Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3302, BRE-18_4046_4047

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3302, BRE-18_4046_4047

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 mei 2021
Datum publicatie
7 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3302
Zaaknummer
BRE-18_4046_4047

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/4046 en 18/4047

uitspraak van 10 mei 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 16 maart 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2013 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 150.000. Gelijktijdig is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 16 maart 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2013 de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2013 (Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 41.705. Gelijktijdig is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 mei 2018 de aanslag IB/PVV 2013 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.148 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd tot € 1.233. Het bezwaar tegen de aanslag Zvw 2013 en de beschikking belastingrente is ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 juni 2018, ontvangen bij de rechtbank op 14 juni 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende mr. J.H. Sligchers, verbonden aan Advocatenkantoor mr. Sligchers te Maastricht , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overlegd aan de rechtbank en aan de andere partij.

1.8.

Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

1.9.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen toegezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] , is vader van één meerderjarige zoon. Belanghebbende was gedetineerd tot en met begin 2013. Vanaf [periode 2014 - 2017] verbleef belanghebbende wederom in detentie.

2.2.

Belanghebbende heeft in mei 2013 voor zijn zoon het chalet met nummer [nummer] gekocht op het landgoed [landgoed] in [plaats 1] . Hij heeft daarvoor in totaal € 26.400 betaald. Belanghebbende heeft daarnaast in 2013 een ander chalet op hetzelfde landgoed gehuurd.

2.3.

De inspecteur heeft op 8 september 2014 een verzoek gedaan op grond van artikel 55 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) en de Officier van Justitie verzocht hem informatie te verstrekken uit het strafrechtelijke onderzoek naar onder meer belanghebbende. Op 7 oktober 2014 heeft de inspecteur deze informatie van de FIOD ontvangen, namelijk het zaakdossier [zaakdossier] , uit het strafrechtelijke onderzoek “ [strafrechtelijke onderzoek] ”.

2.4.

Belanghebbende is op 6 november 2014 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV en Zvw 2013. Vervolgens is belanghebbende een herinnering toegezonden op 30 januari 2015. Belanghebbende heeft op 22 januari 2015 zijn aangifte IB/PVV en Zvw 2013 ingediend met een verzamelinkomen dat volledig bestaat uit inkomsten uit werk en woning van € 9.148.

2.5.

De inspecteur heeft met dagtekening 20 februari 2015 aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV 2013 opgelegd overeenkomstig de aangifte.

2.6.

De inspecteur heeft op 12 maart 2015 op grond van artikel 47 AWR belanghebbende het volgende verzocht:

“- mij is bekend dat u al jarenlang inkomsten verkrijgt uit de handel en transport in verdovende middelen. Mede op basis hiervan heb ik u aangiftebiljetten inkomstenbelasting toegezonden over de jaren 2012 t/m 2014;

-mij is tevens bekend dat u voor bovenstaande handel reeds meerdere malen veroordeeld bent;

- uit de bovenstaande handel zijn inkomsten genoten. In de door u ingediende aangifte inkomstenbelasting 2013 heeft u hiervan niets opgegeven. Ik verzoek u mij nu een opgave te verstrekken inzake deze inkomsten over de jaren 2012 t/m 2014.”

De inspecteur heeft van belanghebbende de gevraagde informatie niet ontvangen en heeft vervolgens de aanslag ambtshalve opgelegd

2.7.

De inspecteur heeft met dagtekening 11 september 2015 aan belanghebbende een tweede voorlopige aanslag IB/PVV 2013 opgelegd met een verzamelinkomen van € 150.000 dat volledig bestaat uit inkomsten uit werk en woning. De beschikking belastingrente bedraagt € 2.504.

2.8.

Eveneens met dagtekening 11 september 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende een voorlopige aanslag Zvw 2013 opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 41.705. De beschikking belastingrente bedraagt € 87.

2.9.

Gemachtigde heeft op 22 oktober 2015 bezwaar ingediend tegen de voorlopige aanslagen IB/PVV en Zvw 2013.

2.10.

De inspecteur heeft met dagtekening 16 maart 2016 de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw 2013 opgelegd.

2.11.

Belanghebbende zelf heeft op 13 oktober 2016 ook bezwaar ingediend, tegen de voorlopige aanslagen IB en Zvw 2013.

2.12.

Op 28 september 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland1 belanghebbende veroordeeld voor drugsdelicten en witwassen. De rechtbank komt tot het volgende oordeel:

“Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorenstaande dat sprake is geweest van een

duurzame en gestructureerde samenwerking gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet, onder meer blijkend uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden en onderlinge afstemming van activiteiten van de deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijk doel van de organisatie. Het blijkt ook uit de planmatigheid en stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van de deelnemers binnen de organisatie. Uit de bewijsmiddelen en met name uit de afgeluisterde gesprekken blijkt immers dat verdachten, in wisselende samenstelling en soms aangevuld met anderen, over een lange periode intensief, planmatig en stelselmatig met elkaar hebben samengewerkt bij de (voorbereiding van) de invoer van cocaïne, waarbij een duidelijke rolverdeling heeft bestaan.”

De rechtbank heeft onder meer de volgende feiten bewezenverklaard:

“ De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, onder 2 primair, onder 3, onder 4, onder 5 en onder 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

feit 1:

hij op 14 oktober 2013 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 30 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;

feit 2 primair:

hij op 2 januari 2014 te [plaats 2] en [plaats 1] en [plaats 3] en [plaats 4] , in elk geval in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland en België heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne;

feit 3:

hij in de periode van 28 december 2013 tot en met 3 februari 2014, te [plaats 1] en [plaats 3] en [plaats 5] en in België en/of de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met anderen,

om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,

- zich en/of anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of

- anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen

immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders:

- met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) (telefonisch) contact laten leggen/gelegd en/of (laten) onderhouden en

- afspraken laten maken en/of gemaakt om elkaar te ontmoeten en

- ontmoetingen gehad om afspraken te maken en/of informatie door te (laten) geven en

- ( telefonisch) informatie laten vertrekken en/of verstrekt en/of informatie (laten) ontvangen ten behoeve van (invoer van) een transport verdovende middelen en/of

- vlucht- en/of reizigersgegevens laten doorgeven en/of doorgegeven en/of (laten) ontvangen en

- afhalers van de koerier laten ronselen en/of geronseld en

- ( telefonisch) contact laten leggen/gelegd en/of (laten) onderhouden met een koerier en/of afhaler(s) van de koerier en

- voor de koerier een ticket laten boeken en/of geboekt en

- informatie betreffende vluchten van de koerier laten opzoeken en/of opgezocht en/of laten uitzoeken en/of uitgezocht en

- contact laten leggen en/of gelegd met een (contactpersoon van) leverancier(s) van verdovende middelen en

- informatie ontvangen over de dag en aankomsttijd van de vlucht waarop de cocaïne aanwezig zou zijn;

(…)

feit 5:

hij in de periode van 1 september 2013 tot en met 6 mei 2014 te [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of [plaats 6] en/of [plaats 3] , in elk geval plaatsen in Nederland en/of [plaats 7] , in elk geval in België en/of in de Dominicaanse Republiek, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte, en zijn mededaders en andere personen behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, te weten:

- het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne;

feit 6:

hij op tijdstippen in de periode van 13 mei 2013 tot en met 14 augustus 2013 in Nederland, van een voorwerp, te weten 26.400 euro, de herkomst heeft verhuld, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”

Tegen het vonnis is hoger beroep ingediend.

2.13.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2013 en de beschikking belastingrente verminderd. Hij heeft de aanslag Zvw 2013 en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

2.14.

Op 21 januari 2019 heeft hof Amsterdam uitspraak gedaan in het hoger beroep (ECLI:NL:GHAMS:2019:94) tegen het vonnis van de rechtbank, zoals vermeld in 2.11. Het hof heeft als volgt geoordeeld:

“ (…)

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de kwalificatie van feit 2 primair en ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd (…)”

De uitspraak van hof Amsterdam is onherroepelijk geworden.

3 Geschil

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft belanghebbende de vereiste aangiften IB/PVV en Zvw 2013 gedaan?

II. Zijn de aanslagen en beschikkingen IB/PVV en Zvw 2013 tot de juiste bedragen vastgesteld?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging dan wel vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2013. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing