Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-08-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4791, 21/1158

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-08-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4791, 21/1158

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 augustus 2022
Datum publicatie
22 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:4791
Zaaknummer
21/1158
Relevante informatie
Art. 9 lid 2 onderdeel a Wet OB, Tabel I post a.1 Wet OB

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting, artikel 9 Wet OB, tarieftoepassing op de levering van magische truffels.

De rechtbank oordeelt dat magische truffels niet kunnen worden aangemerkt als voedingsmiddel in de zin van post a.1 van Tabel I bij de Wet OB. Op de levering van magische truffels kan daarom niet het verlaagde tarief, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wet OB worden toegepast. Verder oordeelt de rechtbank dat het beroep van belanghebbende op een schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 21/1158, 21/1584, 21/2200, 21/2959, 21/3418, 21/4052, 21/4249, 21/5117, 21/5327, 22/1535, 22/1670, 22/1988, 22/2058, 22/2352 en 22/2800

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 augustus 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur met betrekking tot de onderstaande bezwaren.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangiften voor de maanden september, oktober en december 2020, februari tot en met juni 2021 en september 2021 tot en met januari 2022. Tevens heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking over de maand juli 2021 alsmede de naheffingsaanslag omzetbelasting over de maand augustus 2021 en de daarbij opgelegde verzuimboete.

1.3.

De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard en de verzuimboete verminderd.

1.4.

Belanghebbende heeft (tijdig) beroepen ingesteld. De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.

1.5.

Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verzonden aan de wederpartij.

1.6.

De rechtbank heeft de beroepen op 7 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur].

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende verkoopt onder meer ‘magische truffels’. Magische truffels zijn schimmels die tussen de zwamdraden van bepaalde paddenstoelen onder de grond groeien (de officiële naam is sclerotia). De magische truffels worden gekweekt en meestal rauw gegeten in kleine hoeveelheden. Magische truffels hebben een hallucinerende werking.

2.2.

Magische truffels bevatten dezelfde psychoactieve stoffen (psilocine en psilocybine) als paddo’s. De verkoop van magische truffels is, in tegenstelling tot de verkoop van paddo’s, niet verboden in de Opiumwet.

2.3.

Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van (onder meer) de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013. In het rapport is onder meer een lijst met de meest voorkomende producten opgenomen, waarop onder andere “truffels” staan. Van het boekenonderzoek is een rapport opgemaakt met dagtekening 17 november 2014. In het rapport is geconcludeerd dat de omzet niet volledig dan wel niet juist in de administratie is verantwoord. Er is niets opgemerkt over de toepassing van het tarief op de levering van magische truffels.

2.4.

Belanghebbende dient per maand aangifte in voor de omzetbelasting. In deze aangiften is de levering van magische truffels verantwoord tegen het algemene tarief.

2.5.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangiften voor de hiervoor onder 1.2 genoemde maanden. Daarbij heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de levering van magische truffels belast is naar het verlaagde tarief ingevolge artikel 9, tweede lid, onder a, van Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).

2.6.

Voor de maand juli 2021 resulteert de aangifte van belanghebbende in een te ontvangen bedrag aan omzetbelasting. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking.

2.7.

Voor de maand augustus 2021 is aan belanghebbende met dagtekening 30 oktober 2021 een naheffingsaanslag omzetbelasting en een verzuimboete opgelegd (hierna: de verzuimboete). Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

2.8.

De bezwaren zijn door de inspecteur ongegrond verklaard, met uitzondering van het bezwaar tegen de verzuimboete, die is verminderd.

2.9.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld met uitzondering van de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de verzuimboete over het tijdvak augustus 2021. Ter zake van die boete is namens belanghebbende ter zitting verklaard dat het beroep daarop niet ziet.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of magische truffels voedingsmiddelen zijn in de zin van post a.1 van Tabel I bij de Wet OB, zodat op de levering van magische truffels het verlaagde tarief als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder a, van de Wet OB van toepassing is. Indien naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van voedingsmiddelen, zal de rechtbank tevens beoordelen of belanghebbende met vrucht een beroep kan doen op het rechtszekerheidsbeginsel dan wel het vertrouwensbeginsel. Tevens zal de rechtbank beoordelen of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn van de zaken. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd (de beroepsgronden).

Zijn magische truffels voedingsmiddelen?

Rechtskader

3.2.

Uit artikel 98, derde lid, van Richtlijn 2006/112/EG (de Btw-richtlijn 2006) volgt dat de lidstaten een of twee verlaagde tarieven kunnen toepassen. Deze tarieven zijn uitsluitend van toepassing op de in bijlage III bij de Btw-richtlijn 2006 (Bijlage III) genoemde categorieën goederen en diensten.

3.3.

Bijlage III bevat een lijst van de leveringen van goederen en de diensten waarop verlaagde btw-tarieven mogen worden toegepast. In onderdeel 1 vermeldt deze bijlage: levensmiddelen (met inbegrip van dranken, maar met uitsluiting van alcoholhoudende dranken) voor menselijke en dierlijke consumptie, levende dieren, zaaigoed, planten en ingrediënten welke gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen, alsmede producten die gewoonlijk bestemd zijn ter aanvulling of vervanging van levensmiddelen.

3.4.

In artikel 9, tweede lid, juncto tabel I behorende bij de Wet OB (Tabel I) is uitvoering gegeven aan artikel 98, derde lid, van de Btw-richtlijn 2006 en Bijlage III bij die richtlijn.

Tabel I onderscheidt onder a:

“1. Voedingsmiddelen, te weten:

a. eet- en drinkwaren die plegen te worden aangewend voor menselijke consumptie;

b. producten die kennelijk zijn bestemd om te worden aangewend voor de bereiding van de onder a bedoelde eet- en drinkwaren en daarin geheel of ten dele opgaan;

c. producten die zijn bestemd om te worden aangewend als aanvulling op dan wel ter vervanging van de onder a bedoelde eet- en drinkwaren;

met dien verstande dat tot de voedingsmiddelen niet worden gerekend alcoholhoudende dranken;”

3.5.

In het arrest X1 verklaarde het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJ) voor recht:

“De begrippen “levensmiddelen voor menselijke consumptie” (…) in punt 1 van bijlage III (…) moeten aldus worden uitgelegd dat zij betrekking hebben op alle producten met voedingsstoffen die dienen voor de opbouw, de energievoorziening en de regulering van het menselijk organisme en noodzakelijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van dat organisme, die worden geconsumeerd om die stoffen toe te dienen.”

3.6.

De Hoge Raad heeft, in navolging van het HvJ, geoordeeld2 dat de in die zaak aan de orde zijnde producten, die aangeprezen werden als sekslustopwekkende middelen en ook als zodanig werden gebruikt, zijn samengesteld en verkocht voor andere effecten dan die welke noodzakelijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van het menselijk organisme en dat daarom deze producten niet gerangschikt kunnen worden onder post a.1, letter a of letter c, van Tabel I. Daarbij is het volgens de Hoge Raad niet van belang of deze producten bestanddelen bevatten die op zichzelf beschouwd bevorderlijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van het menselijk organisme.

Standpunten van partijen

3.7.

Het primaire standpunt van belanghebbende houdt (in de kern) in dat magische truffels aangemerkt moeten worden als voedingsmiddelen en daarom belast moeten worden naar het verlaagde tarief. Belanghebbende merkt op dat magische truffels per 100 gram meer voedingstoffen bevatten dan andere voedingsmiddelen zoals bijvoorbeeld aardappelen, champignons, venkel en gemberwortel. De omstandigheid dat magische truffels gebruikt worden vanwege hun hallucinerende werking, doet hieraan niet af omdat de voedingsmiddelen die deze truffels bevatten noodzakelijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van het menselijke organisme.

3.8.

De inspecteur is van mening dat het verlaagde tarief niet van toepassing is omdat de magische truffels door belanghebbende worden aangeboden vanwege hun hallucinerende werking. De inspecteur heeft tevens gewezen op de omstandigheid dat op het etiket van magische truffels staat dat gebruikers 18 jaar of ouder moeten zijn.

Beoordeling

3.9.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn magische truffels geen levensmiddelen in de zin van Tabel I zodat ter zake van leveringen daarvan het verlaagde tarief geen toepassing kan vinden. De rechtbank acht hiervoor van belang dat magische truffels worden verkocht en geconsumeerd vanwege hun hallucinerende werking, waarbij de verkoop alleen plaatsvindt aan personen van boven de 18 jaar. Mede gelet op de (aanbevolen) hoeveelheid van die consumpties, kan geen sprake zijn van een product dat voedingstoffen bevat die dienen voor de opbouw, de energievoorziening en de regulering van het menselijk organisme en noodzakelijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van dat organisme zoals bedoeld in de hierboven genoemde arresten. Het primaire standpunt van belanghebbende faalt.

Is sprake van schending van het rechtszekerheidsbeginsel?

3.10.

Belanghebbende heeft een beroep gedaan op het rechtszekerheidsbeginsel en gesteld dat er tot respectievelijk 20 april 2022 dan wel 18 december 2020 geen aanleiding was te veronderstellen dat magische truffels niet onder het verlaagde tarief vielen. Belanghebbende wijst hiervoor op het Besluit van de Staatssecretaris van 31 maart 20223 (hierna: het Besluit) dat op 20 april 2022 in werking is getreden en volgens belanghebbende inhoudelijke wijzigingen bevat. In dit Besluit worden onder meer hallucinerende middelen zoals magische truffels specifiek uitgezonderd van post a.1 terwijl dit voorheen niet het geval was, aldus belanghebbende. Verder verwijst belanghebbende naar de arresten van de Hoge Raad van 19 december 20144 en 19 juni 20155 waarin is geoordeeld dat paddo’s voedingsmiddelen zijn omdat deze oraal worden ingenomen. Pas in zijn arrest van 18 december 2020 heeft de Hoge Raad een nieuwe invulling gegeven aan de termen ‘consumptiegoederen en voedingsmiddelen’. Belanghebbende is daarom van mening dat zijn beroep op het rechtzekerheidsbeginsel, in ieder geval tot aan het Besluit dan wel het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2020, gehonoreerd dient te worden.

3.11.

Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.

De rechtbank verwerpt allereerst belanghebbendes beroep op het Besluit. Uit het Besluit valt niet duidelijk af te leiden dat de Staatssecretaris voorheen een ander standpunt was toegedaan ten aanzien van de kwalificatie van magische truffels. Uit het Besluit kan namelijk niet worden afgeleid dat magische truffels vóór dit Besluit wel onder post a.1 van Tabel I vielen. Dat sprake is van een inhoudelijke wijziging van het Besluit ten aanzien van de expliciete uitsluiting van onder meer magische truffels van post a.1 van Tabel I acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Ten aanzien van het beroep op de hiervoor genoemde arresten van de Hoge Raad overweegt de rechtbank dat het arrest van 19 december 2014 betrekking had op post a.3 van Tabel I (pootgoed bestemd voor de teelt van groenten en fruit) terwijl de onderhavige truffels onder post a.1 van Tabel I vallen. Belanghebbende kan dan ook geen rechtszekerheid hebben ontleend aan dat arrest. Dat met het arrest van 18 december 2020 invulling is gegeven aan het begrip ‘voedingsmiddelen’ van post a.1 van Tabel I kan daarin geen wijziging hebben gebracht.

In het arrest van 19 juni 2015 is geoordeeld over kweekvloeistof waaruit uiteindelijk paddo’s groeien. In dat arrest is onder meer overwogen dat voor menselijke consumptie bestemde (dat wil zeggen eetbare) paddenstoelen behoren tot de in post a.1 van Tabel I vermelde voedingsmiddelen. Dit oordeel betekent echter niet dat ook magische truffels onder post a.1. van Tabel I vallen. Immers, magische truffels zijn schimmels die tussen de zwamdraden van bepaalde paddenstoelen onder de grond groeien. Dat is niet hetzelfde product als voor menselijke consumptie bestemde paddenstoelen, zodat het oordeel van de Hoge Raad niet één op één kan worden overgenomen ter zake van de kwalificatie van magische truffels. Ook daaraan kan belanghebbende dus geen rechtszekerheid hebben ontleend.

Is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel?

3.12.

Belanghebbende is van mening dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Hiertoe heeft belanghebbende in de kern aangevoerd dat hij ten tijde van het rapport boekenonderzoek het verlaagde tarief toepaste op de levering van de magische truffels. Belanghebbende stelt dat hij aan de gang van zaken tijdens de controle en de conclusies in het rapport boekenonderzoek het vertrouwen kon ontlenen dat hij het verlaagde tarief mocht toepassen op de levering van magische truffels.

3.13.

Bij een boekenonderzoek kan sprake zijn van een impliciete standpuntbepaling. Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 december 19916 volgt dat voor een in rechte te beschermen vertrouwen niet vereist is dat de aangelegenheid bij een boekenonderzoek door de belastingadministratie daadwerkelijk op haar fiscale merites is beoordeeld, maar dat voldoende is dat de belastingplichtige in de gegeven omstandigheden mocht aannemen dat dat het geval was. De Hoge Raad heeft dit als volgt verwoord7:

“Dit zal zich in het algemeen voordoen, indien de betrokken aangelegenheid verhoudingsgewijs van zodanig belang is dat zij niet aan de aandacht van de met de controle belaste ambtenaren kan zijn ontsnapt, en bovendien de gevolgen voor de belastingheffing van dien aard zijn dat het voor de hand ligt om critische opmerkingen te maken, zo niet tot naheffing over te gaan. Alsdan zal de Inspecteur, door niettemin generlei opmerking te maken en naheffing achterwege te laten, in het algemeen bij de belastingplichtige het gerechtvaardigde vertrouwen wekken dat de wijze waarop deze de betrokken aangelegenheid in fiscaal opzicht heeft behandeld, zijn goedkeuring kan wegdragen.”

3.14.

In het rapport boekenonderzoek is niets opgenomen over het tarief dat toepasbaar is op de levering van de magische truffels. In het rapport boekenonderzoek is ten aanzien van het tarief opgemerkt dat de inspecteur bij de naheffing over de niet-verantwoorde omzet uitgaat van de verhouding tussen het algemene tarief en het verlaagde tarief waarbij aangesloten is bij de jaarstukken van belanghebbende.

3.15.

De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, bij belanghebbende ligt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende onvoldoende gemotiveerd gesteld dat sprake was van een aangelegenheid die verhoudingsgewijs van zodanig belang was dat het niet aan de aandacht van de controlerend ambtenaren kan zijn ontsnapt, noch dat de gevolgen voor de belastingheffing van dien aard waren dat het voor de hand lag om kritische opmerkingen te maken, dan wel tot naheffing over te gaan. Het enkel verwijzen naar “de gang van zaken tijdens de controle” en “de conclusies in het controlerapport” is onvoldoende. Dit brengt mee dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad?

3.16.

Belanghebbende heeft verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad vanwege de grote belangen en de verwachte procedures over dit geschil.

3.17.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Gelet op het hiervoor genoemde arrest X van het HvJ van 1 oktober 2020 alsmede het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 18 december 2020 is de opgeworpen rechtsvraag voldoende duidelijk beantwoord. De vraag of magische truffels voedingsmiddelen zijn, is een feitelijke vraag die zich niet leent voor beantwoording door de Hoge Raad.

Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn?

3.18.

Belanghebbende heeft een verzoek tot vergoeding van immateriële schade gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005.8 Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt als regel aan op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt.

3.19.

Tussen partijen is niet in geschil dat het oudste bezwaarschrift door de inspecteur ontvangen is op 11 december 2020. De rechtbank doet uitspraak op 18 augustus 2022, derhalve binnen de termijn van twee jaar. Nu er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, wijst de rechtbank het verzoek om immateriëleschadevergoeding af.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing