Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-11-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:7162, AWB - 14 _ 3275

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-11-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:7162, AWB - 14 _ 3275

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
5 november 2015
Datum publicatie
27 november 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:7162
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3275
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft voor de begeleiding van zijn echtgenote, die aan de ziekte van Alzheimer leidt, een buddyteam in het leven geroepen. In geschil is of belanghebbende in aanmerking komt voor aftrek van specifieke zorgkosten in verband met het buddyteam. De rechtbank is van oordeel dat de uitgaven niet aftrekbaar zijn nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het buddyteam is ingesteld op voorschrift van een arts.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 14/3275

uitspraak van 5 november 2015

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 23 april 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.759, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.022.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Amsterdam, en namens de inspecteur, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden

immateriële schade, vastgesteld op € 500;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 490; en

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan

deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [A] (de echtgenote).

2.2.

In 2008 is bij de echtgenote de ziekte van Alzheimer geconstateerd. Nadat de situatie van de echtgenote snel is verslechterd, is zij opgenomen in verschillende verpleeghuizen. Hier werden haar medicijnen tegen antipsychotica toegediend. Aangezien belanghebbende tegen deze toediening bezwaar had, is afgesproken dat het medicijngebruik afgebouwd zou worden.

2.3.

Belanghebbende heeft besloten een buddyteam (het An-buddy-team) in te zetten voor de begeleiding van de echtgenote. De buddy’s zijn vanaf 14 juni 2010 elke dag, in 3 ploegendiensten (van 10.00-12.00 uur, van 14.30-16.30 uur en van 17.30-19.30 uur), actief. De medicijnen tegen antipsychotica zijn niet meer toegediend.

2.4.1.

In het zorgplan van 21-04-2010 van de echtgenote is onder de kop “Maatschappelijk” het volgende vermeld:

Problemen

Doel

Acties

Evaluatie

Mw. is door haar ziektebeeld niet in staat tot structurering van haar dag en het maken van een zinvolle dagindeling.

Het aanbieden van een structuur tbv een voor mw. zinvolle daginvulling.

V&V: -stelt een dagprogramma op maat op.

AB: -biedt een activiteitenprogramma aan.

CB

2.4.2.

In het zorgplan van 16-01-2014 van de echtgenote is onder de kop “Maatschappelijk” het volgende over het An-buddy-team gezegd:

Problemen

Doel

Acties

Evaluatie

Mw. kan geen structuur aan haar dagindeling geven.

De tijd die haar gegeven is in het leven, zo prettig mogelijk te laten zijn.

-Haar echtgenoot heeft een buddy’s project opgezet voor de zorg van mw. (team van maatjes). Hij bespreekt de nieuwe acties binnen zijn eigen team.

In opdracht van de echtgenoot is er een plan gemaakt waarin de volledige dagplanning van mw. staat.

MDCB

Gedragsvisite;

AB-rapportage

EEV-ER:

-zorgt voor een goede communicatie en plant iedere 6 weken een gesprek met de echtgenoot.

2.5.

Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2012 ingediend met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.759 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.022. De inspecteur heeft de aanslag – met dagtekening 23 augustus 2013 – conform de aangifte opgelegd.

2.6.

In zijn brief van 18 juni 2013 heeft belanghebbende alsnog verzocht om aftrek van de kosten van het An-buddy-team. In zijn brief van 18 augustus 2013 heeft hij, onder verwijzing naar zijn eerdere brief, dit verzoek herhaald. Deze brief is – naar het oordeel van de rechtbank: terecht – door de inspecteur aangemerkt als bezwaarschrift.

2.7.

Nadat belanghebbende de inspecteur in gebreke heeft gesteld, heeft de inspecteur op 23 april 2014 uitspraak op bezwaar gedaan. In de uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.

Bij deze uitspraak is de inspecteur (kennelijk) ervan uitgegaan dat het bezwaar ontvankelijk is, hoewel het bezwaarschrift vóór aanvang van de bezwaartermijn is ingediend. De rechtbank volgt partijen erin dat het bezwaar ontvankelijk is, dit op grond van artikel 6:10 van de Awb. De inspecteur heeft immers in zijn verweerschrift verklaard dat de aanslag ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift reeds administratief was vastgesteld en de rechtbank heeft geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen zodat zij het verklaarde aannemelijk acht.

2.8.

In geschil is of belanghebbende in aanmerking komt voor aftrek van specifieke zorgkosten in verband met het An-buddy-team. Belanghebbende heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het An-buddy-team zorg verleent die de instelling waarin de echtgenote verblijft zelf had moeten verlenen en dat de kosten voldoen aan de criteria van de Hoge Raad in het arrest van 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AY8480, BNB 2007/282 (hierna: het arrest BNB 2007/282). Het feit dat de buddy’s niet medisch geschoold zijn, doet hier niet aan af.

2.9.

Onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB 1964) behoorden tot de buitengewone lasten de uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit, etc. als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onder b, van de Wet IB 1964. In het derde lid van dit artikel was een limitatieve opsomming gegeven van de categorieën van uitgaven die voor aftrek in aanmerking kwamen. De eerste categorie, vermeld in onderdeel a. van het derde lid, werd gevormd door de uitgaven voor (onder meer) geneeskundige hulp. Tot de uitgaven voor geneeskundige hulp behoorden de kosten van medische behandelingen.

Ter beantwoording van de vraag of in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij therapeutische behandelingen of sportieve verrichtingen) sprake was van een medische behandeling/behandeling door een medische hulpverlener, zijn in de jurisprudentie criteria ontwikkeld die erop neerkomen dat de behandeling of verrichting op voorschrift van een arts en onder rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding van een arts of andere medisch geschoolde hulpverlener moet plaatsvinden.

2.10.

De Hoge Raad heeft in het arrest BNB 2007/282 het volgende overwogen:

3.3. Uitgaven voor activiteiten als de onderhavige, gymnastiek en zwemmen, zijn aan te merken als uitgaven voor geneeskundige hulp in de zin van vorenbedoelde wetsbepaling

[rechtbank : artikel 46, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet IB 1964], indien die activiteiten onderdeel uitmaken van een complex van onderling samenhangende en op elkander afgestemde maatregelen, door middel waarvan op voorschrift van een arts en onder rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding van een arts of andere medisch geschoolde hulpverlener wordt gepoogd de fysieke en psychische toestand van een patiënt tot de voor hem optimale graad op te voeren, dan wel die zo goed mogelijk in stand te houden. Indien aan de overige voorwaarden is voldaan, maar de activiteiten niet plaatsvinden onder rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding van een (para)medicus, kunnen de uitgaven niettemin worden aangemerkt als uitgaven voor geneeskundige hulp, indien het gaat om therapeutische activiteiten onder omstandigheden waarin gezonde personen soortgelijke activiteiten niet plegen uit te oefenen.”

2.11.

Bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn de buitengewone uitgaven wegens ziekte etc. opgenomen in hoofdstuk 6 (persoonsgebonden aftrek) van die wet. Met ingang van 1 januari 2009 zijn zij vervangen door de specifieke zorgkosten welke (eveneens limitatief) zijn opgesomd in artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Deze categorie aftrekbare kosten betreft uitgaven wegens ziekte of invaliditeit en is ontleend aan artikel 46, derde lid, onderdeel a, van de Wet IB 1964 zonder dat overigens een inhoudelijke wijziging is beoogd.

Met ingang van 1 januari 2012 is in het negende lid van artikel 6:17 van de Wet IB 2001 bepaald dat onder genees- en heelkundige hulp wordt verstaan:

“a. een behandeling door een arts;

b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;

c. een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.”

2.12.

Met betrekking tot de vraag of het An-buddy-team kwalificeert als ‘geneeskundige hulp’ in de zin van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001, overweegt de rechtbank als volgt.

2.12.1.

De rechtbank merkt op dat belanghebbende door het instellen van het An-buddy-team gezorgd heeft dat het medicijngebruik afgebouwd is en dat het leven van zijn echtgenote prettiger is geworden. Dat is een mooi resultaat maar dat alleen is echter niet voldoende om het An-buddy-team aan te merken als ‘geneeskundige hulp’, ook al heeft het team een positief (geneeskundig) effect gehad. De vraag is immers of sprake is van ‘geneeskundige hulp’ in de zin van voormeld artikel in de Wet IB 2001.

2.12.2.

Belanghebbende heeft ten eerste aangevoerd dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord reeds omdat het An-buddy-team zorg verleent die de verpleeginstelling zelf had moeten verlenen maar uit budgettaire overwegingen niet verleent, terwijl zonder de zorg aan de echtgenote antipsychotica moeten worden toegediend (om ernstige gedragsproblemen te voorkomen) waarvan de werking onduidelijk is en die gezondheidsrisico’s meebrengt. Deze omstandigheden brengen op zichzelf naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet mee dat sprake is van ‘geneeskundige hulp’ in de zin van artikel 6.17 van de Wet IB 2001, reeds gelet op de eisen die daaraan worden gesteld in het negende lid.

2.12.3.

Tussen partijen is (kennelijk) niet in geschil dat geen sprake is van een behandeling als bedoeld in onderdeel a of onderdeel c van artikel 6.17, negende lid, van de Wet IB 2001, althans belanghebbende heeft daartoe onvoldoende feiten gesteld. Het gaat om de vraag of sprake is van een behandeling als bedoeld in onderdeel b.

2.12.4.

Belanghebbende heeft zich beroepen op het arrest BNB 2007/282, daarbij betogende dat, in de kern, bij de activiteiten die het An-buddy-team verricht sprake is van therapeutische activiteiten als bedoeld in dat arrest. De rechtbank volgt belanghebbende hierin niet.

In het arrest BNB 2007/282 heeft de Hoge Raad weliswaar overwogen dat indien de activiteiten niet plaatsvinden onder rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding van een (para)medicus, de uitgaven niettemin worden aangemerkt als uitgaven voor geneeskundige hulp, indien het gaat om bepaalde therapeutische activiteiten, maar daarvoor is wel vereist dat ‘aan de overige voorwaarden is voldaan’. Tot die voorwaarden behoort, zo blijkt uit het arrest, dat sprake is van ‘op voorschrift van een arts’. Deze eis wordt hoe dan ook gesteld in het thans geldende onderdeel b van artikel 6.17, negende lid, van de Wet IB 2001.

Het karakter van een voorschrift is dat het voorschrijft, dat wil zeggen: aangeeft, wat gedaan of nagelaten moet worden (vgl. ook Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 december 2014, nr. 13/00985, ECLI:NL:GHSHE:2014:5405). Belanghebbende heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat het An-buddy-team is ingesteld, althans dat de activiteiten van het Anbuddy-team geschieden, ‘op voorschrift van een arts’. De vermelding van het An-buddy-team in het in 2.4.2 vermelde zorgplan – nog los ervan dat dit plan van na 2012 is – is onvoldoende. Ook het ter zitting ingenomen standpunt dat een voorschrift ook mondeling kan gebeuren, leidt niet tot een andere conclusie, reeds omdat niet voldoende onderbouwd is dát hier sprake is van een behandeling op mondeling voorschrift.

Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of de activiteiten van het An-buddy-team (de begeleiding van en wandelen met de echtgenote en het initiëren van activiteiten zoals het zingen van kinderliedjes en het maken van legpuzzels, aldus heeft de gemachtigde ter zitting verklaard) zijn aan te merken als therapeutische activiteiten als bedoeld in het arrest BNB 2007/282. Ook kan in het midden blijven of en zo ja in hoeverre de rechtsregel van het arrest BNB 2007/282 zijn gelding heeft behouden na de invoering van het negende lid van artikel 6.17 van de Wet IB 2001.

2.13.

De uitgaven voor het An-buddy-team zijn gelet op het vorenstaande niet aftrekbaar. Het beroep is ongegrond.

Immateriëleschadevergoeding

2.14.

Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade die hij heeft geleden door de lange duur van de behandeling in bezwaar en beroep.

2.14.1.

Het bezwaarschrift is op 18 augustus 2013 door de inspecteur ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 5 november 2015 derhalve 27 maanden na de indiening van het bezwaarschrift. Daarmee heeft de behandeling tot aan de uitspraak van de rechtbank langer geduurd dan de twee jaar die als regel kan worden beschouwd voor de redelijke termijn van de behandeling in eerste feitelijke aanleg zijnde de bezwaar- en beroepsprocedure (vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:LJN AO9006).

2.14.2.

Het beroepschrift is bij de rechtbank ingediend op 27 mei 2014. Aangezien de rechtbank op 5 november 2015 uitspraak doet, heeft de beroepsperiode niet langer geduurd dan 18 maanden zodat de termijnoverschrijding geheel moet worden toegerekend aan de inspecteur. De rechtbank heeft de inspecteur dan ook veroordeeld tot vergoeding van € 500.

2.15.

Gelet op hetgeen onder 2.13 is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.

Het verzoek om immateriëleschadevergoeding is toegewezen

2.17.

Nu het verzoek om vergoeding van immateriële schade is toegewezen, heeft de rechtbank aanleiding gevonden te gelasten dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt, alsmede de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken (vgl. HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660). Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 490 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 0,5). Daarbij verdient opmerking dat de rechtbank in de omstandigheid dat de inspecteur slechts wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende omdat aan belanghebbende een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend, aanleiding heeft gevonden om een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak te hanteren van 0,5 (licht) (vgl. HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660).

Deze uitspraak is gedaan op 5 november 2015 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg- Braspenning, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.