Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1980, 19/5757

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1980, 19/5757

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
27 maart 2023
Datum publicatie
11 april 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:1980
Zaaknummer
19/5757
Relevante informatie
Art. 15, lid 1, onderdeel a WBRV

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting / in wezen nieuwbouw / art. 15, eerste lid, aanhef en letter a WBRV

In de onderhavige zaak had de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Na beantwoording van die vragen (ECLI:NL:HR:2022:1577), oordeelt de rechtbank dat de aanpassingen van de bouwkundige constructie van het gebouw onvoldoende ingrijpend zijn om de conclusie te rechtvaardigen dat is wezen een nieuw gebouw is ontstaan. De omstandigheid dat het gebouw – behoudens de dragende constructie en fundamenten – aanzienlijk is gewijzigd, is onvoldoende. Het Kozuba-arrest van het HvJ EU geeft geen aanleiding om te betwijfelen of de maatstaf ‘in wezen nieuwbouw’ vanuit Unierechtelijk oogpunt wel kan worden gehanteerd.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 19/5757

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ([plaats]), belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 (Verdere) verloop van het geding

1.1.

Voor de aanvang van het procesverloop verwijst de rechtbank naar haar beslissing van 31 januari 2022 (de beslissing van de rechtbank), waarin prejudiciële vragen zijn voorgelegd aan de Hoge Raad.1

1.2.

De Hoge Raad heeft de in 1.1 bedoelde prejudiciële vragen beantwoord bij beslissing van 4 november 2022 (de beslissing van de Hoge Raad).2

1.3.

De rechtbank heeft partijen bij brief van 21 november 2022 in de gelegenheid gesteld op de beslissing van de Hoge Raad te reageren. De inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 14 december 2022. Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 16 december 2022.

1.4.

Een nader onderzoek ter zitting is, met instemming van partijen, achterwege gebleven.

2 Feiten

Voor de vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar de beslissing van de rechtbank.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

In de beslissing van de Hoge Raad is, in r.o. 6.4.1, onder meer geoordeeld:

“Een verbouwing zal niet snel zó ingrijpend zijn dat daardoor in wezen een nieuw gebouw is ontstaan.”

In de beslissing van de Hoge Raad is op de prejudiciële vragen van de rechtbank geantwoord dat:

“Voor de beoordeling of door verbouwingswerkzaamheden aan een gebouw in wezen een nieuw gebouw is ontstaan, moet worden vastgesteld wat er in bouwkundig opzicht met het bestaande gebouw is gebeurd. Alleen wijzigingen in de bouwkundige constructie, daaronder begrepen vervanging (van een deel) van de bestaande bouwkundige constructie, kunnen de conclusie rechtvaardigen dat een verbouwing zo ingrijpend is geweest dat daardoor in wezen een nieuw gebouw is ontstaan. Of zulke wijzigingen zodanig ingrijpend zijn geweest, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.”

3.2.

Vast staat dat niet of nauwelijks aanpassingen hebben plaatsgevonden aan de dragende constructie en fundamenten van het gebouw; de enige constructieve aanpassingen betreffen het boren van gaten in vloeren ten behoeve van de doorvoer van leidingen en het aanbrengen van brandvertragende materialen op de houten vloeren ten behoeve van de brandveiligheid.

3.3.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in 3.2 bedoelde aanpassingen van de bouwkundige constructie van het gebouw, gezien het in 3.1 weergegeven beoordelingskader, onvoldoende ingrijpend om de conclusie te rechtvaardigen dat in wezen een nieuw gebouw is ontstaan. De omstandigheid dat het gebouw – behoudens de dragende constructie en fundamenten – aanzienlijk is gewijzigd, is onvoldoende om te spreken van ingrijpende wijzigingen van de bouwkundige constructie.

3.4.

De rechtbank ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd in haar nader stuk van 16 december 2022 geen aanleiding om terug te komen op haar voorlopige beslissingen opgenomen in overwegingen 4.18 en 4.25 tot en met 4.27 van de beslissing van de rechtbank. De rechtbank volgt de Hoge Raad in hetgeen hij heeft overwogen in zijn arresten van 4 november 2022 en 11 november 20223 en ziet ook geen aanleiding tot het stellen van vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Naar het oordeel van de rechtbank kan de samenloopvrijstelling dan ook alleen van toepassing zijn als er sprake is van een nieuw vervaardigd goed. Een niet als “in wezen nieuwbouw” te kwalificeren verbouwing van een gebouw is hiervoor onvoldoende.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing