Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2215, BRE 22/1299 en 12/1300
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2215, BRE 22/1299 en 12/1300
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 31 maart 2023
- Datum publicatie
- 17 april 2023
- Zaaknummer
- BRE 22/1299 en 12/1300
- Relevante informatie
- Art. 15 AWR, Art. 20 AWR, Art. 28a Wet LB
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft geen afweging gemaakt tussen naheffing bij UWV en de heffing bij belanghebbende. De rechtbank vernietigt de aanslagen.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/1299 en 22/1300
[belanghebbende] uit Zierikzee, belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 januari 2022 betreffende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2019 en het rechtstreeks beroep tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2020.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2019 een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.785 en zonder verrekening van voorheffing (de aanslag IB/PVV 2019). Dit resulteerde in een te betalen bedrag van € 3.307. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 107 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking). De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2020 een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.182 en zonder verrekening van voorheffing (de aanslag IB/PVV 2020). Dit resulteerde in een te betalen bedrag van € 3.332. Met deze aanslag heeft de inspecteur het bedrag van de voorlopige aanslag verrekend waardoor een bedrag van nihil resteerde.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2022. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . De rechtbank heeft aan het einde van de zitting de behandeling geschorst. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld waarvan een afschrift op 27 september 2022 naar partijen is verzonden.
Partijen hebben nadere stukken ingediend als vervolg op deze behandeling ter zitting.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 februari 2023 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 3] . Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.