwingen verricht en is onderhoud gepleegd. Voor de financiering zijn leningen verstrekt door [Stichting C]. In de toelichting op jaarstukken van [Stichting C] van 2009 wordt melding gemaakt van leningen verstrekt aan [E BV] en [Stichting D] met hoofdsommen van € 609.558 respectievelijk € 440.000 in totaal € 1.049.558. De toelichting op de jaarstukken 2010 vermeldt een lening u/g aan [E BV] met een hoofdsom van € 772.214 en een vordering op [E BV] van € 297.412, in totaal

€ 1.069.626. De lening aan [Stichting D] (met hoofdsom € 440.000) is in 2010 afgelost. In de jaarstukken 2009 staat tevens een post onderhoudskosten ad € 1.411.000 betreffende een eenmalige bijdrage in de investeringskosten in [E BV]: “in het kader van innovatie in de zorg en kwaliteit van huisvesting zoals benodigd en gewenst voor de cliëntengroep”. Daartoe is beslist in de vergadering van de RvT van 15 december 2009. In de jaarstukken 2010 staat een voorziening die is gevormd voor een verplichting tot datzelfde bedrag van € 1.411.000 voor [E BV]: “in verband met een, aan voorwaarden verbonden, eenmalige bijdrage in de investeringskosten in het kader van innovatie in de zorg en kwaliteit van huisvesting zoals benodigd en gewenst voor de cliëntengroep van [Stichting C].”

2.9.

Op [datum] 2007 is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen [Stichting C] (vertegenwoordigd door belanghebbende) en [E BV] (vertegenwoordigd door [A]) voor zorginkoop uitgaande van 54 plaatsen x 255 dagen x 2 dagdelen à

€ 53,70, is € 1.478.898 per jaar. Facturatie zou plaatsvinden achteraf, op basis van werkelijk verleende diensten. In een aanvullende overeenkomst van 16 april 2007 is vastgelegd dat het tarief per dagdeel werd verhoogd tot € 87,60 voor patiënten met niet-aangeboren hersenletsel. In maart 2009 is het tarief voor alle dagbestedingen vastgesteld op € 87,60 en is vastgelegd dat zou worden gefactureerd per maand, vooraf. [E BV] verzorgde ook dagbestedingsactiviteiten voor cliënten met een persoonsgebonden Budget (PGB) die niet via [Stichting C] kwamen.

2.10.

In de vergadering van de RvT van 22 juni 2010 is gesproken over een wijziging van de stichtingenconstructie, waardoor er directe zeggenschap zou ontstaan over, onder meer, [E BV]. In de notulen van de vergadering van het bestuur en de Raad van Toezicht van 14 december 2010 over de begroting 2011 staat onder meer het volgende:

“Het contract met [E BV] is nu gebaseerd op een vast voorschot. Vanaf heden gaat [Stichting C] meer kijken naar de feitelijke productielevering als basis voor de voorschotbepaling. Het voorschot aan [E BV] wordt niet stopgezet, maar gaat omlaag.” Uit een memo van 9 december 2010 aan de RvT blijkt dat begroot was daarmee € 830.000 te besparen. In dat memo is ook is vermeld: “In feite zit in [E BV] een financiële reserve, gevormd uit overwegend AWBZ-middelen, die indien noodzakelijk weer ten gunste dient te komen aan [Stichting C].” en “Kosten PNIL [rechtbank: personeel niet in loondienst]) [E BV] zijn begroot (…) voor € 1.558.746. De opbrengsten zijn gebaseerd op 40 cliënten (waarvan 12 wooncliënten) en bedragen (inclusief begeleiding speciaal) € 1.349.827.”

2.11.

Op het terrein van het complex [complex] bevinden zich naast de manege ook enkele woonhuizen, zijnde [complex] 60 tot en met 64. [complex] 64 betreft een kasteelwoning die tot april 2009 was verhuurd en daarna heeft leeggestaan. [complex] 61 en 62 waren en bleven sinds de aankoop door [Stichting C] verhuurd aan derden. [complex] 63 betreft de zogenoemde Carréwoning. Deze woning werd na de aankoop in april 2007 tot januari 2009 verhuurd aan de voormalige eigenaar van de manege, de heer [G]. Na diens vertrek is de Carréwoning gerenoveerd en in gebruik gegeven aan de dochter op basis van een met [Stichting D], vertegenwoordigd door [A], gesloten contract. De dochter heeft geen huur betaald. [complex] 60 werd in de periode van april 2007 tot januari 2008 opvolgend bewoond door medewerkers van [E BV], zijnde [J], [K] en [L].

2.12.

Op of omstreeks 8 juni 2010 heeft de inspecteur twee anonieme brieven (klikbrieven) ontvangen waarin stond dat belanghebbende zich verrijkte met AWBZ-gelden. In diezelfde maand is namens de inspecteur een boekenonderzoek gestart bij [E BV] en [Stichting D]. Tevens is de FIOD een fiscaal-strafrechtelijk onderzoek gestart naar [E BV] e.a., waaronder belanghebbende en [A]. In 2013 is een boekenonderzoek ingesteld bij [Stichting C].

2.13.

Eind 2010 is een nieuwe bestuurder, [M] (hierna: [M]) aangesteld bij [Stichting C] die bij de RvT melding heeft gemaakt van vermoedens van dubieuze financiële transacties van belanghebbende. Op verzoek van [Stichting C] heeft KPMG vervolgens een onderzoek uitgevoerd naar mogelijke onregelmatigheden. Volgens de rapportage van KPMG van 15 juni 2012 is bij de manege over de jaren 2008 tot en met 2010 een gemiddelde capaciteit gerealiseerd van 2,5 cliënten per openstellingsdag terwijl 10 cliënten was begroot. Het rapport vermeldt dat niet is gebleken in welke mate de uitgaven inzake de dressuur- en fokpaarden ondersteunend zijn aan het zorgkarakter van de manege. [Stichting C] heeft in de jaren 2008 tot en met 2010 ruim € 6,8 miljoen betaald aan [E BV] voor zorg, voor welke zorg [Stichting C] van het zorgkantoor bijna € 3,1 miljoen heeft ontvangen, aldus KPMG.

2.14.

Het vermogen van [E BV] was volgens de (concept)jaarstukken eind 2007 € 249.120 negatief, eind 2008 € 154.214 positief en eind 2009 € 1.114.735 positief.

2.15.

[Stichting C] heeft in 2005 voor € 308.500 paarden gekocht van [G]. Deze aankoopkosten zijn volgens het hoofd administratie van [Stichting C] geboekt als promotiekosten bestuur en promotiekosten levende have. De paarden zijn op 1 januari 2008 door [E BV] overgenomen voor € 261.210. In het jaarrapport 2007 van [Stichting C] heeft de accountant een incidentele bate geboekt van € 433.000 in verband met verkoop bedrijfsmiddelen “levende have” [E BV]. [E BV] heeft op de aankoopsom direct € 77.550 afgeboekt. In de loop van de jaren 2008 tot en met 2013 zijn er paarden gefokt en verkocht. Er is geen sluitende administratie van. Volgens het rapport van KPMG bevatte de (sub)administratie van [E BV] 30 paarden waarvan er acht zijn geïdentificeerd als dressuurpaarden, twee als fokpaarden en één als leerpaard. In 2005 heeft [Stichting C] een paardentrailer gekocht voor

€ 7.396,97; ook dat bedrag is geboekt als promotiekosten bestuur.

2.16.

De dressuurpaarden van [E BV] werden onder meer gebruikt door de dochter. Zij heeft in 2007/2008 als vakantiekracht op de zorgboerderij bij [E BV] gewerkt en was vanaf 1 september 2011 in dienst bij [E BV]. [Manege] heeft in 2009 bedragen aan [E BV] gefactureerd voor de stalling en/of training van de paarden ‘[paard 1]’ en ‘[paard 2]’. In het rapport van het boekenonderzoek van [E BV] en [Stichting D] heeft belanghebbende in reactie daarop verklaard: “(…) Ten behoeve van de verkoop zijn [paard 2] er in juli 2009 gestald en [paard 1] van 02-04-2009 tot en met 29-04-2009. (…) Verder zijn er nimmer paarden in de [Manege] gestald. Daarnaast worden de paarden verder afgericht; de [Manege] wordt daarvoor te hulp geroepen. Indien er lessen/trainingen gegeven worden aan [B] [rechtbank: dochter [B]] worden deze kosten niet vergoed. Er zijn buiten genoemde facturen, géén stallingsfacturen.(…)”.

In 2007 heeft bij [E BV] paardrij-instructeur [N] in dienstbetrekking gewerkt voor een bedrag van ongeveer € 35.000. De FIOD heeft hem als getuige gehoord. Hij heeft onder meer verklaard:

“(…) Ik heb 9 uur per week lesgegeven. Dat was meestal in de avonduren maar ook wel eens overdag. (…) Ik heb de paarden bereden om ze rijklaar te maken voor [B] en [O] [rechtbank: [O] was een vriendin van [B]] uiteindelijk zouden ook andere daar gebruik van moeten hebben kunnen maken zoals gehandicapten. Dat is mij ooit zo verteld door [belanghebbende] [rechtbank: [belanghebbende] is belanghebbende]. De meeste tijd besteedde ik echter aan het lesgeven (…) [belanghebbende] heeft mij aangegeven dat mijn hoofdtaak was het lesgeven aan [B] en [O]. In de gehele periode dat ik bij [E BV] heb gewerkt heb ik ook geen gehandicapte ruiters gezien die de ruitersport daar hebben beoefend (…)”. [N] heeft ook deelgenomen aan concoursen met paarden van [E BV].

De dochter heeft in 2012 bij het FIOD-onderzoek verklaard: “(…) Mijn hobby is paardrijden. Paardrijden met een doel, namelijk deelnemen aan dressuurwedstrijden (…) Mijn vader vindt het leuk dat ik paard rijd en komt op een concours meestal kijken (…)”.

2.17.

In 2008 hebben acht personen, waaronder belanghebbende, [A] en de dochter een cursus ‘koetsiersbewijs’ gevolgd.

2.18.

In de manege is een invalidentoilet gerealiseerd. Op bepaalde deuren/ingangen waren rode stickers aangebracht wat aangaf dat cliënten er niet (in elk geval niet alleen) naar binnen mochten. Dat gold bijvoorbeeld voor een aantal stallen. De manege beschikte over een aangepaste huifkar waarmee gehandicapten rondgereden konden worden. In 2006 is een paardenwagen, merk Fiat Ducato aangeschaft, in 2008 zijn koetsen (marathonwagens) aangeschaft en in 2007 een paardentrailer (naast de trailer die in 2005 was gekocht, zie 2.15).

2.19.

Tijdens het FIOD-onderzoek zijn diverse getuigen gehoord. De FIOD heeft passages uit die verklaringen aan de inspecteur verstrekt. Gehoord zijn onder meer

[K], voormalig medewerker van [E BV] en volgens belanghebbende degene die de klikbrief heeft geschreven, [G], [P] (medewerkster [E BV] en gediplomeerd voor het begeleiden van cliënten), [M], [N], medewerkers van [Stichting C] en een aantal leden van de RvT van [Stichting C].

2.20.

In 2007 heeft [Stichting D] een villa gekocht op het adres [adres 1] te [woonplaats], waar belanghebbende en [A] zijn gaan wonen. De villa bevat ook een kantoorgedeelte. Op het salaris van [A] werd € 6.000 per jaar ingehouden voor de bewoning. De belastingdienst heeft de economische huurwaarde getaxeerd op € 33.000 per jaar. In deze woning heeft een aantal vergaderingen van de RvT van [Stichting C] plaatsgevonden.

2.21.

[E BV] is in 2013 failliet verklaard. Haar bezittingen zijn in 2014 geveild. Op de veilinglijst staan voor de locatie [complex] (de manege) onder meer de paarden en toebehoren, twee rollators, de inhoud van een kliniekruimte en een closetruimte die toegankelijk is voor minder validen.

Overig

2.22.

In artikel 6 van de statuten van [Stichting C] is bepaald dat de vaststelling van het salaris en de regeling van de overige arbeidsvoorwaarden van de bestuurder(s) geschieden door de RvT. Artikel 8 van de statuten bepaalt dat de raad van bestuur (dat was belanghebbende) bevoegd is tot het besturen van de stichting, maar dat aan goedkeuring van de RvT zijn onderworpen besluiten omtrent onder meer de vaststelling van de begrotingen en jaarrekeningen, beleidsplannen en meerjarenplannen, duurzame samenwerking met andere rechtspersonen en het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen. De accountant heeft goedkeurende verklaringen afgegeven voor de jaarrekeningen van [Stichting C].

2.23.

In de rapportage van KPMG (zie 2.13) worden onder meer – kort weergegeven – de volgende, volgens KPMG financiële onregelmatigheden bij [Stichting C] vermeld:

- In de arbeidsovereenkomst met belanghebbende was afgesproken dat [Stichting C] maandelijks € 1.000 zou vergoeden voor een aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering van belanghebbende. Aangezien de verzekeringsverplichting niet volledig realiseerbaar bleek te zijn, heeft de RvT in augustus 2005 goedgekeurd dat in plaats daarvan € 867 per maand aan belanghebbende zou worden vergoed om een kapitaalverzekering af te sluiten. In 2007 heeft belanghebbende in het kader van zijn garantieverzekering bij [Q] (hoofd P&O van [Stichting C]) het verzoek ingediend om eenmalig € 19.000 over te maken aan zijn verzekeringstussenpersoon en de maandelijkse premie te verhogen met € 1.000 tot € 1.867. Deze betalingen zijn door de administratie van [Stichting C] verwerkt. De verhoging is niet expliciet gemeld aan de RvT en niet formeel goedgekeurd. Volgens verklaringen van [R] en [S] (tot 6 november 2011 voorzitter respectievelijk vicevoorzitter van de RvT) is deze verhoging door hen in mei 2007 geaccordeerd met 19 maanden terugwerkende kracht. In de jaarstukken van [Stichting C] van 2005 is een onkostenvergoeding van belanghebbende vermeld van € 1.000 per maand, in de jaarstukken 2007 tot en met 2009 niets en in de jaarstukken 2010 € 22.404 (12 x € 1.867). De verhoging van de kostenvergoeding is niet tot het loon van belanghebbende gerekend.

- Met de pinpas van [Stichting C], die op naam van belanghebbende staat, zijn betalingen gedaan waarvan geen onderbouwing is geadministreerd (in 2008 onder meer € 1.500 aan [edelsmid], te Beek, € 4.500 cash en in de jaren 2008 tot en met 2010, € 8.845 aan Douglas en € 4.731 aan [Lederwaren])

- In de jaren 2005 tot en met 2009 heeft [Stichting C] zonder nadere onderbouwing voor een bedrag van € 48.836 horloges gekocht. Daarvan is € 5.781,50 betaald in 2009 (Benson Trade-Longines).

- In 2008 is voor € 2.989,21 een fitnessapparaat (loopband) aangeschaft op kosten van [Stichting C] dat is afgeleverd op het woonadres van belanghebbende, [adres 1] te [woonplaats]. Op de veilinglijst inzake het faillissement van [E BV] staat een loopband vermeld op de locatie te [complex] (de manege). De curator in het faillissement van [E BV] heeft bevestigd dat de loopband is aangetroffen in het zogenoemde generaalshuis bij de manege.

- In 2008 en 2009 heeft [Stichting C] in totaal € 19.085 betaald aan [T BV]. Dat was een B.V. van voormalig [Stichting C]-medewerkster [U] die een winkel exploiteerde waar onder meer mensen werkten met een persoonsgebonden budget. De uitgaven zijn bij [Stichting C] geboekt als advies- en activiteitenkosten. Er zijn geen facturen voor de betalingen aangetroffen, wel handgeschreven notities van belanghebbende. [U] heeft tijdens een namens de inspecteur ingesteld derdenonderzoek verklaard dat zij een liefdesrelatie had met belanghebbende toen zij bij [Stichting C] werkte en dat de betalingen waren gedaan vanwege haar liquiditeitstekorten als vergoeding voor haar ideeën omtrent cliëntenvervoer, supported living, exploitatie van winkels door cliënten alsmede advisering over huurpanden en dat de ontvangen bedragen bij [T BV] als omzet zijn geboekt.

- [Stichting C] heeft in 2009 € 4.000 betaald aan de [service club] voor de sponsoring van een klootschietevenement. Belanghebbende was vicepresident van deze [service club]. In een e-mail van belanghebbende aan de [service club] van 7 augustus 2009 is vermeld dat er tegenover dit bedrag geen reclame gemaakt mag worden voor [Stichting C].

2.24.

Op 30 juli 2009 is op kosten van [E BV] voor € 6.400 een wijnkast gekocht die werd geplaatst op het woonadres van belanghebbende, [adres 1] te [woonplaats]. De curator in het faillissement van [E BV] heeft aan de inspecteur bevestigd dat de wijnkast is aangetroffen in de kantoorruimte van het pand [adres 1] te [woonplaats].

2.25.

Naar aanleiding van de bevindingen van KPMG is belanghebbende met ingang van 1 januari 2013 ontslagen bij kantonrechtersbeschikking van 17 december 2012. De kantonrechter oordeelde dat er geen reden was voor een ontslagvergoeding. [Stichting C] is een civiele procedure tegen belanghebbende gestart om onder meer de in 2.23 vermelde uitgaven terug te vorderen. Bij de in 2.12 vermelde controle bij [Stichting C] had de controleur geconstateerd dat uitgaven zijn gedaan aan bol.com (€ 2.584 in 2008 en € 2.125 in 2009) die in feite voor belanghebbende privé waren. In de civiele procedure zijn ook die kosten teruggevorderd en is een lijst overgelegd met facturen van bol.com. Die lijst zit bij de stukken. Bij vonnis van

9 april 2014 heeft de kantonrechter te Roermond deze en andere vorderingen van [Stichting C] toegewezen.

Aanslagen

2.26.

De inspecteur heeft een deel van de kosten van de manege en van de onder 2.23 tot en met 2.25 vermelde uitgaven en de huurwaarde van de woning van de dochter (zie 2.11) aangemerkt als uitgaven ten behoeve van belanghebbende privé en bij hem belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Het inkomen uit werk en woning is als volgt vastgesteld (in de uitspraken op bezwaar):

Inkomen uit werk en woning

2008

2009

Aangegeven inkomen

€ 157.117

€ 160.517

Correcties:

Uitgaven manege

€ 536.773

€ 511.898

Horloges

€ 5.781

Kunstwerk

€ 575

Woongenot dochter

€ 13.986

Wijnkast

€ 6.400

Belastbaar

€ 693.890

€ 699.157

3.Geschil

3.1.

In geschil is:

- of terecht en tot het juiste bedrag is afgeweken van de aangiften van belanghebbende;

- of belanghebbende recht heeft op vergoeding van integrale proceskosten;

- of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de vervolgvragen bevestigend. De inspecteur heeft de tegengestelde opvatting.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgene zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vaststelling van de inkomens uit werk en woning conform de aangiften, vergoeding van alle proceskosten en van immateriële schade als gevolg van de trage afwikkeling van bezwaar en beroep.

3.5.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Hij stelt dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan wat moet leiden tot omkering van de bewijslast, en concludeert uiteindelijk dat het inkomen uit werk en woning als volgt moet worden berekend:

Inkomen uit werk en woning

2008

2008

2009

2009

Aangegeven inkomen

€ 157.117

€ 160.517

Correcties:

Voordelen [Stichting C]:

Literatuur Bol.com

€ 2.584

€ 2.125

Horloges

€ 5.781

Kostenvergoeding

€ 12.000

€ 12.000

Loopband

€ 2.989

[T BV]

€ 5.000

€ 14.085

Pintransacties/kasopname

€ 7.467

€ 1.096

Sponsoring

€ 4.000

Voordelen [E BV]:

Huurwaarde

€ 231.414

€ 212.799

Personeelskosten

€ 187.252

€ 131.840

Overige uitgaven

€ 136.326

€ 88.220

Voordeel paarden

€ 82.802

€ 78.190

Voordeel marathonwagens

€ 3.433

€ 3.433

Voordeel Fiat Ducato

€ 10.828

€ 10.828

Voordeel paardentrailers

€ 4.415

€ 4.415

Woongenot dochter

€ 13.986

Aftrek zakelijk gebruik

€ -50.000

€ -50.000

Wijnkast

€ 6.400

Totaal correcties

€ 636.510

€ 636.510

€ 539.198

€ 539.198

Belastbaar inkomen

€ 793.627

€ 699.169

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Schadevergoeding

7 Beslissing