Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1717, BRE - 17 _ 3098
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1717, BRE - 17 _ 3098
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 22 maart 2018
- Datum publicatie
- 28 juni 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:1717
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:1593, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BRE - 17 _ 3098
Inhoudsindicatie
Aanslag IB/PVV; specifieke zorgkosten; proceskosten; artikel 8:75 van de Awb
Belanghebbende legt in de beroepsfase gegevens over op grond waarvan alsnog een deel van de in de aangifte geclaimde zorgkosten door de rechtbank in aftrek wordt toegestaan. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep heeft moeten maken, nu geen sprake is van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid en de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeit uit de handelwijze van belanghebbende.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/3098
uitspraak van 22 maart 2018
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 7 april 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2015 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.169 (aanslagnummer: [aanslagnummer].H.56.01) en de bij die aanslag in rekening gebrachte belastingrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018 te Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, mr. B.H. Vader, en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.128 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2015 gedaan. Belanghebbende heeft hierbij een bedrag van € 5.915 aangegeven als aftrek specifieke zorgkosten bestaande uit de volgende onderdelen:
Uitgaven voor hulpmiddelen |
€ 100 |
Uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte of invaliditeit |
€ 2.509 |
Dieetkosten |
€ 200 |
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed |
€ 300 |
Genees- en heelkundige hulp |
€ 1.804 |
Verhoging specifieke zorgkosten |
€ 1.244 |
Totaal |
€ 6.157 |
Af: drempel |
€ 242 -/- |
Totaal na drempel |
€ 5.915 |
De inspecteur heeft bij de aanslag IB/PVV 2015 de aftrek specifieke zorgkosten gecorrigeerd tot € 517. De correcties zien op de volgende onderdelen:
Geen aftrek uitgaven voor hulpmiddelen |
€ 100 |
Minder aftrek uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte of invaliditeit |
€ 2.467 |
Geen aftrek genees- en heelkundige hulp |
€ 1.804 |
Correctie van de verhoging specifieke zorgkosten |
€ 1.027 |
Totaal van de correcties |
€ 5.398 |
Bij de aanslag heeft de inspecteur een beschikking belastingrente opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Is geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de aftrek specifieke zorgkosten op een juist bedrag heeft vastgesteld.
De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbende, in geval van betwisting door de inspecteur zoals hier het geval is, de last rust de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten.
Ten aanzien van een deel van de vervoerskosten te weten 16 bezoeken aan de huisarts, 6 bezoeken aan de tandarts en 2 bezoeken aan de pedicure heeft de inspecteur ter zitting gesteld deze vervoerskosten – naar aanleiding van de brief van belanghebbende van 26 februari 2018 – te accepteren. Voor de berekening van die reiskosten heeft de inspecteur zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft deze kosten vastgesteld conform het overzicht van belanghebbende van 13 maart 2017 (bijlage 12 bij het verweerschrift) op € 29. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is verminderd met een bedrag van € 41 (€ 29 + verhoging specifieke zorgkosten van € 12). Voor de overige door belanghebbende gestelde vervoerskosten heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat deze zijn gemaakt, nu daarvan geen bewijs is bijgebracht. Deze kosten zijn dan ook terecht niet in aftrek toegelaten.
Ter zake van de gestelde kosten voor het harsen heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat deze zijn gemaakt op basis van een medisch voorschrift. De enkele stelling van belanghebbende dat een medicus heeft aangegeven dat belanghebbende de harsbehandelingen kan voortzetten indien deze hem helpen, leidt nog niet tot de gevolgtrekking dat het harsen genees- en heelkundige hulp op basis van een medisch voorschrift is, zoals de wet- en regelgeving verlangt. Ook ter zake van de kosten van de pedicure ontbreekt het vereiste medisch voorschrift. De door belanghebbende bij brief van 26 februari 2018 overgelegde brief van de huisarts van 15 november 2016 voldoet niet aan de daaraan in de wet- en regelgeving gestelde vereisten (artikel 39 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001). Voorts komen de kosten voor de crèmes en shampoos niet in aanmerking als uitgaven voor hulpmiddelen, omdat geen sprake is van medische hulpmiddelen. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat sprake is van farmaceutische hulpmiddelen, ontbreekt ook hiervoor het medisch voorschrift. De eigen bijdrage voor de WMO is op grond van artikel 6.18, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 uitgesloten van aftrek. Ook van de overige door belanghebbende gestelde kosten is niet aannemelijk gemaakt dat daarvoor recht op aftrek bestaat.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot een bedrag van € 14.128 (vermindering van € 41).
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep heeft gemaakt. Er is geen sprake van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid, zodat voor de bezwaarfase geen recht bestaat op een vergoeding van de proceskosten. Ter zake van de beroepsfase is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende (vergelijk Hoge Raad 12 mei 2016, ECLI:NL:HR:2006:AX0985). De inspecteur heeft in de aanslag- en bezwaarfase meerdere keren verzocht om informatie. De vermindering van het belastbaar inkomen door de rechtbank is het resultaat van de door belanghebbende eerst bij brief van 26 februari 2018 (in de beroepsfase) overgelegde stukken Naar het oordeel van de rechtbank hadden deze stukken redelijkerwijs ook op een eerder moment aan de inspecteur kunnen worden overgelegd. Nu de late aanlevering van deze stukken te wijten is aan belanghebbende zal de rechtbank geen proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toekennen.
Op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient, nu het beroep gegrond is verklaard, de inspecteur aan belanghebbende het griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 22 maart 2018 door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B. Knezevic, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.