Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-04-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2868, BRE 23/1853

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-04-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2868, BRE 23/1853

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 april 2024
Datum publicatie
8 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:2868
Zaaknummer
BRE 23/1853
Relevante informatie
Art. 17 Wet WOZ, Art. 18 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 2 Uitv reg uitg obj

Inhoudsindicatie

Beroep inzake woz-waarde zonnepark. Werktuigenvrijstelling. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 23/1853

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1] ),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg .

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 februari 2023.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 maart 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats 2] op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 847.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag OZB).

1.3.

De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam 2] en [taxateur] .

1.6.

Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 22 januari 2024 aan de gemachtigde van belanghebbende op het adres [adres 2] te [plaats 1] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 23 januari 2024 aan de gemachtigde van belanghebbende op genoemd adres is bezorgd is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig en op het juiste adres is aangeboden. Ten overvloede is de uitnodiging van de zitting nog een tweede maal verzonden, dit keer naar het nieuwe adres op de website van belanghebbende, [adres 3] te [plaats 1] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van het object. Het object betreft een PV-installatie (zonne-energieinstallatie), bestaande uit zonnepanelen, inclusief bevestigingsmaterialen, omvormers, bekabeling en meet- en regelapparatuur. De installatie is geplaatst op het dak van een distributiecentrum, gevestigd aan de [adres 1] te [plaats 2] . De installatie is eigendom van en wordt geëxploiteerd door belanghebbende. Het distributiecentrum is eigendom van een derde, met wie ten behoeve van het gebruik maken van het dak een huurovereenkomst is gesloten en tevens een recht van opstal is gevestigd.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de waarde van het object te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van het object niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat in elk geval de omvormers, bekabeling en meet- en regelapparatuur onder de werktuigenvrijstelling vallen. Ook is de in bezwaar vastgestelde waarde niet in geding, als in rechte komt vast te staan dat, in tegenstelling tot wat belanghebbende aanvoert, de rest van de PV-installatie niet onder de werktuigenvrijstelling valt. In geschil is dan ook of de gehele PV-installatie onder de werktuigenvrijstelling valt of slechts een gedeelte hieronder valt.

3.4.

Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking gelaten de waarde van de werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken (de zogenoemde werktuigenvrijstelling).

3.5.

De waarderingskamer heeft dit criterium, mede aan de hand van jurisprudentie, voor het bedrijfsmatig gebruik van zonnepanelen in een op de website gepubliceerd hulpmiddel bij waardering, kort gezegd, als volgt nader ingevuld (cumulatief te lezen):

-

Het werktuig moet onroerend zijn;

-

Het moet een werktuig zijn ten behoeve van een productieproces en dus niet een installatie ten behoeve van het functioneren van een gebouw;

-

Het moet afgescheiden kunnen worden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht;

-

Het is geen op zichzelf gebouwd eigendom;

-

Onderdelen van een gebouwd eigendom kunnen alleen als werktuig bij de waardebepaling buiten aanmerking blijven als het resterende deel na verwijdering van deze onderdelen zijn uiterlijke herkenbaarheid behoudt;

3.6.

De volledige PV-installatie valt dus onder de werktuigenvrijstelling als aan alle vijf de criteria wordt voldaan. De rechtbank begrijpt dat partijen het erover eens zijn dat wordt voldaan aan de eerste drie criteria, zijnde dat de PV-installatie zonder beschadiging afgescheiden kan worden. Het geschil richt zich op de criteria vier en vijf, namelijk of de PV-installatie is aan te merken als een op zichzelf gebouwd eigendom en of de uiterlijke herkenbaarheid behouden wordt.

3.7.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de PV-installatie geen op zichzelf gebouwd eigendom is. Op dit punt is de rechtbank het met belanghebbende eens. Of daar sprake van is hangt niet enkel af van de juridische constructie op basis waarvan een en ander is aangebracht (in dit geval huur met recht van opstal), maar onder meer van de omvang van de installatie, de constructiewijze en de plaats binnen of buiten het gebouw. De constructiewijze geeft hier de doorslag, simpel gezegd: als het gebouw wordt afgebroken verdwijnt daarmee ook de PV-installatie. De PV-installatie kan dan ook niet aangemerkt worden als op zichzelf gebouwd eigendom.

3.8.

Belanghebbende stelt zich verder op het punt, dat nu de installatie geen op zichzelf gebouwd eigendom is, het vijfde criterium geen zelfstandige rol meer speelt. De rechtbank volgt belanghebbende niet in deze stelling. De Waarderingskamer noemt de herkenbaarheid als een apart criterium, los van het criterium ‘geen zelfstandig gebouwd eigendom’. Daarbij wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad met nummer ECLI:NL:HR:2000:AA6113. Ook in dat arrest wordt, wil iets als het werktuig zelf gelden, verwijdering daarvan zonder dat de herkenbaarheid als werktuig wordt aangetast, als een zelfstandig criterium genoemd.

3.9.

Ten aanzien van de herkenbaarheid van de PV-installatie oordeelt de rechtbank als volgt. Een zonnepark zonder zonnepanelen verliest zijn herkenbaarheid als werktuig zonnepark. Na verwijdering van de zonnepanelen resteren in het zonnepark alleen stellages (de profielen en het onderstel). Zoals de Waarderingskamer in voornoemd hulpmiddel aangeeft geldt voor zonne-energieinstallaties (in dit geval de PV-installatie), althans van de omvang zoals die hier aan de orde is, die met bedrijfsmatig doel op het dak van een gebouw zin geplaatst, hetzelfde als voor zonneparken die direct op de bodem staan. Zonder zonnepanelen is een en ander niet meer herkenbaar als werktuig zonne-energieinstallatie. De PV-installatie voldoet dus niet aan het herkenbaarheidsvereiste.

3.10.

Nu de heffingsambtenaar de PV-installatie voor het overige terecht deels heeft aangemerkt als werktuig dat onder de werktuigenvrijstelling valt, is de waarde door de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

4. Conclusie en gevolgen

4.1.

Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van R.P.H. Bukkems, griffier, op 30 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.