Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-02-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1551, AWB - 14 _ 1327
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-02-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1551, AWB - 14 _ 1327
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 8 februari 2016
- Datum publicatie
- 19 mei 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:1551
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:2589, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 1327
Inhoudsindicatie
Crisisheffing 2013. Uit de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121 en ECLI:NL:HR:2016:124 volgt dat de crisisheffing niet in strijd is met de wet, dan wel het gelijkheidsbeginsel. De crisisheffing is volgens de Hoge Raad niet in strijd met artikel 1 EP EVRM aangezien voldaan is aan de vereisten van ‘lawfulness’ en aan het vereiste van een legitiem doel, alsmede dat de crisisheffing op wetgevingsniveau niet in strijd is met de vereiste ‘fair balance’. Tot slot is er geen sprake van een buitengewone last, mede gelet op de verhouding tussen de hoogte van de crisisheffing en de hoogte van de totale loonsom.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/1327
uitspraak van 8 februari 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft aangifte loonbelasting gedaan over het tijdvak 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2013 van een af te dragen bedrag van € 6.043.023. Dit bedrag is door belanghebbende op 26 april 2013 afgedragen. Bij een door de inspecteur op 3 mei 2013 ontvangen brief heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afdracht op aangifte.
De inspecteur heeft bij uitspraak van 28 januari 2014 het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen op 4 maart 2014 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Amsterdam en namens de inspecteur, [verweerder]. Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brieven van 11 november 2015, 15 december 2015 en 1 februari 2016 is de uitspraakdatum met 6 weken verlengd.
2 .Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende maakt onderdeel uit van de [A Groep]. [B BV] had tot 3 december 2013 100% van de aandelen in belanghebbende. Zij maakten tot oktober 2012 deel uit van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting [C BV] alsook de fiscale eenheid voor de omzetbelasting [C BV CS]. Na oktober 2012 maakte belanghebbende onderdeel uit van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting [D BV].
Van het door belanghebbende onder 1.1 genoemde af te dragen bedrag van € 6.043.023 betreft € 926.179 een pseudo-eindheffing hoog loon (hierna ook: crisisheffing) als bedoeld in artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet).
Belanghebbende heeft over 2012 een totaal loon uit dienstbetrekking aangegeven van € 142.004.229, waarop € 49.003.765 aan loonheffingen is ingehouden. In 2013 bedroeg dit € 132.724.101 respectievelijk € 47.919.417.
In 2012 had belanghebbende 42 werknemers in dienst die een hoger loon uit tegenwoordige dienstbetrekking hadden dan € 150.000.
Uit de aangiften vennootschapsbelasting van de fiscale eenheid [C BV] waartoe belanghebbende behoorde blijkt onder meer het volgende:
Jaar |
2011 |
2012 (jan-sep) |
|||
Winstreserves |
€ 461.124.683 |
€ 584.465.296 |
|||
Som bedrijfsopbrengsten |
€ 986.259.144 |
€ 727.178.416 |
|||
Af: lonen en salarissen |
€ 299.824.959 |
€ 222.490.130 |
|||
Af: overige kosten |
€ 712.016.710 |
€ 509.608.118 |
|||
Bij: saldo financiële baten en lasten |
€ - 13.754.205 |
€ - 2.753.250 |
|||
Resultaat uit gewone bedrijfsvoering |
€ - 39.336.730 |
€ - 7.673.082 |
|||
Bij: Resultaat uit deelnemingen |
€ 4.514.323 |
€ 132.527.373 |
|||
Saldo fiscale winstberekening |
€ - 34.822.407 |
€ 124.854.291 |
De omzet van de fiscale eenheid voor de omzetbelasting bedroeg volgens de aangiften omzetbelasting over de jaren 2010 t/m 2014 als volgt (in miljoenen euro’s):
2010 € 867
2011 € 867
2012 € 873
2013 € 675
2014 € 579
Het resultaat gewone bedrijfsvoering van de fiscale eenheid [D BV], waartoe belanghebbende vanaf oktober 2012 behoorde, bedroeg in 2012
€ 9.294.081 en na resultaat deelnemingen bedroeg het saldo fiscale winst € - 571.301.889.
Uit de zogenoemde verkorte jaarrekeningen van belanghebbende over het jaar 2012 en 2013 blijkt dat het eigen vermogen in de jaren 2011 tot en met 2013 achtereenvolgens € 124.442 negatief, € 155.428 negatief en € 400.703 negatief bedroeg, en het netto resultaat over die jaren achtereenvolgens € 24.600 (negatief), € 44.965 (negatief) en € 29.238 (negatief) bedroeg (alle hiervoor genoemde cijfers x 1.000).
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag loonbelasting heeft afgedragen. Meer in het bijzonder is in geschil of de crisisheffing in strijd is met:
1. de heffingssystematiek van) de Wet;
2. het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR).
3. artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM;
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van de afgedragen loonbelasting tot een bedrag van € 926.179 en subsidiair voor een bedrag van € 502.414. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.