Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-01-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:215, BRE - 22 _ 3572 t/m 22 _ 3575
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-01-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:215, BRE - 22 _ 3572 t/m 22 _ 3575
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 18 januari 2024
- Datum publicatie
- 18 maart 2024
- Formele relaties
- Herstelde uitspraak: ECLI:NL:RBZWB:2023:8754
- Zaaknummer
- BRE - 22 _ 3572 t/m 22 _ 3575
Inhoudsindicatie
Hersteluitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3572 tot en met 22/3575
hersteluitspraak ter verbetering van de uitspraak van de rechtbank in de zaak tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: mr.drs. C.M.J.E.P. Meerts),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Overwegingen
1. De gemachtigde van belanghebbende heeft naar aanleiding van de uitspraak van 14 december 2023 (de uitspraak) bij bericht van 21 december 2023 aangegeven dat de rechtbank belanghebbende ten onrechte geen vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend.
De rechtbank stelt vast dat zij in de uitspraak een fout heeft gemaakt. Deze fout houdt in dat de rechtbank belanghebbende geen vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend, terwijl daar ter zitting wel om is verzocht. Dat sprake is van een kennelijke fout volgt uit de overeenstemming die ter zitting tussen belanghebbende en de inspecteur is bereikt over het toekennen van een immateriëleschadevergoeding in dit geval.
De rechtbank zal de fout herstellen door te bepalen dat belanghebbende terecht aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De vergoeding wordt als volgt berekend.1 De in aanmerking te nemen termijn is begonnen op 8 oktober 2021, zijnde de datum waarop de bezwaren door de inspecteur zijn ontvangen. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op 14 december 2023. De redelijke termijn is daarom met (afgerond) drie maanden overschreden. Er bestaat dus recht op een vergoeding van € 500. Deze vergoeding komt volledig voor rekening van de inspecteur, omdat de overschrijding van (afgerond) drie maanden moet worden toegerekend aan de bezwaarfase. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 9 juni 2022.
Omdat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De rechtbank kent voor de door een derde verleende rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en de wegingsfactor 0,25.2 De vergoeding bedraagt dus € 218,75.
Herstel van de fout brengt mee (i) dat aan de uitspraak de rechtsoverwegingen als hiervoor onder 1.2. en 1.3. weergegeven worden toegevoegd, en (ii) dat aan het dictum wordt toegevoegd:
“- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500;
- veroordeelt tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.”