Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-04-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:2632, AWB - 15 _ 7713

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-04-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:2632, AWB - 15 _ 7713

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 april 2017
Datum publicatie
24 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:2632
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7713

Inhoudsindicatie

Opbrengstlimiet - artikel 229-1-b Gemeentewet

De heffingsambtenaar heeft niet inzichtelijk en controleerbaar gemaakt dat de raming van de kosten zijn gebaseerd op gegevens die zijn terug te voeren op (gegevens van) de gemeentebegroting (vgl. Hoge Raad, 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777). Hierdoor kan niet worden beoordeeld of er posten zijn die niet dienden ter dekking van kosten waarvoor de leges mochten worden geheven, en zo ja welke posten dat waren en in welke mate de opbrengstlimiet daardoor is overschreden. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de Legesverordening 2014-1 in haar geheel onverbindend is en de aanslag moet worden vernietigd (vgl. Hoge Raad 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1928).

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/7713

uitspraak van 26 april 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,

de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft van belanghebbende leges geheven voor het in behandeling nemen van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van [het bouwwerk] . Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar aangetekend.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft dit bezwaar bij uitspraak van 13 november 2015 ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 december 2015, ontvangen door de rechtbank op 4 december 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 6 juni 2016 een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brief van 3 januari 2017 gereageerd op het verweerschrift.

1.6.

Het onderzoek ter zitting voor de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op

17 januari 2017 te Breda. Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting en de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal dat in afschrift

bij brief van 9 maart 2017 aan partijen is verstrekt.

1.7.

Bij brief van 24 januari 2017 heeft de rechtbank partijen bericht dat de zaak is heropend en verwezen naar de meervoudige kamer. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 27 januari 2017. De griffier heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met belanghebbende en een toelichting gegeven op de brief van 24 januari 2017.

1.8.

Omdat niet alle partijen toestemming hebben verleend voor het achterwege laten van een (tweede) zitting heeft de rechtbank partijen uitgenodigd voor de zitting voor de meervoudige kamer op 16 maart 2017 te Breda.

1.9.

De heffingsambtenaar heeft op 2 maart 2017 nadere stukken ingediend.

1.10.

Alle hiervoor vermelde stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.11.

Het onderzoek ter zitting voor de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 16 maart 2017 te Breda. Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting en de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal dat in afschrift is gevoegd bij deze uitspraak.

1.12.

Het onderzoek ter zitting is gesloten en de rechtbank heeft een schriftelijke uitspraak aangekondigd op 26 april 2017. Partijen zouden de rechtbank uiterlijk op 30 maart 2017 op de hoogte stellen van een mogelijk compromis.

1.13.

Bij brief van 29 maart 2017 heeft de heffingsambtenaar de rechtbank verzocht uitspraak te doen. De rechtbank heeft partijen bij brief van 3 april 2017 bevestigd dat overeenkomstig het verhandelde ter zitting van 16 maart 2017, op 26 april 2017 schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft op 29 december 2014 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van [het bouwwerk] aan [adres] te [plaats] (hierna: het bouwwerk).

2.2.

De omgevingsvergunning is op 27 februari 2015 verleend.

2.3.

Bij openbare vergadering van 10 maart 2014 heeft de raad van de gemeente Tilburg de "Verordening op de heffing en invordering van leges 2014-1" vastgesteld (hierna: Legesverordening 2014-1). De Legesverordening 2014-1 is op 13 maart 2014 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

2.4.

Op grond van de Legesverordening 2014-1 worden leges geheven voor het in behandeling nemen van een vergunningsaanvraag. Met dagtekening 10 maart 2015 is voor het in behandeling nemen van de onder 2.1 vermelde aanvraag aan belanghebbende een legesfactuur gestuurd van € 498.993,12 (hierna: de aanslag).

2.5.

De aanslag is berekend op basis van het tarief zoals opgenomen in hoofdstuk 8.3 van de tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2014-1 (hierna: de Tarieventabel):

" 8.3 Omgevingsvergunning

8.3.1.1 Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit (...), bedraagt het tarief: (...)

8.3.1.1.6 Indien de bouwkosten € 5.000.000 of meer bedragen: € 140.820,00 vermeerderd met: 2,60% van de bouwkosten minus € 5.000.000, met een maximum van € 650.000,00".

2.6.

De aanslag is gebaseerd op een bouwkostenbedrag van € 18.775.889,20. Dit bedrag is berekend op grond van bijlage 1 van de Tarieventabel (hierna: de Bouwkostentabel). Daarbij is voor het grootste deel van het bouwwerk (13.650m2) de bouwkostennorm voor "Restaurants, cafés, cafetaria's en hotels (horeca)" van € 1.315 per m2 toegepast (onderdeel 3.3.8 van de Bouwkostentabel). Voor het overige is de bouwkostennorm voor “Parkeergarage bovengronds” en “Parkeergarage ondergronds” (onderdelen 3.19 en 3.20 van de Bouwkostentabel) toegepast.

De werkelijke bouwkosten bedragen volgens belanghebbende ongeveer € 11.920.000. De genormaliseerde kosten berekend volgens het Nederlands Bouwkosten Instituut bedragen volgens belanghebbende € 13.233.826,80.

2.7.1.

De heffingsambtenaar heeft een notitie van 16 juni 2015 overgelegd met als onderwerp "Toelichting kostentoerekening leges 2014 en specificatie relevante pagina's uit de Programmabegroting 2014 en Jaarstukken 2014" (hierna: de notitie). De notitie bevat de volgende bijlagen:

- "Kostendekkendheid legesverordening 2014.1 "

Dit overzicht geeft per legescategorie de geraamde baten en lasten weer alsmede de daaruit volgende kostendekkingspercentages. Dit overzicht vermeldt een kostendekkingspercentage voor de gehele Legesverordening 2014-I van 80,07%;

- "Tarieven Salariskosten 2014 per functieschaal per fte"

- "Opslag indirecte kosten en overhead tbv bouwleges";

- "Opbouw toegerekende kosten: Bouwen"

In de notitie wordt verwezen naar een aantal pagina's uit de Programmabegroting 2014 en de Jaarstukken 2014:

"(...) De specificaties van de relevante gegevens uit de Programmabegroting 2014 en de Jaarstukken 2014 zijn:

a. a) De relevante pagina's uit de Programmabegroting 2014 zijn:

- De paragraaf lokale heffingen, pagina 182 t/m 185;

- Risico als gevolg van economische ontwikkelingen, pagina 189

b) De relevante pagina's uit de Jaarstukken 2014 zijn:

- Onderdeel tarieven, pagina 126 en 127

- Hoofdstuk 3.3 lokale heffingen, pagina 150 en 151.(...)".

2.7.2.

Omdat de pagina's waar in de notitie naar wordt verwezen niet zijn overgelegd, heeft de rechtbank de heffingsambtenaar bij brief van 12 januari 2017 verzocht om overlegging van die pagina's. Ter zitting van 17 januari 2017 heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat dit verzoek hem in verband met personele wijzigingen niet heeft bereikt. Belanghebbendes gemachtigde heeft pagina's 150 en 151 van de jaarstukken 2014 ter zitting van 17 januari 2017 overgelegd. De resterende pagina's waarnaar de notitie verwijst zijn niet overgelegd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Moet de Legesverordening 2014-1 onverbindend worden verklaard vanwege overschrijding van de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet?

  2. Is sprake van willekeurige en/of onredelijke belastingheffing?

  3. Bij ontkennende beantwoording van de eerste twee geschilvragen is in geschil of de bouwkosten moeten worden berekend op grond van de basisbedragen zoals gehanteerd door het Nederlands Bouwkosten Instituut.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.

De berekening van de bouwleges als zodanig is niet in geschil.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op de zittingen.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag. Subsidiair concludeert belanghebbende tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de aanslag tot

€ 354.899,50 (gebaseerd op een bouwkostensom van € 13.233.826,80).

3.4.

De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing