Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3275, BRE - 18 _ 390
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3275, BRE - 18 _ 390
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 2 juli 2021
- Datum publicatie
- 16 juli 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:3275
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:897, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BRE - 18 _ 390
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag omzetbelasting / artikel 1, eerste lid, aanhef en letter c, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA)
Belanghebbende, een uitzendbureau, stelt buitenlandse arbeidskrachten aan haar opdrachtgevers ter beschikking. Belanghebbende huurt bij derden onderkomens voor deze arbeidskrachten - die niet in Nederland wonen -, omdat de afstand van de tewerkstelling en de woonplaats doorgaans ver van elkaar verwijderd is, vaak meer dan 500 kilometers. De huur neemt belanghebbende voor haar rekening. Partijen houdt verdeeld of belanghebbende de in rekening gebrachte omzetbelasting inzake de huur van onderkomens in aftrek mag brengen. De inspecteur vindt van niet. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1777) en dat wat tussen partijen niet in geschil is, dient uitsluitend de vraag te worden beantwoord of het huren van de onderkomens primair wordt opgeroepen door de bijzondere behoeften van de onderneming. De rechtbank vindt dat belanghebbende in haar bewijslast is geslaagd. Gelet op de feitelijke situatie bij belanghebbende en haar feitelijk handelen is aannemelijk dat de situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt zodanig is dat belanghebbende genoodzaakt is buitenlandse arbeidskrachten te werven, alsmede om voor hen in huisvesting te voorzien. Die situatie kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. De naheffingsaanslag wordt vernietigd.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/390
uitspraak van 2 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 35.075 ( [aanslagnummer] ; hierna: de naheffingsaanslag), alsmede bij beschikkingen een verzuimboete van € 3.507 opgelegd en belastingrente in rekening gebracht van € 4.460.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 16 januari 2018, ontvangen bij de rechtbank op 17 januari 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een digitale beeldschermverbinding (Skype for Business) plaatsgevonden op 26 mei 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende: haar directeur [bedrijf] en haar gemachtigde [gemachtigde] , allen verbonden aan Mazars en namens de inspecteur: [inspecteur] .
Partijen hebben ieder vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en aan de wederpartij, welke pleitnota's met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft bij de pleitnota nadere stukken ingediend.
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak naar partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende drijft een uitzendbureau in de installatie-, bouw, metaal- en schildersbranche en stelt onder meer buitenlandse uitzendkrachten ter beschikking aan haar opdrachtgevers.
De uitzendkrachten zijn gedurende een bepaalde periode werkzaam op een specifieke werkplaats in Nederland. Deze periode verschilt van ongeveer een week tot een half jaar om vervolgens werk uit te voeren op een volgende werkplaats.
De buitenlandse uitzendkrachten zijn woonachtig in de Europese Unie. De plaats van tewerkstelling en de woonplaats van de diverse buitenlandse uitzendkrachten liggen doorgaans ver van elkaar verwijderd, vaak meer dan 500 kilometers. Belanghebbende draagt zorg voor tijdelijk verblijf (hierna: de onderkomens) van deze uitzendkrachten in de nabijheid van de werkplaats. Belanghebbende sluit hiertoe overeenkomsten met bungalowparken en bed & breakfasts, etc. Belanghebbende brengt geen vergoeding voor de huisvesting in rekening aan de uitzendkrachten. Belanghebbende is uit hoofde van de collectieve arbeidsovereenkomst voor uitzendkrachten niet verplicht de kosten van de onderkomens te betalen. De uitzendkrachten zijn niet verplicht het aangeboden onderkomen te accepteren.
Het centrum van het leven van de buitenlandse uitzendkrachten wordt niet naar Nederland verplaatst; de familie blijft in het thuisland wonen. De uitzendkrachten hebben geen invloed op de plaats of het gebouw waar zij worden gehuisvest, noch op de samenstelling van het gezelschap waarmee zij de verblijfsruimten moeten delen.
De omzetbelasting, die aan belanghebbende in rekening wordt gebracht door de aanbieders van de onderkomens, heeft belanghebbende bij haar aangiften voor de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 in aftrek gebracht.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de aftrek is uitgesloten op grond van artikel 1, lid 1, aanhef en letter c, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: het BUA). Hij heeft daarom met de onderhavige naheffingsaanslag deze aftrek gecorrigeerd.
3 Geschil
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de verzuimboete dient te worden vernietigd.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
-
Is artikel 1, eerste lid, aanhef en letter c, van het BUA van toepassing op de aan belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting inzake de huur van onderkomens voor buitenlandse uitzendkrachten?
-
Is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel?
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de verzuimboete en handhaving van de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente.