Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:337, AWB - 20 _ 9360

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:337, AWB - 20 _ 9360

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 januari 2022
Datum publicatie
7 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:337
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9360

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9360

uitspraak van 19 januari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 15 oktober 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de teruggaafbeschikking omzetbelasting (hierna: OB) voor het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 (beschikkingsnummer [beschikkingsnummer].O.01.9501).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde [naam], en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

stelt de teruggaafbeschikking OB over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 vast op een teruggaaf van € 3.160;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 704;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 178 aan hem vergoedt.

2 Gronden

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft een nieuwbouwwoning laten bouwen aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Op de woning zijn 97 (geïntegreerde) zonnepanelen (ook wel: energieopwekkende dakpannen) geïnstalleerd. De zonnepanelen beslaan een dakoppervlakte van 50,93 m². De totale gebruiksoppervlakte van de woning bedraagt 217,80 m².

2.2.

De in rekening gebrachte omzetbelasting bedraagt voor de bouw van de woning € 59.800,59 waarvan € 3.159,85 voor het plaatsen van de zonnepanelen. De woning is omstreeks 18 november 2019 in gebruik genomen.

2.3.

De stroom die door belanghebbende niet wordt gebruik, wordt geleverd aan het energiebedrijf. Alleen voor de levering van opgewekte stroom aan het energiebedrijf is belanghebbende aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Belanghebbende heeft geen andere belaste activiteiten.

2.4.

Op 30 juni 2020 heeft de inspecteur een ‘aangifte omzetbelasting voor startende ondernemers’ van belanghebbende ontvangen over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. In de aangifte is verzocht om een teruggaaf van € 13.521. De door belanghebbende in aanmerking genomen voorbelasting is als volgt berekend:

Bouwkosten toe te rekenen aan zonnepanelen (49,80/267,59 x € 59.800,59)

€ 10.541,24

Betaalde omzetbelasting op de zonnepanelen

€ 3.159,85

Totaal aftrekbare voorbelasting

€ 13.701,09

2.5.

Bij beschikking van 1 augustus 2020 heeft de inspecteur de teruggaaf gedeeltelijk verleend. De inspecteur heeft daarbij de voorbelasting gecorrigeerd op basis van het door de Belastingdienst op haar website gepubliceerde ‘Veel gestelde vragen en antwoorden over btw-heffing bij particulieren met zonnepanelen’ (hierna: Vraag- en antwoordbesluit) en is daarbij uitgegaan van niet-geïntegreerde zonnepanelen. De inspecteur heeft de aftrek van voorbelasting vastgesteld op € 3.159, resulterend in een teruggaaf van € 2.979 (€ 3.159 -/- € 180).

2.6.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking. Bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2020 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.

Geschil

2.7.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van een deel van de omzetbelasting die aan hem in rekening is gebracht in verband met de bouw van de woning.

2.8.

De inspecteur heeft zich in zijn tweede conclusie van dupliek met dagtekening 11 oktober 2021 op het standpunt gesteld dat de teruggaaf, vanwege een afrondingsverschil van € 1 in het nadeel van belanghebbende, dient te worden vastgesteld op € 3.160. Dat betekent dat het beroep reeds om die reden gegrond is.

Vooraf

2.9.

Belanghebbende heeft verzocht om op de voet van artikel 27ga van de Algemene wet rijksbelastingen (hierna: AWR) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. De rechtbank ziet in al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen reden om een of meer prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad en gaat daarom voorbij aan het verzoek van belanghebbende.

Beoordeling van het geschil

2.10.

Op basis van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB, mag een ondernemer de belasting in aftrek brengen die door andere ondernemers ter zake van de door hen aan die ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht, voor zover die goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. In beginsel bestaat alleen recht op aftrek van voorbelasting indien een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de verwerving van een goed of dienst in een eerder stadium en een of meer handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat.1 Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158 volgt dat bij de beoordeling of sprake is van een dergelijk verband ingeval van een woning, die zowel naar diens aard voor economische doeleinden als voor privédoeleinden kan worden gebruikt, het aan belanghebbende is om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden aangenomen dat de uitgave haar uitsluitende oorzaak vindt in de belastbare activiteit ondanks het privégebruik van het goed en ongeacht de mate van dat privégebruik.

2.11.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het in 2.10 aangehaalde arrest niet op hem van toepassing is, omdat in zijn geval – anders dan in de casus van het arrest – sprake is van geïntegreerde zonnepanelen en tijdens de bouw van zijn woning andere EPC-normen golden omdat hij zijn bouwvergunning na 1 januari 2015 heeft aangevraagd. De aftrek van voorbelasting voor de bouwkosten dient volgens belanghebbende – conform het bepaalde in de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10387 – te worden vastgesteld als verhoudingsgetal tussen het dakoppervlak dat in gebruik is voor de zonnepanelen ten opzichte van de totale hoeveelheid nuttig gebruikte oppervlakte. Daarnaast stelt belanghebbende zich op het standpunt dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de verwerving van de zonnepanelen en de levering van energie aan het energiebedrijf, omdat er een verband bestaat tussen de verwerving van de zonnepanelen en de bouw van de woning. Daarbij voert belanghebbende aan dat hij vanwege de projectmatige bouw geen keuze heeft gehad om het plaatsen van zonnepanelen achterwege te laten, dat het plaatsen van zonnepanelen onderdeel is van de maatregelen om te voldoen aan de EPC-normen zoals vastgelegd in het bouwbesluit, en dat de zonnepanelen als dakbedekking een geïntegreerd onderdeel uitmaken van de woning.

2.12.

De rechtbank overweegt als volgt.

2.12.1.

De rechtbank ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen grond waarom het beoordelingskader uit het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021 niet zou gelden. Het gaat er immers om of de aanschaf en plaatsing van zonnepanelen haar uitsluitende oorzaak niet vindt in het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie ongeacht de mate van dat privégebruik. Immers belanghebbende heeft een woning gekocht en onderdeel van die woning waren de zonnepanelen. Belanghebbende heeft zoals hij zelf ook aangeeft, geen bewuste keuze gemaakt om de zonnepanelen aan te schaffen om er belaste activiteiten mee te verrichten. Het type zonnepaneel en de op het moment van aanvraag van de bouwvergunning geldende EPC-normen, staan niet in de weg aan de toepasbaarheid van dit beoordelingskader.

2.12.2.

Verder is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van belanghebbende blijk geeft van een onjuiste visie op causaliteit door te stellen dat door het verband tussen het verwerven van de zonnepanelen en de bouw van de woning sprake is van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de verwerving van de zonnepanelen en de levering van energie aan het energiebedrijf. Belanghebbende heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat hij de bouwkosten voor de woning uitsluitend heeft gemaakt ten behoeve van het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie. Integendeel, uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd blijkt dat hij de zonnepanelen hoofdzakelijk heeft verworven om een bouwvergunning te kunnen krijgen. Dat betekent dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de bouw van de woning en de levering van energie ontbreekt.

2.12.3.

Het beroep van belanghebbende op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden slaagt ook niet, aangezien de feiten en het recht in die zaak wezenlijk anders zijn. De belastingplichtige in voormelde uitspraak had de woning geheel aan zijn bedrijfsvermogen toegerekend, en het draaide in die specifieke zaak om de vraag of de verhouding zakelijk versus privégebruik door de latere plaatsing van zonnepanelen was gewijzigd. De in die zaak van toepassing zijnde wetgeving geldt niet meer en vanaf 1 januari 2011 kan aftrek van voorbelasting voor een onroerende zaak slechts plaatsvinden voor zover deze zaak voor belaste handelingen wordt gebruikt.2

2.13.

Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende geen recht op teruggaaf van een deel van de omzetbelasting die in rekening is gebracht in verband met de bouw van de woning.

Conclusie

2.14.

Gelet op het overwogene onder 2.8 is het beroep gegrond verklaard.

2.15.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 704 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, ½ punt voor het indienen van de eerste conclusie van repliek, ½ punt voor het indienen van de tweede conclusie van repliek, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank heeft, anders dan de inspecteur heeft betoogd, een punt toegekend voor het bijwonen van de hoorzitting, omdat het telefonisch hoorgesprek zich – afgezien van de lijfelijke aanwezigheid – materieel niet onderscheidt van een hoorzitting in de zin van Afdeling 7.2 van de Algemene wet bestuursrecht.3 Verder hanteert de rechtbank een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak, omdat het beroep uitsluitend gegrond is vanwege de correctie van een afrondingsverschil.4 Ook krijgt belanghebbende het betaalde griffierecht vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 19 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.