Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-03-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1188, BRE - 17 _ 6660

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-03-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1188, BRE - 17 _ 6660

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 maart 2019
Datum publicatie
28 maart 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:1188
Zaaknummer
BRE - 17 _ 6660

Inhoudsindicatie

betalingsonmacht griffierecht rechtspersonen

Een rechtspersoon kan ook een beroep doen op betalingsonmacht terzake van het verschuldigde griffierecht. Beoordeeld moet worden of de rechtspersoon inkomen of vermogen heeft waaruit het verschuldigde griffierecht kan worden voldaan, én of de aandeelhouder(s) en/of bestuurder(s) van de rechtspersoon in staat moeten kunnen worden geacht de financiële middelen te verstrekken om het verschuldigde griffierecht te voldoen (vgl. ECLI:NL:GHSHE:2016:706). Het netto-inkomen van de enig bestuurder van belanghebbende is € 50 hoger is dan de 90%-norm zoals vermeld in het arrest ECLI:NL:HR:2015:354. De rechtbank is evenwel van oordeel dat die norm bij rechtspersonen moet worden genuanceerd en volgt in zoverre de benadering van Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:RBNNE:2018:1197). Wel moet er minimaal griffierecht geheven worden voor een bedrag dat geheven zou worden van een natuurlijke persoon.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/6660

tussenuitspraak van 21 maart 2019

Tussenuitspraak in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 20 oktober 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (aanslagnummers [X] en [Y] ) (hierna: de aanslagen).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2019 te Eindhoven.

Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [naam] . Belanghebbende is niet verschenen (zie 2.1). Op de zitting is tegelijk de zaak met nummer 18/5080 behandeld.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt tegelijk met het afschrift van deze tussenuitspraak aan partijen verzonden.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

draagt de griffier op griffierecht te heffen van € 50;

-

houdt verdere beslissing aan.

2 Gronden

Vooraf

2.1.

Belanghebbende heeft één dag voor de zitting de rechtbank verzocht om de zitting uit te stellen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen omdat het verzoek met niet meer was onderbouwd dan een enkele vermelding van ziekte van de bestuurder van belanghebbende (hierna: de bestuurder). Nadat belanghebbende was bericht dat het verzoek om uitstel is afgewezen, heeft belanghebbende een patiëntbericht opgestuurd. Nu daarbij elke toelichting ontbrak en uit het patiëntbericht niet valt op te maken dat de bestuurder niet bij de zitting aanwezig kon zijn, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de zitting uit te stellen.

Beoordeling ontvankelijkheid en beroep op betalingsonmacht griffierecht

2.2.

Belanghebbende is schriftelijk gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 333 ter zake van het instellen van het beroep. Belanghebbende heeft daarop een beroep op betalingsonmacht gedaan. De griffier heeft dat verzoek afgewezen. Daarop is een nieuwe nota griffierecht verstuurd. Het griffierecht is niet betaald. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij het beroep op betalingsonmacht had moeten worden gehonoreerd.

2.3.

De Hoge Raad heeft in het arrest van 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:354 richtlijnen gegeven voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht door een natuurlijke persoon. In de uitspraak van Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 20 februari 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:706 heeft het hof geoordeeld dat rechtspersonen eveneens een beroep kunnen doen op betalingsonmacht. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in andere zin beslist (ECLI:NL:GHARL:2016:3581). De rechtbank volgt de lijn van Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, mede gelet op jurisprudentie van de civiele kamer van de Hoge Raad (vgl. HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2020).

2.4.

De rechtbank is verder van oordeel dat bij de beoordeling of een rechtspersoon met succes een beroep kan doen op betalingsonmacht, niet alleen moet worden beoordeeld of de rechtspersoon inkomen of vermogen heeft waaruit het verschuldigde griffierecht kan worden voldaan, maar ook of de aandeelhouder(s) en/of bestuurder(s) van de rechtspersoon in staat moeten kunnen worden geacht de financiële middelen te verstrekken om het verschuldigde griffierecht te voldoen (vgl. Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 20 februari 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:706 en HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2020).

2.5.

Belanghebbende heeft bij haar beroep op betalingsonmacht aangevoerd geen inkomen of vermogen te hebben waaruit het griffierecht kan worden voldaan. Er zijn in het dossier van deze zaak geen aanknopingspunten om daaraan te twijfelen.

2.6.

Tevens heeft belanghebbende een uitkeringsspecificatie van haar enige bestuurder overgelegd. Daaruit blijkt dat het netto-inkomen van de bestuurder € 50 hoger is dan de 90%-norm zoals vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015. De Hoge Raad heeft deze norm echter vastgesteld voor een beroep op betalingsonmacht door een natuurlijke persoon in een beroepszaak van deze persoon. De rechtbank acht deze norm als uitgangspunt ook bruikbaar voor de bepaling of een bestuurder in staat moet kunnen worden geacht bij te dragen als bedoeld in 2.4 hiervoor. De vraag is wel of deze norm onverkort toegepast kan worden in een geval als hier.

- Daartegen pleit dat de hoogte van het griffierecht relatief veel hoger is voor rechtspersonen dan voor natuurlijke personen. Rechtbank Noord-Nederland (5 april 2018, ECLI:RBNNE:2018:1197) heeft om die reden de 90%-norm in zoverre genuanceerd dat indien het netto-inkomen van een bestuurder in een maand de 90%-norm te boven gaat, de bestuurder geacht kan en moet worden dit meerdere aan te wenden voor de voldoening van het verschuldigde griffierecht. Als dat meerdere lager is dan het volgens de wet verschuldigde griffierecht, wordt het griffierecht gematigd tot meerdere. Bij deze benadering kan (dus) wel een succesvol beroep op betalingsonmacht mogelijk zijn in een situatie waarin het netto-inkomen van de bestuurder hoger is dan de 90%-norm. Bij deze benadering kan er sprake van zijn dat niet wordt afgezien van het heffen van griffierecht maar er griffierecht geheven wordt naar een lager bedrag dan uit de wet voortvloeit.

- Tegen deze genuanceerde benadering zou kunnen worden aangevoerd dat in het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015 van een alles-of-niets-benadering wordt uitgegaan: óf betalingsonmacht en dan vrijstelling van griffierecht, óf geen betalingsonmacht en dan geen vrijstelling. Zo heeft de Hoge Raad in zijn arrest niet een vergelijkbare nuancering gemaakt voor de situatie waarin het netto-inkomen hoger is dan de 90%-norm maar het meerdere lager is dan het verschuldigde griffierecht. Daarbij verdient opmerking dat het verschuldigde griffierecht bij een beroepszaak van een natuurlijk persoon ook het zogenoemde middentarief (letter b van artikel 8:41, tweede lid van de Awb) kan zijn.

2.7.

Alles afwegende, volgt de rechtbank de benadering van Rechtbank Noord-Nederland in een geval als hier (rechtspersoon kan niet betalen; één bestuurder) mede om de reden dat de hoogte van het griffierecht voor rechtspersonen relatief hoog is ten opzichte van de 90%-norm. Wel is de rechtbank van oordeel dat als het netto-inkomen in een maand hoger is dan de 90%-norm er minimaal griffierecht geheven dient te worden voor een bedrag dat geheven zou worden van een natuurlijke persoon voor de desbetreffende zaak.

2.8.

Gelet op het vorenstaande is er op dit moment geen grond om het beroep niet-ontvankelijk te verklaringen wegens het niet-betalen van het griffierecht. De rechtbank draagt de griffier op van belanghebbende griffierecht te heffen van € 50. Mocht belanghebbende het griffierecht niet tijdig voldoen, dan kan alsnog niet-ontvankelijkverklaring volgen.

Deze tussenuitspraak is gedaan op 21 maart 2019 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Tegen deze tussenuitspraak staat geen rechtsmiddel open.