Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6527, AWB - 18 _ 2115
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6527, AWB - 18 _ 2115
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 21 november 2018
- Datum publicatie
- 3 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:6527
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:4005, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 2115
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 6:9, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:27, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:31, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:59
Inhoudsindicatie
Artikel 6:9, 8:27, 8:31, 8:59 Awb. Ontvankelijkheid beroep. Belanghebbende komt bijna drie jaar na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar in beroep. Belanghebbende is opgeroepen om in persoon of bij gemachtigde te verschijnen ter zitting. Belanghebbende heeft niet voldaan aan deze verplichting. De rechtbank maakt gebruik van haar bevoegdheid in artikel 8:31 van de Awb om de gevolgtrekkingen te maken die haar geraden voorkomen. De gevolgtrekking is hier dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat de uitspraak op bezwaar binnen een week na 25 augustus 2015 door belanghebbende is ontvangen. Daarvan uitgaande is de uitspraak op bezwaar derhalve ook verzonden. De rechtbank acht deze gevolgtrekking(en) gepast, nu belanghebbende c.q. de gemachtigde door niet ter zitting te verschijnen de rechtbank de mogelijkheid onthouden heeft om de gestelde niet-ontvangst van de uitspraak op bezwaar aan de orde te stellen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/2115
uitspraak van 21 november 2018
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats ] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 25 augustus 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting [aanslagnummer] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar, [naam A] .
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 september 2018 aan de gemachtigde van belanghebbende, [naam B] , (hierna: de gemachtigde) op het adres [kantooradres] Helmond, onder vermelding van plaats en tijdstip, opgeroepen om op de zitting te verschijnen. In deze brief is belanghebbende erop gewezen dat hij, nu hij wordt opgeroepen door de rechtbank, verplicht is om te verschijnen (‘in persoon’ of ‘bij gemachtigde’). Er is vermeld dat bij niet verschijnen de rechtbank de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen. Belanghebbende noch de gemachtigde is verschenen, zonder bericht. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 28 september 2018 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de oproeping om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
2 Gronden
Vooraf I: nagekomen brief
De rechtbank heeft aan het eind van de zitting het onderzoek gesloten en een mondelinge uitspraak over twee weken aangekondigd. Na de zitting is een brief van de heffingsambtenaar binnengekomen op 9 november 2018; in de brief wordt verzocht om geheimhouding van het meegezonden stuk. Deze brief heeft de rechtbank buiten beschouwing gelaten omdat het onderzoek was gesloten. Er is daarmee ook geen aanleiding om een ‘geheimhoudingsprocedure’ op te starten in verband met de – kennelijk verzochte – toepassing van artikel 8:29 van de Awb. Gelet op artikel 2.16, derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 wordt de brief wel in het dossier opgenomen, zodat bij een eventuele hogerberoepsprocedure het Hof weet welke brief buiten beschouwing is gelaten.
Vooraf II: oproeping voor de zitting
Belanghebbende is bij brief van 27 september 2018 opgeroepen om in persoon of bij gemachtigde te verschijnen ter zitting als bedoeld in artikel 8:59 en artikel 8:27 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende niet voldaan heeft aan zijn verplichting ter zitting te verschijnen.
Feiten
Belanghebbende heeft bij brief van 3 augustus 2015 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 30 juni 2015.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 augustus 2015 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard. Het geschrift waarin de uitspraak op bezwaar is opgenomen, vermeldt als toezendadres het adres van de gemachtigde zoals vermeld in het bezwaarschrift.
Op 7 april 2018 heeft de gemachtigde van belanghebbende per e-mailbericht bij de heffingsambtenaar gevraagd naar de stand van zaken van zijn bezwaarschrift.
De heffingsambtenaar heeft op 9 april 2018 per e-mailbericht laten weten dat er reeds op 25 augustus 2015 uitspraak op bezwaar is gedaan en heeft een kopie meegestuurd.
Bij brief van 9 april 2018, ingekomen bij de rechtbank op diezelfde dag, heeft de gemachtigde van belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Ontvankelijkheid beroep
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de AWR (in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet) aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het eind van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De dagtekening van de uitspraak op bezwaar is 25 augustus 2015. Belanghebbende stelt dat hij c.q. de gemachtigde de uitspraak op bezwaar niet eerder heeft ontvangen dan per e-mail van 9 april 2018. Belanghebbende bestrijdt dat de uitspraak op bezwaar is verzonden op of omstreeks 25 augustus 2015. Eerst door navraag is de uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze kenbaar gemaakt.
De heffingsambtenaar heeft een overzicht overgelegd waaruit blijkt welke bezwaarschriften op 25 augustus 2015 zijn afgehandeld. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat er wel sprake is van een verzendadministratie, maar dat gegevens daaruit met betrekking tot de onderhavige uitspraak op bezwaar kennelijk niet zijn ingebracht in deze procedure. De heffingsambtenaar stelt dat de uitspraak op bezwaar op 25 augustus 2015 is verzonden.
De rechtbank kan, gelet op artikel 8:31 van de Awb, uit het niet voldoen door belanghebbende aan de in 2.0 vermelde verplichting, de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen. De rechtbank ziet aanleiding om van die bevoegdheid gebruik te maken.
De gevolgtrekking die de rechtbank geraden voorkomt, is dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat de uitspraak op bezwaar binnen een week na 25 augustus 2015 door belanghebbende is ontvangen. Daarvan uitgaande is de uitspraak op bezwaar derhalve ook verzonden. De rechtbank acht deze gevolgtrekking(en) gepast, nu belanghebbende c.q. de gemachtigde door niet ter zitting te verschijnen de rechtbank de mogelijkheid onthouden heeft om de gestelde niet-ontvangst van de uitspraak op bezwaar aan de orde te stellen. Daartoe was aanleiding gelet op het volgende. Ten eerste is de betwisting van de ontvangst cryptisch geformuleerd door de gemachtigde in het beroepschrift: “Eiser voert aan dat het besluit door hem of zijn gemachtigde niet op of omstreeks die datum is ontvangen.” Deze stelling is niet ondersteund door een verklaring van de gemachtigde zelf. Verder gaat het hier om een gemachtigde die – naar de rechtbank ambtshalve bekend is (zie ook Hof Amsterdam 11 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:87) – een professionele rechtsbijstandverlener is met veel proceservaring in het bestuursprocesrecht en die (ogenschijnlijk) beslistermijnen van bestuursorganen scherp in het oog houdt in verband met de mogelijkheid van een dwangsom bij niet-tijdig beslissen. Dit roept twijfel op over de gestelde niet-ontvangst.
Het voorgaande betekent dat niet toegekomen wordt aan de vraag of de heffingsambtenaar met wat hij heeft aangevoerd, de verzending van de uitspraak op bezwaar aannemelijk heeft gemaakt en de in dat verband door belanghebbende aangehaalde jurisprudentie. Uit het voorgaande volgt immers dat de verzending als vaststaand feit wordt aangemerkt, afgeleid uit de procedureel als vaststaand feit aangemerkte ontvangst van de uitspraak op bezwaar.
Nu vaststaat dat de uitspraak op bezwaar omstreeks 25 augustus 2015 is verzonden naar het juiste adres, is sprake van een juiste bekendmaking. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op of kort na 6 oktober 2015. Het beroepschrift is eerst op 9 april 2018 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9 van de Awb niet tijdig ingediend. Er is geen grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Aan de stelling over de niet-ontvangst gaat de rechtbank immers voorbij (zie 2.9) en verder zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.
Het beroep is dus niet-ontvankelijk.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
Belanghebbende heeft met onder meer verwijzing naar artikel 6 EVRM verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting aangevoerd dat dit verzoek moet worden verworpen reeds gelet op de recente uitspraak van Hof Amsterdam 6 november 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4081. De rechtbank verwerpt dit verweer. Weliswaar is artikel 6 EVRM niet van toepassing op belastinggeschillen, maar uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat dit niet wegneemt dat ook in belastingzaken aanspraak kan worden gemaakt op immateriële schadevergoeding in het geval van overschrijding van de redelijke termijn (zie bijv. HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5087, BNB 2011/234, rov. 3.3.2.).
Dat neemt niet weg dat de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een immateriële schadevergoeding heeft afgewezen. Weliswaar bedraagt de redelijke termijn als uitgangspunt twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift tot de datum van de uitspraak van de rechtbank. Maar in dit bijzondere geval van niet-ontvankelijk beroep wegens een (onverschoonbare) termijnoverschrijding, telt de periode tussen de uitspraak op bezwaar (25 augustus 2015) en datum instellen beroep (9 april 2018) niet mee. De rechtbank concludeert dat zowel in de bezwaar- als beroepsfase binnen een redelijke termijn is beslist (vgl. naar analogie ook HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712).
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 21 november 2018 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D. Alblas, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.