Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-07-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4050, BRE - 15 _ 8121, 15_8122 en 15_8123
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-07-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4050, BRE - 15 _ 8121, 15_8122 en 15_8123
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 6 juli 2017
- Datum publicatie
- 11 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:4050
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:3533, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BRE - 15 _ 8121, 15_8122 en 15_8123
Inhoudsindicatie
Art. 47 en 52a AWR; informatiebeschikking;
De inspecteur heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door hem gevraagde gegevens over het wereldinkomen en -vermogen van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing, omdat niet valt uit te sluiten dat sprake zou kunnen zijn van binnenlandse belastingplicht. De informatiebeschikkingen zijn terecht aan belanghebbende afgegeven, nu hij niet aan de verplichtingen o.g.v. art. 47 AWR heeft voldaan.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/8121, 15/8122 en 15/8123
uitspraak van 6 juli 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 5 december 2014 een drietal informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) aan belanghebbende afgegeven met betrekking tot op te leggen (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2012 (hierna: de informatiebeschikkingen).
Bij uitspraken op bezwaar van 11 november 2015 heeft de inspecteur de bezwaren afgewezen en de informatiebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 december 2015, ontvangen bij de rechtbank op 21 december 2015, beroep ingesteld. De beroepschriften betreffende de informatiebeschikkingen 2010, 2011 en 2012 zijn respectievelijk geregistreerd onder de zaaknummers 15/8121, 15/8122 en 15/8123. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd. Belanghebbende heeft voor de zitting gereageerd op de conclusie van dupliek. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2017 te Breda. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Algemeen
Belanghebbende is zelfstandig bevoegd bestuurder van [naam stichting 1] . De stichting houdt alle (certificaten van) aandelen in [A BV] en [A BV] houdt alle aandelen in [B BV] Laatstgenoemde BV houdt alle aandelen in [C BV] , [D BV] , [E BV] , [F BV] en 50% van de aandelen in [A SARL] .
Verder houdt belanghebbende alle aandelen in [A BVBA] . Via deze BVBA houdt belanghebbende alle aandelen in [G BV] Laatstgenoemde BV houdt alle aandelen in [H BV] en [I BV] Belanghebbende is tevens gezamenlijk bevoegd bestuurder van [naam stichting 2] . Deze stichting houdt alle aandelen in [J BV]
Belanghebbende geniet jaarlijks een salaris van € 54.453 als bestuurder van [A BV] (zie 2.1). Hij heeft over de jaren 2010 tot en met 2012 in Nederland aangifte inkomstenbelasting gedaan als buitenlands belastingplichtige. Daarbij heeft hij aangifte gedaan in box 1 van het loon uit dienstbetrekking bij [A BV] , in box 2 van het aandelenbelang in [A BV] en in box 3 (tot en met het jaar 2011) van onroerende zaken onder vermelding van ‘[bosgrond] ’.
De inspecteur is op [datum 1] 2012 een boekenonderzoek gestart bij [A BV] met betrekking tot de vennootschapsbelasting. Bij brief van 30 januari 2013 heeft de inspecteur aan belanghebbende gemeld dat uit voornoemd boekenonderzoek feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die doen vermoeden dat belanghebbende als binnenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt. Naar aanleiding van deze brief heeft een (omvangrijke) correspondentie en een aantal (telefonische) besprekingen plaatsgevonden tussen de inspecteur en (de gemachtigde van) belanghebbende, waarbij belanghebbende, al dan niet daartoe verzocht door de inspecteur, informatie aan de inspecteur heeft verstrekt. Uiteindelijk heeft de inspecteur bij brief van 31 oktober 2014 verzocht om vóór 28 november 2014 de volgende gegevens over het wereldinkomen en -vermogen van belanghebbende over de jaren 2010 tot en met 2012 te verstrekken:
- -
-
genoten winst uit onderneming;
- -
-
looninkomsten;
- -
-
resultaat uit overige werkzaamheden;
- -
-
periodieke uitkeringen en verstrekkingen;
- -
-
inkomsten uit eigen woning;
- -
-
omvang en inkomen uit aanmerkelijk belang;
- -
-
vermogensbestanddelen;
- -
-
betrokkenheid bij een trust.
Bij brief van 27 november 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de inspecteur meegedeeld dat belanghebbende naar zijn mening buitenlands belastingplichtig is in Nederland en dat daarom geen gehoor zal worden gegeven aan het verzoek om inzicht te geven in zijn wereldinkomen en -vermogen. Met dagtekening 5 december 2014 heeft de inspecteur de informatiebeschikkingen aan belanghebbende afgegeven.
Woonplaatsgegevens: inschrijvingen en verblijfsvergunning
Belanghebbende heeft vanaf [datum 2] (zijn geboortedatum) tot en met [datum 3] 2003 ingeschreven gestaan op het adres [adres 1] te [plaats 1] . Vanaf [datum 4] 2003 tot en met [datum 5] 2005 heeft hij ingeschreven gestaan op het adres [adres 2] te [plaats 2] ( [land 1] ). Bij de uitschrijving in [land 1] is gemeld dat hij is vertrokken naar het adres [adres 3] , [plaats 3] ( [land 2] ). Hij heeft op [datum 6] 2005 een verblijfsvergunning gekregen in [land 2] .
Woningen
Belanghebbende heeft op [datum 7] 1995 zijn toenmalige woning met paardenstallen, schuur, manege, erf, tuin en cultuurgrond aan de [adres 1] te [plaats 1] verkocht aan [naam vennootschap] , een vennootschap opgericht naar Zwitsers recht. [naam vennootschap] heeft voornoemde onroerende zaken op [datum 8] 2000 verkocht aan [C BV] Belanghebbende heeft tot [datum 3] 2003 gewoond in de woning aan de [adres 1] .
Belanghebbende is vanaf [datum 3] 2003 eigenaar van een woning aan de [adres 2] te [plaats 2] ( [land 1] ). Belanghebbende heeft gegevens verstrekt over onder meer de inboedel- en opstalverzekering, de nutsvoorzieningen en de vaste telefoon-, internet-en tv-aansluiting die verband houden met (het gebruik van) deze woning. De reisafstand tussen het bedrijventerrein van de [vennootschappen] (zie 2.1 en 2.2) aan de [adres 1] te [plaats 1] en deze woning bedraagt 3,5 km.
Vanaf [datum 9] 2005 huurt belanghebbende in [land 2] een appartement, twee studio’s, een kelder en vijf parkeerplaatsen op het in 2.6 genoemde adres. De maandelijkse huursom bedraagt € 20.000. Belanghebbende heeft gegevens verstrekt over onder meer de huurovereenkomst, de inboedel- en opstalverzekering, het elektriciteitsverbruik en de vaste telefoonaansluiting die in dit appartement aanwezig is.
Het bedrijventerrein en de woning in [plaats 1] alsmede de woning in [plaats 2] worden beveiligd door het beveiligingsbedrijf [K BV] De beveiligingsmedewerkers [namen medewerkers] hebben verklaard dat belanghebbende en zijn partner vanaf 2004 nooit in de woning in [plaats 1] hebben overnacht, maar dat [belanghebbende] wel regelmatig in de woning in [plaats 2] heeft overnacht. De bestuurder van het beveiligingsbedrijf, [naam bestuurder 1] , en zijn zoon hebben verklaard dat de beveiliging geen toegang heeft tot de woningen in [plaats 1] en [plaats 2] , dat de aanwezigheid van belanghebbende alleen kon worden vastgesteld als hij in persoon werd gesignaleerd en dat belanghebbende op een bepaald moment naar [land 1] is verhuisd.
Dienstbetrekking
Belanghebbende is als bestuurder werkzaam bij [A BV] Voor zijn werkzaamheden beschikt hij over een werkplek in het kantoor van de [vennootschappen] , gelegen op het bedrijventerrein aan de [adres 1] te [plaats 1] .
Ter zitting heeft [naam bestuurder 2] , bestuurder van [B BV] (zie 2.1) de werkzaamheden van belanghebbende als volgt toegelicht. Belanghebbende is zijn werk met paarden als hobby begonnen. Inmiddels is hij op internationaal niveau met deze ‘hobby’ bezig. [naam bestuurder 2] heeft verklaard dat belanghebbende 24 uur per dag, 7 dagen per week wakker gemaakt kan worden voor paarden, waar hij ook is in de wereld. Belanghebbende bezoekt internationale paardenconcoursen en organiseert enkele daarvan ook. Daarnaast is hij coach van zijn echtgenote die als amazone deelneemt aan de concoursen (zie 2.22). Door waarnemingen op de concoursen probeert belanghebbende een goede combinatie van ruiters en paarden te vinden. Belanghebbende geeft zijn bevindingen dan door aan [naam bestuurder 2] , die vervolgens de transacties regelt. De transacties vinden in Nederland plaats. Op de momenten waarop de paarden niet worden ingezet bij concoursen, verblijven de paarden op de locatie in [plaats 1] . In [plaats 1] worden de paarden enkel in conditie gehouden, want de trainingen met de paarden voor de concoursen vinden plaats op de locatie van de concoursen. Belanghebbende verricht geen werkzaamheden met betrekking tot het in conditie houden van de paarden.
(Bank)rekeningen en hypothecaire lening
In Nederland beschikt belanghebbende over een rekening bij de ABN AMRO en diverse rekeningen bij de ING. Volgens verklaring van belanghebbende is de rekening bij de ABN AMRO bedoeld als spaarrekening voor zijn dochter (zie 2.23) en houden de ING-rekeningen deels verband met de door de ING verstrekte hypothecaire lening voor de woning in [land 1] en betreffen de overige ING-rekeningen ‘slapende’ rekeningen, waarop enkel de rente wordt bijgeschreven. Verder heeft belanghebbende in onderhavige jaren de volgende schulden in rekening-courant bij [A BV] : € 328.159 (2010), € 355.571 (2011) en € 245.170 (2012). Van laatstgenoemde rekening-courant worden in Nederland regelmatig uitgaven gedaan voor bloemen.
Belanghebbende heeft in [land 1] en [land 2] diverse bankrekeningen.
Creditcards
In Nederland heeft belanghebbende creditcards op zijn naam staan van creditcardrekeningen bij American Express, World Insignia, ING en International Card Services B.V. (VISA). De creditcardrekeningen bij American Express, World Insignia en ING staan op naam van [D BV] Deze rekeningen zijn tijdens het onderzoek vennootschapsbelasting over de jaren 2007 tot en met 2009 aangemerkt als zakelijke rekeningen. De creditcardrekening bij International Card Services B.V. (VISA) staat op naam van belanghebbende. Belanghebbende heeft verklaard dat laatstgenoemde creditcardrekening ten onrechte op zijn naam staat.
Belanghebbende beschikte in de onderhavige jaren over twee privé-creditcards, behorend bij creditcardrekeningen van UBS in [land 2] .
Verzekeringen en pensioen
In Nederland is belanghebbende in verband met zijn dienstbetrekking verplicht sociaal verzekerd. Tot 1 maart 2010 beschikte belanghebbende over een zorgverzekering bij Delta Lloyd Zorgverzekering N.V. Delta Lloyd heeft belanghebbende bij brief van 16 december 2009 meegedeeld dat de wettelijke zorgverzekering per 1 januari 2010 is stopgezet, omdat belanghebbende volgens Delta Lloyd niet langer voor zijn werk in Nederland is, waardoor hij geen recht meer heeft op de wettelijke zorgverzekering.
Naast de in 2.8 en 2.9 genoemd verzekeringen in verband met de woningen in [land 1] en [land 2] , beschikt belanghebbende in [land 2] over een ziektekostenverzekering en een aansprakelijkheidsverzekering. Ook is hij in [land 2] sociaal verzekerd en neemt hij deel in een pensioenfonds.
Medische zorg
Partijen hebben een factuur van 2 juni 2010 van de aankoop van het geneesmiddel Brufen bruis bij een apotheek in [plaats 1] overgelegd, geadresseerd aan het adres van belanghebbende in [land 2] . Belanghebbende heeft verklaard dat hij in de onderhavige jaren geen vaste patiënt dan wel cliënt was bij een Nederlandse arts of apotheek en dat genoemde factuur van de apotheek samenhing met een eenmalig bezoek aan een tandarts en diende voor een middel voor pijnbestrijding.
Belanghebbende heeft documenten overgelegd, waaruit volgt dat hij in de onderhavige jaren driemaal een geneesmiddel heeft gekocht, dan wel een medische behandeling heeft ondergaan, in [land 2] .
Eigendom onroerende zaken: [bosgrond]
Belanghebbende heeft in onderhavige jaren tot en met 25 oktober 2011 beschikt over onroerende zaken in Nederland, namelijk een perceel bosgrond en een perceel weiland en dennenbos in [plaats 4] . Voor de overdracht van deze onroerende zaken is belanghebbende op 25 oktober 2011 in persoon verschenen bij een Nederlandse notaris.
Partner
Belanghebbende is op [datum 10] 2011 in [land 2] gehuwd met [naam partner] . Zij heeft de [land 3] nationaliteit. Vanaf [datum 12] 2004 tot en met [datum 16] 2011 was zij als amazone in dienst bij [D BV] Zij neemt als amazone deel aan gemiddeld veertig internationale [concoursen] per jaar, waarvan drie in Nederland. In Nederland was zij tot 31 december 2011 sociaal verzekerd en had zij tot 1 februari 2012 een zorgverzekering en een aansprakelijkheidsverzekering. In publicaties in de media in verband met haar werkzaamheden als amazone noemt zij [plaats 1] haar ‘thuis’. Zij beschikte in de onderhavige jaren over een bank- en spaarrekening in Nederland en twee creditcards van International Card Services B.V. (VISA). [D BV] stelde een zakelijke creditcard van een in Nederland gevestigde financiële instelling, een zakelijke mobiele telefoon en een abonnement van een in Nederland gevestigde telecomprovider aan haar ter beschikking. Op de door belanghebbende verstrekte specificaties vrij wonen aan de [adres 1] te [plaats 1] staat haar persoonsnummer op het overzicht over de jaren 2010 en 2011 vermeld. Zij beschikte over een werk- en verblijfsvergunning in Nederland. Op 12 oktober 2010 heeft zij een aanvraag ingediend voor een verlenging van haar verblijfsvergunning, waarin zij heeft verklaard dat zij in de voorgaande twaalf maanden niet langer dan drie maanden buiten Nederland is geweest. Van [datum 17] 2004 tot en met [datum 4] 2011 heeft zij ingeschreven gestaan op het adres [adres 1] te [plaats 1] . Daarna is zij uitgeschreven wegens vertrek naar [land 2] . In [land 2] beschikt zij vanaf 1 oktober 2011 tot en met 1 oktober 2012 over een aansprakelijkheidsverzekering. Belanghebbende heeft verklaard dat de inschrijving van zijn partner in Nederland enkel bedoeld was om een verblijfs- en werkvergunning in Nederland te kunnen verkrijgen. Zij heeft volgens zijn verklaring nooit in Nederland overnacht.
Familiebetrekkingen: moeder en dochter
De moeder van belanghebbende, [naam moeder] , woonde aan de [adres 4] te [plaats 1] . Zij is op [datum 13] 2013 overleden. De dochter van belanghebbende, [naam dochter] , geboren op [datum 14] 1997, woont vanaf [datum 15] 2003 in [land 4] . Zij komt enkele keren per jaar voor een bezoek naar Nederland.
Vrienden
Belanghebbende heeft verklaard dat al zijn vrienden en kennissen in [land 2] wonen.
In de rekening-courant tussen [D BV] en belanghebbende is op 20 april 2012 een bedrag van € 50 gemuteerd onder de vermelding ‘cadeau [naam] huwelijk’.
Post
De post van de Nederlandse (bank/creditcard)rekeningen en de hypothecaire lening van de woning in [land 1] wordt verzonden aan het adres [adres 1] te [plaats 1] . Volgens belanghebbende heeft het bedrijventerrein huisnummer [adres 1] en heeft de woning huisnummer [adres 1a] . Op de rouwkaart van het overlijden van de moeder van belanghebbende (zie 2.23) stond het adres [adres 1] te [plaats 1] vermeld. Dit was volgens belanghebbende om praktische redenen.
Belanghebbende heeft bij brief van 13 september 2007 aan de Belastingdienst zijn adres in [land 2] als postadres opgegeven. Alle correspondentie en aanslagen van de Belastingdienst gaan sindsdien naar dat adres. Volgens de verklaring van belanghebbende ontvangt hij ook post en facturen op zijn woonadressen in [land 1] en [land 2] . De afschriften van de creditcards bij UBS in [land 2] zijn ongeadresseerd, maar zijn volgens verklaring van de bank toegezonden aan het adres van belanghebbende in [land 2] .
Lid van Koninklijke Vereniging van Leden der Nederlandse Ridderorden
Belanghebbende is in het verleden benoemd tot lid van de Nederlandse Ridderorde. Hij betaalt jaarlijks, vanaf zijn rekening-courant bij [A BV] (zie 2.13), een lidmaatschapsbijdrage aan de Koninklijke Vereniging van Leden der Nederlandse Ridderorden.
Agenda 2010-2012
Belanghebbende heeft achteraf zijn agenda voor de jaren 2010 tot en met 2012 gereconstrueerd aan de hand van de administratie van de [bedrijven] . Volgens de verklaring van belanghebbende verblijft hij in verband met de concoursen jaarlijks in 21 landen en 55 steden.
Telefoongegevens
Belanghebbende beschikt over een zakelijke mobiele telefoon met een Nederlands abonnement van Vodafone, ter beschikking gesteld door [D BV] Daarnaast beschikt hij over een privé mobiel telefoonabonnement bij [naam provider] in [land 2] en neemt daarbij deel aan een spaaractie van de telefoonprovider.
Overige feiten
Belanghebbende beschikt in [land 2] over twee privéauto’s. Deze worden in [land 2] onderhouden en zijn daar ook verzekerd.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikkingen terecht aan belanghebbende zijn afgegeven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4 Beoordeling van het geschil
Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, (…), kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.”
Artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, van de AWR luidt:
“Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;”
Voor het bestaan van de ingevolge artikel 47 van de AWR op iemand rustende verplichting is voldoende, dat de inspecteur zich op basis van de hem ter beschikking staande informatie in redelijkheid op het standpunt kan stellen, dat de gevraagde gegevens en bescheiden van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing (HR 18 april 2003, nr. 38 122, ECLI:NL:HR:2003:AF7498, BNB 2003/268). Het ligt op de weg van de inspecteur om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat de inspecteur zich in redelijkheid op bedoeld standpunt kan stellen.
Op grond van de artikelen 1.1 en 2.1 van de Wet IB 2001 is een natuurlijk persoon die in Nederland woont binnenlands belastingplichtige. In artikel 4, eerste lid, van de AWR is bepaald dat naar de omstandigheden wordt beoordeeld waar iemand woont. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat een natuurlijk persoon zijn woonplaats in Nederland heeft indien deze persoon daarmee een duurzame band van persoonlijke aard heeft. Deze band hoeft niet sterker te zijn dan die met een ander land (HR 12
april 2013, nr. 12/02980, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824, BNB 2013/123).
Partijen zijn het erover eens dat het er in deze procedure niet om gaat vast te stellen of belanghebbende binnenlands belastingplichtig is. Het gaat erom of de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de gevraagde gegevens en bescheiden van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing in het licht van alle feiten en omstandigheden zoals die nu bekend zijn.
De inspecteur heeft gesteld dat hij door voornoemde feiten en omstandigheden voldoende aanwijzingen heeft om zich in redelijkheid op het standpunt te kunnen stellen dat de door hem gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de Nederlandse belastingheffing. De door de inspecteur opgevraagde informatie over het wereldinkomen en
-vermogen van belanghebbende is volgens hem ontegenzeggelijk van belang voor de (verdere) beoordeling van de subjectieve en objectieve belastingplicht.
Belanghebbende heeft daartegen aangevoerd dat hij alle vragen, behalve die over het wereldinkomen en -vermogen, heeft beantwoord. Volgens hem is in alle antwoorden geen enkel aanknopingspunt te vinden voor een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland en dus evenmin voor binnenlandse belastingplicht. De inspecteur heeft zich dan ook niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevraagde gegevens van belang zouden kunnen zijn voor de Nederlandse belastingheffing. Nu de inspecteur desondanks vragen heeft gesteld over het wereldinkomen en -vermogen, is volgens belanghebbende sprake van een “fishing expedition”.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het geheel van feiten en omstandigheden, mede in onderling verband en samenhang bezien, niet valt uit te sluiten dat belanghebbende een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat zoals ter zitting is bevestigd belanghebbende zijn werkzaamheden met de paarden jaren geleden als hobby is begonnen en dat zijn leven ook thans geheel in het teken van de paardensport staat (zie 2.12). Belanghebbende is (middellijk) enig aandeelhouder van de Nederlandse BV’s die verband houden met de paarden, de paarden staan buiten de concoursen in Nederland op stal. Het is niet onredelijk om de band van belanghebbende met de paarden te betrekken bij de bepaling of sprake is van een band van persoonlijke aard met Nederland, omdat deze activiteiten mogelijk niet louter en alleen als zakelijk zijn aan te merken, maar ook als hobby of liefhebberij en daarmee van persoonlijke aard zijn.
De rechtbank stelt voorop dat er geen afzonderlijke procedure bestaat om vast te stellen of al dan niet sprake is van binnenlandse belastingplicht. De vraag of daarvan al dan niet sprake is, kan pas definitief in de procedure tegen de (eventueel) op te leggen (navorderings)aanslagen worden beoordeeld. Nu gelet op het overwogene in 4.8 niet valt uit te sluiten dat sprake zou kunnen zijn van binnenlandse belastingplicht, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevraagde gegevens over het wereldinkomen en -vermogen van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing.
Nu, gelet op het overwogene in 4.9, de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevraagde gegevens van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een “fishing expedition”.
Anders dan belanghebbende is de rechtbank van oordeel dat de omvang van de gevraagde informatie niet zodanig is dat dit strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel oplevert. Mede gelet op het overwogene in 4.9 en 4.10 is evenmin sprake van schending van het beginsel van détournement de pouvoir. Ook hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat de inspecteur zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat de informatiebeschikkingen reeds daarom zouden moeten worden vernietigd.
Belanghebbende heeft gesteld dat het gevolg van de informatiebeschikkingen, namelijk de omkering van de bewijslast op grond van artikel 27e van de AWR, in het geval van belanghebbende een te zware sanctie is. De rechtbank is – anders dan de inspecteur – van oordeel dat de vraag of het niet-nakomen van de wettelijke verplichtingen geen nadelige gevolgen mag hebben, reeds in het kader van een procedure inzake de informatiebeschikking aan de orde kan worden gesteld (vgl. HR 10 februari 2017, nr. 16/02729, ECLI:NL:HR:2017:130, V-N 2017/9.5). Naar het oordeel van de rechtbank is echter, doordat niet alle informatie beschikbaar is, in het geval van belanghebbende nu nog niet te beoordelen of de sanctie van omkering van de bewijslast te zwaar is.
Belanghebbende heeft verder nog aangevoerd dat er geen (navorderings)aanslagen meer kunnen worden opgelegd, omdat sprake zou zijn van opgewekt vertrouwen door de inspecteur dat belanghebbende niet als binnenlandse belastingplichtige zou worden aangemerkt dan wel omdat sprake zou zijn van een ambtelijk verzuim omdat de uitkomst van het woonplaatsonderzoek niet is afgewacht alvorens de aanslag inkomstenbelasting 2011 werd opgelegd. Volgens belanghebbendes standpunt heeft de inspecteur daarom geen belang meer bij de informatiebeschikkingen en dienen deze daarom te worden vernietigd. Belanghebbende heeft in dat kader gewezen op de uitspraak van Hof Den Haag van 16 maart 2016 (nr. BK-15/00837, ECLI:NL:GHDHA:2016:681, V-N 2016/31.22.10).
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde standpunten van belanghebbende met betrekking tot de vraag of het opleggen van (navorderings)aanslagen mogelijk is, niet kunnen worden beoordeeld in deze procedure in het kader van de informatiebeschikkingen, maar pas in de eventuele procedure van die (navorderings)aanslagen zelf aan de orde kan komen. De rechtbank merkt daarbij op dat in de zaak van de door belanghebbende genoemde uitspraak van Hof Den Haag tussen partijen vast stond dat de navorderingstermijn van 5 jaar reeds was verstreken, waardoor ook, anders dan in onderhavige zaken, tussen partijen vast stond dat de inspecteur geen belang meer had bij de informatiebeschikking.
Gelet op hetgeen hiervoor in 4.8 en 4.9 is overwogen, constateert de rechtbank dat belanghebbende de in 2.4 vermelde vragen ten onrechte niet heeft beantwoord en daarom niet aan de verplichtingen van artikel 47 van de AWR heeft voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur daarom terecht de informatiebeschikkingen afgegeven.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. De rechtbank zal belanghebbende op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking verzochte informatie te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van 3 maanden passend. De rechtbank acht het verder redelijk deze termijn te doen aanvangen vanaf de dag na die van verzending van deze uitspraak.