Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1710, 20/879

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1710, 20/879

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16 maart 2023
Datum publicatie
11 april 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:1710
Zaaknummer
20/879
Relevante informatie
Art. 7 lid 4 Wet OB 1968, Art. 37d Wet OB 1968, Art. 6:10 lid 1 onderdeel b Awb

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; overdracht algemeenheid van goederen (art. 37d Wet OB)

Belanghebbende, een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, heeft roerende goederen overgenomen van een vennootschap (hierna: verkoper). Ter zake van deze overdracht heeft de verkoper omzetbelasting aan belanghebbende in rekening gebracht en belanghebbende heeft deze omzetbelasting in aftrek gebracht. Belanghebbende is de roerende goederen na de overdracht gaan verhuren aan de verkoper (‘sale-and-lease-back’). De roerende goederen zijn in het kader van de overdracht niet verplaatst.

De inspecteur heeft de in aftrek gebrachte omzetbelasting bij belanghebbende nageheven, omdat hij van mening is dat ten aanzien van voornoemde overdracht ten onrechte omzetbelasting aan belanghebbende is berekend. Volgens de inspecteur is sprake van een overdracht in de zin van artikel 37d Wet OB (artikel 37d-overdracht). Verder is belastingrente berekend en een verzuimboete opgelegd. In geschil is of sprake is van een artikel 37d-overdracht. De inspecteur slaagt niet in de op hem rustende bewijslast dat van een dergelijke overdracht sprake is. Nu de verkoper de verkochte roerende zaken na de overdracht op exact dezelfde wijze is blijven exploiteren als zij deed voor de overdracht, heeft deze haar activiteiten volledig voortgezet. Uit ECLI:NL:HR:2021:154 volgt dan dat reeds daarom van een artikel 37d-overdracht geen sprake kan zijn. Het beroep is gegrond, de naheffingsaanslag, belastingrente- en boetebeschikking worden vernietigd.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 20/879

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd in [vestigingsplaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden, de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 februari 2020.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 januari 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende € 8.292 belastingrente in rekening gebracht (hierna: de belastingrentebeschikking) en belanghebbende een verzuimboete van € 5.278 opgelegd (hierna: de boetebeschikking).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en de belastingrente- en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.4.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is doorgestuurd naar de inspecteur.

1.6.

De inspecteur heeft vóór de zitting een pleitnota ingestuurd. Dit stuk is doorgestuurd naar de gemachtigde van belanghebbende.

1.7.

De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur].

2. Feiten

2.1.

Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting met als onderdelen: de eenmanszaak [belanghebbende]. Enig aandeelhouder en bestuurder van [belanghebbende] is de heer [aandeelhouder]. De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit de verhuur van (bedrijfs)panden en machines.

2.2.

De heer [zoon], de zoon van de heer [aandeelhouder], is aandeelhouder en bestuurder van [B.V.] (hierna: [B.V.]). De bedrijfsactiviteiten van [B.V.] bestaan uit het galvaniseren van metalen.

2.3.

[B.V.] heeft opdracht gegeven aan [taxateur 1] uit [plaats 1] om de roerende zaken te taxeren die zich bevinden op haar locaties aan de [adres 1] en aan de [adres 1], beide locaties zijn gelegen in [plaats 2]. Hiertoe heeft de taxateur, [taxateur 1], met dagtekening 4 augustus 2015 een taxatierapport (hierna: het taxatierapport) opgemaakt waarin de daarin opgenomen roerende zaken als volgt zijn gewaardeerd: “Totale onderhandse verkoopwaarde bij voortgezet gebruik en gelijkblijvende bestemming, excl. BTW: € 430.000”. Uit de in het taxatierapport opgenomen inventarislijst volgt dat de taxatie de volgende roerende zaken betreft:

“aantal

Omschrijving

totale waarde in EUR

Roerende zaken

Locatie [adres 1] [plaats 2]

1

rondslijpbank, TOS, 2 meter tussen de centers, incl digitale uitlezing, incl toebehoren

6.000,00

1

rondslijpbank, TOS, 0,7 meter tussen de centers, Incl. toebehoren

1.500,00

1

rondslijpmachine, Kamenicek, 0,7 meter tussen de centers, incl toebehoren

2.000,00

1

draai-/freesmachine Star

400,00

2

Handpers

150,00

1

polijstmachine, oscilerend, [merk]

6.000,00

1

Kolomboormachine

350,00

1

Lasapparaat

100,00

1

Onderdelenreiniger

150,00

1

divers handgereedschap

1.500,00

1

spuittafel met wandafzuiging

1.000,00

1

palletstapelaar, handbediend

250,00

1

Palletwagen

100,00

1

cryopgeen machine inclusief aansturingen, zelfbouw

30.000,00

1

pers, Mammuth

250,00

1

oven, MLW TS400

1.000,00

1

hard verchroom installatie, voorzien van 4 baden, .2 lekbakken, gelijkrichter 4000 ampere 15V, incl toebehoren

20.000,00

1

hard verchroom installatie, met (lek)bakken, gelijkrichter 2000 ampere 15V, inc toebehoren

10.000,00

1

Kantbank

700,00

1

Bandslijpmachine

700,00

1

compressor, Creemers

1.000,00

1

Schuurbandmachine

700,00

1

straalkast met afzuiging

800,00

1

Zeefdruktafel

100,00

1

Keramiekoven

250,00

subtotaal locatie [adres 1] [plaats 2]

85.000,00

Locatie [adres 1] [plaats 2]

1

verzinkstraat compleet met 19 verzinkbaden ven 3000 liter, 9 lekbakken, 2 bovenloopkranen en 4 gelijkrichters

70.000,00

1

verzinkstraat compleet met 38 verzinkbaden van 1000 liter, filters,

bovenloopkranen en 8 gelijkrichters

50.000,00

1

Zoutsproeikast

1.000,000

1

heftruck, Nissan, gas

4.000,00

1

diverse rekken, karren en spanners

4.000,00

1

magnesium-keramiek opstelling, inclusief bad en aansturing, compleet

100.000,00

1

plasma polijst opstelling inclusief baden en kolokmkraan .

50.000,00

1

diverse dental apparatuur

3.000,00

1

diverse gelijkrichters en oven in proeflab

1.000,00

1

waterzuiveringsinstallatie, inclusief schottentank, pompen en overig

30.000,00

2

takels, Demag

2.000,00

1

Luchtcompressor

2.000,00

1

diverse polijstmachines

1.000,00

1

Trommelpolijstmachine

500,00

1

straalkast, handmatig

400,00

1

straalkast. Automatisch

800,00

1

Hardingsoven

1.500,00

1

pers, 3 spindels

500,00

1

diverse reservebaden

200,00

1

Kolomboormachine

400,00

1

Slijpmachine

400,00

1

hard verchroom installatie, voorzien van baden, gelijkrichter 5000 ampere 15V, Incl toebehoren

10.000,00

1

divers (elektrisch) handgereedschap

5.000,00

2

gevaarlijke stoffenkast

800,00

1

Waterbeveiligingsinstallatie

500,00

1

oven, groot

1.400,00

subtotaal locatie [adres 1] [plaats 2]

345.000,00

Totaal getaxeerde waarde, excl. BTW

430.000,00

Uitsluitingen

Voor zover aanwezig c.q. van toepassing zijn niet mee getaxeerd:

- de BTW, tenzij anders vermeld;

- eigendommen van derden;

- computerapparatuur

- zaken die weinig of geen waarde vertegenwoordigen.”

2.4.

[B.V.] heeft de roerende goederen zoals beschreven in voornoemde inventarislijst (hierna: de roerende zaken) (zie 2.3) overgedragen aan [belanghebbende]. [belanghebbende] en [B.V.] hebben ter zake van deze overdracht hun eerdere mondelinge afspraken met dagtekening 19 januari 2016 vastgelegd in een schriftelijke koopovereenkomst. De roerende zaken zijn in het kader van de overdracht fysiek niet verplaatst.

2.5.

Uit voornoemde koopovereenkomst volgt dat de overnamesom voor de roerende zaken € 430.000 bedroeg vermeerderd met € 90.300 omzetbelasting. [B.V.] heeft hiervoor met dagtekening 19 januari 2016 een factuur gestuurd aan [belanghebbende]. De overnamesom exclusief omzetbelasting is verrekend met een vordering die belanghebbende op [B.V.] had. Het bedrag aan omzetbelasting heeft belanghebbende aan [B.V.] overgemaakt.

2.6.

Met ingang van 1 januari 2016 is [belanghebbende] de roerende zaken gaan (terug)verhuren aan [B.V.]. Zij zijn hiertoe met dagtekening 31 december 2015 een huurovereenkomst aangegaan. Hierin zijn zij, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:

“Ondergetekenden:

1. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belanghebbende] statutair gevestigd te [plaats 2], kantoorhoudend aan het [adres 2], te ([postcode]) [vestigingsplaats], ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar bevoegd bestuurder de heer [aandeelhouder], hierna te noemen: “Verhuurder

en

2. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V.], statutair gevestigd te [plaats 2], kantoorhoudend aan de [adres 1], te ([postcode]) [plaats 2], ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar bevoegd bestuurder de heer [zoon], hierna te noemen: “Huurder

[…]

In aanmerking nemende dat,

-

Verhuurder van Huurder machines heeft gekocht, zoals nader omschreven in het taxatierapport van [taxateur 1], taxateurs te [plaats 1] van 4 augustus 2015 voor de koopsom van € 430.000 exclusief omzetbelasting, welke koopsom is verrekend met de door Huurder aan Verhuurder verschuldigde geldlening en voor het meerdere met de geldlening welke de heer [aandeelhouder] in privé heeft op de heer [zoon];

-

Na deze koop/verkoop Verhuurder gerechtigd is over deze machines vrijelijk te beschikken;

-

Na deze koop/verkoop Verhuurder de machines wenst te verhuren aan Huurder;

[…]

Artikel 1

1.1

Verhuurder verhuurt aan Huurder, gelijk Huurder huurt van Verhuurder met ingang van 1 januari 2016 alle machines, zoals omschreven in het taxatierapport van

[taxateur 1] te [plaats 1] van 4 augustus 2015 benevens een Vebeg 3D

printer.

[…]

Artikel 2

2.1

Deze huurovereenkomst wordt aangegaan voor een periode van 10 jaar. De huur

eindigt mitsdien op 31 december 2025.

Artikel 3

3.1

De huurprijs wordt tussen Partijen vastgesteld op € 36.000 per jaar.”

2.7.

Op 19 februari 2019 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt met dagtekening 14 maart 2019.

2.8.

De inspecteur heeft zich naar aanleiding van de bevindingen van voornoemd onderzoek op het standpunt gesteld dat de overdracht van de roerende zaken door [B.V.] aan belanghebbende (zie 2.4) kwalificeert als een overgang van een geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen in de zin van artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) ter zake waarvan geen omzetbelasting verschuldigd is. Volgens de inspecteur heeft [B.V.] daarom ter zake van voornoemde overdracht ten onrechte omzetbelasting aan belanghebbende berekend en heeft belanghebbende deze omzetbelasting ten onrechte in aftrek gebracht. Op grond daarvan heeft de inspecteur aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. De naheffing is als volgt opgebouwd:

Correcties

Bedrag

ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting

€ 90.300

niet-ingediende suppletie 2016

-/- € 2.391

Totale correctie

€ 87.909

De onderhavige zaak ziet enkel op de correctie ter zake van de volgens de inspecteur ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting van € 90.300. Over voornoemde teruggaaf van € 2.391 zijn partijen het eens.

3 Beoordeling door de rechtbank

Vooraf: ontvankelijkheid beroep

3.1.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 29 januari 2020, ontvangen bij de rechtbank op 30 januari 2020, beroep ingesteld. Het beroep is daarmee prematuur. Belanghebbende heeft met haar beroep een kopie van de motivering van de (nog komende) uitspraak op bezwaar meegestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank, kon belanghebbende op basis daarvan menen dat de uitspraak op bezwaar al tot stand was gekomen. Gelet daarop acht de rechtbank het beroep ontvankelijk.1

Inhoudelijk

3.2.

De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of de overdracht van de roerende zaken kwalificeert als een overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen in de zin van artikel 37d van de Wet OB. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de verzuimboete moet komen te vervallen. Verder zijn partijen zijn het erover eens dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de naheffingsaanslag volgt.

3.3.

De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd. Ook de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking moeten worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Is sprake van een overdracht in de zin van artikel 37d van de Wet OB?

3.4.

Met artikel 37d van de Wet OB heeft Nederland gebruik gemaakt van de in de artikelen 19 en 29 van BTW-richtlijn 2006 neergelegde mogelijkheid dat bij overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen, voor de heffing van omzetbelasting geen levering van goederen of diensten geacht worden te hebben plaatsgevonden en dat degene op wie de goederen overgaan, in de plaats treedt van de overdrager.

Van een overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen is sprake bij de overdracht van een handelszaak of van een autonoom bedrijfsonderdeel met lichamelijke en eventueel ook onlichamelijke zaken, die tezamen een onderneming of een gedeelte van een onderneming vormen waarmee een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend. Daaronder valt niet de verkoop van goederen zonder meer.2 De vaststelling dat een transactie onder het begrip ‘overgang van een algemeenheid van goederen’ valt, dient te geschieden op basis van een integrale beoordeling van de feitelijke omstandigheden die de transactie kenmerken, waarbij bijzonder belang moet worden gehecht aan de aard van de economische activiteit waarvan de voortzetting is voorgenomen.3

3.5.

In een situatie van verkoop en terughuur, door partijen ook wel ‘sale-and-lease-back’ genoemd, heeft de Hoge Raad in een arrest van 29 januari 20214 onder meer het volgende overwogen:

“3.6.4 Het oordeel dat de overdracht van het appartementencomplex een overgang van een algemeenheid van goederen vormt, kan alleen gerechtvaardigd zijn indien de Stichting [toevoeging rechtbank: verkoper] (een gedeelte van) haar onderneming aan de koper heeft overgedragen en (dat gedeelte van) die onderneming door de koper wordt voortgezet. Onvoldoende is dat het appartementencomplex zowel vóór als na de overdracht ervan, dus zowel bij de Stichting als bij de koper, blijvend voorwerp was respectievelijk is van een als autonoom gedeelte van een onderneming aan te merken exploitatie in de vorm van verhuur aan de gebruikers van de appartementen (Vgl. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1787, rechtsoverweging 2.3.3.). […]

3.6.5

Volgens artikel 6.1 van de overeenkomst van 20 mei 2011 heeft de koper na verkrijging van de eigendom van het appartementencomplex alle appartementen voor een periode van 25 jaar verhuurd aan de Stichting en daarbij aan de Stichting toestemming verleend om die appartementen als woningen, parkeerplaatsen respectievelijk bedrijfsruimten op eigen naam en voor eigen rekening te (blijven) verhuren. De Stichting exploiteert na de civielrechtelijke levering van het appartementencomplex aan de koper die appartementen dus niet langer in de hoedanigheid van eigenaar/verhuurder maar in die van huurder/onderverhuurder van het appartementencomplex. De Stichting is verder na de levering het beheer van het appartementencomplex ten behoeve van de koper tegen vergoeding gaan verrichten.

Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de Stichting met de levering van het appartementencomplex aan de koper niet ook haar economische activiteit/onderneming in de vorm van verhuuractiviteiten heeft overgedragen. In dit geval doet zich dus niet de overdracht van (een gedeelte van) een algemeenheid van goederen voor. […]”

3.6.

Het ligt, bij de uitzondering op de hoofdregel dat omzetbelasting wordt geheven, op de weg van de inspecteur om aannemelijk te maken dat sprake is van de overdracht van een (gedeelte van een) onderneming in de zin van artikel 37d van de Wet OB. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de inspecteur niet aan de op hem rustende bewijslast. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op het hiervoor (zie 3.5) opgenomen arrest van de Hoge Raad dat, net als het onderhavige geval, een sale-and-leasebacktransactie betrof. Anders dan de inspecteur ziet de rechtbank geen aanwijzingen waarom het juridisch kader uit voornoemd arrest in het onderhavige geval niet van toepassing zou zijn.

Uit het arrest leidt de rechtbank af dat voortzetting van (een gedeelte van) de overgedragen onderneming in een geval als dit betekent dat de verkoper haar onderneming (voor dat deel) beëindigt. In het onderhavige geval is [B.V.]– de verkoper en vervolgens huurder – de verkochte roerende zaken echter blijven exploiteren op exact dezelfde wijze als zij deed voor de overdracht, namelijk ten behoeve van haar galvaniseeronderneming. De roerende zaken zijn in het kader van de overdracht niet fysiek verplaatst en de ondernemingsactiviteiten van [B.V.] zijn niet gewijzigd. Hieruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat [B.V.] haar economische activiteit/onderneming volledig heeft voortzet en dus niet (deels) heeft overgedragen, zodat daarom geen sprake kan zijn van een overdracht van een (gedeelte van een) onderneming aan belanghebbende in de zin van artikel 37d van de Wet OB. Belanghebbende heeft dus gelijk.

Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking moeten worden vernietigd en dat de inspecteur een teruggaaf omzetbelasting van € 2.391, te vermeerderen met belastingrente aan belanghebbende zal verlenen.

Maakt belanghebbende aanspraak op vergoeding van immateriële schade?

3.7.

Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Zij maakt daar aanspraak op.

3.8.

Partijen zijn het erover eens dat belanghebbendes bezwaarschrift op 5 juni 2019 door de inspecteur is ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt op 16 maart 2023 gedaan en dus afgerond 46 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Nu er geen reden is om van dit uitgangspunt af te wijken, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 22 maanden.

3.9.

De vergoeding bedraagt € 500 per half jaar termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft dus recht op een vergoeding van immateriële schade van afgerond 4x € 500 is € 2.000. Voor de verdeling van de schadevergoeding tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de Minister (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 1 februari 2020. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond 8 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 2 maanden is overschreden. Het restant wordt toegerekend aan de beroepsfase. De inspecteur dient daarom 2/22e deel van € 2.000 te betalen (€ 181,82) en de Minister 20/22e deel van € 2.000 (€ 1.818,18). De rechtbank heeft om die reden de Minister in zoverre aangemerkt als partij bij het geding.

4 Conclusie en gevolgen

4.1.

Het in 3.6 overwogene leidt ertoe dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking moeten worden vernietigd. Ook de boetebeschikking dient te worden vernietigd (zie 3.2). Het beroep is dus gegrond.

4.2.

Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.266 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van een hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

5 Beslissing