Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5707, AWB - 20 _ 5428
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5707, AWB - 20 _ 5428
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 8 november 2021
- Datum publicatie
- 22 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:5707
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 5428
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht,
Zaaknummer BRE 20/5428
en
de heffingsambtenaar.
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft in een beschikking van 31 januari 2019 de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres] (de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 340.000 (aanslagnummer: [aanslagnummer] ). In diezelfde beschikking heeft de heffingsambtenaar ook de aanslagen onroerend zaakbelasting, afvalstoffenheffing en rioolheffing 2019 bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Het bezwaar van belanghebbende is gegrond verklaard. De waarde van de onroerende zaak is vastgesteld op de door belanghebbende bepleite waarde van € 276.000. Aan belanghebbende is een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting tot een bedrag van € 522.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 oktober 2021. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende P.J.T. Loijen werkzaam bij Previcus Vastgoed te Boxmeer (hierna: Previcus). Namens de heffingsambtenaar is verschenen [de heffingsambtenaar] .
Overwegingen
Belanghebbende is eigenaar van de woning en heeft bezwaar gemaakt tegen de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning.
Ter onderbouwing van de door haar bepleite waarde heeft belanghebbende in de bezwaarfase een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 20 mei 2019, waarin de onroerende zaak wordt getaxeerd op € 276.000. De taxatie is uitgevoerd door [A] en uitgewerkt door [B] . [A] en [B] zijn niet geregistreerd in het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT). [B] is in het jaar 2017 in dienst getreden bij Previcus en [A] is in maart 2019 in dienst getreden bij Previcus.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor het opstellen van het taxatierapport tot een bedrag € 256, 52. Bij de uitspraak op bezwaar is geen vergoeding toegekend voor de kosten voor het opstellen van het taxatierapport.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten voor opstellen van het door haar ingediende taxatierapport. Meer specifiek is in geschil of sprake is van een deskundige als bedoeld in artikel 1, letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: deskundige).
Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bbp) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb, betrekking hebben op kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
In de Awb en in het Bpb wordt niet gedefinieerd wat onder het begrip ‘deskundige’ moet worden verstaan. De heffingsambtenaar heeft verwezen naar een uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 november 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:4638), waarin het volgende wordt overwogen:
“ 4.6.8.4. Of een ingebracht (taxatie)rapport als een deskundigenrapport kan worden aangemerkt, is niet aan de hand van algemene richtsnoeren te beoordelen. Als ondergrens heeft te gelden dat het is opgesteld door een terzake deskundige, dus geregistreerd taxateur, dan wel onder diens verantwoordelijkheid, waarvan uit de medeondertekening van het rapport moet blijken (..)”
Naar het oordeel van de rechtbank betekent het hiervoor geciteerde uitgangspunt van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch niet, dat voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een door een deskundige opgemaakt taxatierapport, enkel dient te worden aangesloten bij de inschrijving van de taxateur in een register. Of er sprake is van een deskundige dient te worden beoordeeld al naar gelang de omstandigheden van het concrete geval. De inschrijving in een register en de eisen die aan een dergelijke inschrijving worden gesteld, zijn omstandigheden die bij dit oordeel mee kunnen wegen.
De rechtbank is van oordeel dat het taxatierapport in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank overweegt daarbij dat aan een inschrijving in het NRVT bepaalde ervarings- en opleidingseisen worden gesteld waardoor is vast te stellen dat een taxateur over een bepaalde mate van deskundigheid beschikt. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende aannemelijk gemaakt dat [B] en [A] , als deskundigen dienen te worden aangemerkt. Belanghebbende heeft gesteld dat het taxatierapport is opgesteld en uitgewerkt door een zeer deskundig taxateur, dat Previcus jarenlange ervaring heeft op het gebied van WOZ-taxaties omdat dit hun ‘core business’ is en dat de taxateurs zijn opgeleid door middel van interne cursussen en door ervaring op te doen onder toezicht van zeer ervaren taxateurs. Belanghebbende heeft deze stellingen echter niet voldoende onderbouwd. Zo heeft belanghebbende bijvoorbeeld niet (voldoende) inzichtelijk gemaakt waar de interne opleidingen bij Previcus uit bestaan, wat de vereisten zijn om een dergelijke opleiding te starten en wat het opleidingsniveau is na afronding van de interne cursussen. Bovendien hecht de rechtbank waarde aan de door de heffingsambtenaar aangevoerde, en door belanghebbende niet betwiste omstandigheid dat [A] en [B] , voordat zij bij Previcus in dienst traden, geen relevante werkervaring hebben opgedaan of opleiding in de richting van taxateur hebben genoten. Ten slotte heeft de rechtbank in haar oordeel ook meegewogen dat [A] ten tijden van het opmaken van het taxatierapport slechts 2 maanden in dienst was bij Previcus (zie 1.2), waardoor hij nog niet over veel werkervaring beschikte.
De verwijzing van belanghebbende naar de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 juni 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:6067) verandert het voorgaande oordeel niet. In voornoemde uitspraak is geoordeeld dat een door [B] opgemaakt taxatierapport in die zaak voor vergoeding in aanmerking diende te komen. In die zaak had belanghebbende onweersproken gesteld dat [B] al jaren werkzaam was voor Previcus als WOZ-consultant en dat hij vaak taxatierapporten opstelt. Het voorgaande, in combinatie met het feit dat [B] in die zaak een WOZ-conform taxatierapport had ingesteld, was voor het hof aanleiding om te oordelen dat [B] kon worden aangemerkt als deskundige. In deze zaak wordt zowel de ervaring en het opleidingsniveau van [B] als de kwaliteit van taxatierapport gemotiveerd betwist, mede waardoor de rechtbank voor deze zaak tot een ander oordeel komt.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 8 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: