Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-08-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5663, BRE 21/3957

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-08-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5663, BRE 21/3957

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 augustus 2024
Datum publicatie
26 augustus 2024
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:5663
Formele relaties
Zaaknummer
BRE 21/3957
Relevante informatie
Art. 8:24 Awb, Art. 6:6 Awb

Inhoudsindicatie

Verzet is ongegrond. De betwisting van de ontvangst van aangetekende brieven van de rechtbank is onvoldoende specifiek.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/3957

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),

tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023 in het geding tussen

belanghebbende

en

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet overleggen van een (recente) uittreksel uit het handelsregister. Het beroep ziet op de WOZ-beschikking van het object [adres] te [plaats 1] met aanslagnummer [nummer] .

1.1.

De rechtbank heeft het verzet op 26 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft mr. Bartels deelgenomen.

Procesverloop

2. In de brief van 1 november 2021 bericht mr. Bartels dat er tijdig een beroep op betalingsonmacht wordt gedaan. Dit is door de griffier van de rechtbank aangemerkt als een beroep op betalingsonmacht. Bij aangetekende brief van 5 november 2022 is mr. Bartels gevraagd om binnen twee weken de financiële gegevens te overleggen van belanghebbende om het beroep op betalingsonmacht te kunnen beoordelen. Omdat er geen reactie is ontvangen is bij brief van 30 november 2022 het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Bij brief van 7 december 2021 heeft mr. Bartels alsnog gereageerd, maar daarbij geen financiële gegevens van belanghebbende bijgevoegd.

2.1.

Bij aangetekende brief van 31 december 2021 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na dagtekening het verschuldigde bedrag aan griffierecht te voldoen. Mr. Bartels heeft vervolgens op 28 januari 2022 een gedeeltelijke betaling gedaan van € 3,60, zodat kan worden vastgesteld dat de aangetekende brief van 31 december november door hem is ontvangen.

2.2.

Bij aangetekende brief van 15 juli 2022 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na dagtekening het resterende bedrag aan griffierecht van € 356,40 te voldoen. Mr. Bartels heeft vervolgens op 12 augustus 2022 de betaling voldaan, zodat kan worden vastgesteld dat ook de aangetekende brief van 15 juli 2022 door hem is ontvangen.

Procesverloop uittreksels kvk/machtiging

2.3.

Bij brief van 27 september 2021 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging en uittreksels uit het handelsregister te overleggen. Dit verzoek is herhaald bij aangetekende brief van 30 november 2021 met een termijn van twee weken. Hierop heeft mr. Bartels bij brief van 23 december 2021 gereageerd en een machtiging overgelegd die is ondertekend door [belanghebbende] .

2.4.

De griffier heeft bij aangetekende brief van 22 november 2022 nogmaals en expliciet gevraagd om een uittreksel uit het handelsregister. Volgens gegevens van track&trace van PostNL is de brief voor ontvangst afgetekend op het PostNL-punt op 23 november 2022 om 07:53. Ook hierop heeft mr. Bartels bij brief van 25 november 2022 gereageerd, zij het door de al eerder ingediende machtiging in te dienen.

2.5.

Mr. Bartels heeft niet (tijdig) voldaan aan het verzoek van de rechtbank, waarna het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Overwegingen

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 22 december 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.

3.1.

Mr. Bartels voert in zijn verzetschrift geen gronden aan die ingaan op de gronden die zijn genoemd in de in verzet bestreden uitspraak. Wel heeft hij verzocht om te worden gehoord op het verzet.

Ter zitting heeft hij aangevoerd dat hij de aangetekende brief van 22 november 2022 niet zelf voor ontvangst heeft getekend en dat op het moment dat voor ontvangst is getekend het PostNL-punt ook nog niet open is, zodat hij niet voor ontvangst kan hebben getekend. Daarmee lijkt hij te ontkennen dat hij die brief ook heeft ontvangen en daarom onvoldoende gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen. In dat geval had het beroep niet kennelijk niet-ontvankelijk mogen worden beschouwd. Daarnaast heeft mr. Bartels ter zitting ook gewezen op de door de heffingsambtenaar ingediende processtukken waar een e-mail bij zit van belanghebbende, die volgens hem aantoont dat hij bevoegd is om namens belanghebbende beroep in te dienen. Mr. Bartels voertaan dat belanghebbende een eenmanszaak voert en hij nooit een uittreksel uit het handelsregister heeft gekregen en dus ook niet kan overleggen. Tevens merkt mr. Bartels op dat de rechtbank een te hoog bedrag aan griffierecht heeft geheven omdat belanghebbende een eenmanszaak voert .

3.2.

De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.3.

Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid van de Awb. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren. Als de ander een rechtspersoon is of een natuurlijk persoon die een onderneming drijft, kan de rechtbank ook verlangen dat – recente – uittreksels uit het handelsregister worden overgelegd.

Algemene betwisting van track&trace gegevens PostNL

3.4.

Mr. Bartels ontkent (ook in deze zitting in meerdere procedures) dat hij aangetekende zendingen heeft ontvangen en betwist dat uit de track&trace gegevens van PostNL kan blijken dat de aangetekend verzonden brieven ook zijn bezorgd: i) mr. Bartels stelt dat hij zendingen niet afgehaald kan hebben op de tijdstippen die staan vermeld op de track&trace. De tijdstippen zijn in de meeste gevallen van voor 08:30 uur en dan is het PostNL-punt nog niet open, ii) Daarnaast ontkent mr. Bartels dat de geplaatste handtekening op de track&trace de zijne is en hij verwijst daarvoor naar de door hem ingediende processtukken.

3.5.

Alle correspondentie aan mr. Bartels wordt verzonden naar het door hem opgegeven postbusadres [postbusnummer] te ( [postcode] ) [plaats 2] . Deze postbus bevindt zich op een PostNL-punt in een winkel van [naam winkel] aan het [straat] in [plaats 2] . Mr. Bartels heeft vorig jaar in meerdere verzetzaken met dezelfde argumenten de ontvangst van in die zaken door de rechtbank aangetekend verzonden stukken betwist. Na de zitting in die zaken heeft de heffingsambtenaar in één van die zaken gemeld dat hem bij navraag was gebleken dat de eigenaar en medewerkers van de [naam winkel] toegang hebben tot (een afschrift van) het identiteitsbewijs van mr. Bartels en dat de afspraak geldt dat zij namens mr. Bartels voor ontvangst van de aangetekende brieven tekenen. Deze werkwijze zou volgens die melding zijn ontstaan omdat mr. Bartels veel aangetekende post ontvangt en het zowel de eigenaar van de [naam winkel] als mr. Bartels het op deze manier veel tijd bespaart.

Naar aanleiding van de mededeling van die heffingsambtenaar heeft de rechtbank de behandeling in de verzetzaken van die zitting (BRE 21/4485, 21/4506, 21/5157, 21/5159, 21/5922, 21/5923, 21/5924, 21/5925, 22/356 tot en met 22/359 en 22/1566) heropend, teneinde de eigenaar en mogelijk ook medewerkers van het PostNL-punt hierover te horen. Mr. Bartels heeft daartegen op meerdere wijzen geprotesteerd en toen na veel moeite van de griffier (op 12 juni 2023) een zitting was bepaald waarbij ook mr. Bartels aanwezig kon zijn, heeft hij, zoals hij schreef “om hem moverende redenen”, op de een-na-laatste werkdag voor de zitting alle verzetschriften in de hiervoor genoemde zaken ingetrokken.

De (betwisting van de) ontvangst van aangetekende brieven in deze zaak

3.6.

De brief van 22 november 2022 is aangetekend verzonden en volgens de track&trace gegevens van PostNL voor ontvangst getekend. De rechtbank ziet geen reden om te betwijfelen of deze ook is ontvangen. Het is immers in de eerste plaats mr. Bartels zelf die voor alle correspondentie een postbusnummer opgeeft. Daarbij komt dat, zoals hiervoor onder 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4 is aangehaald, andere eveneens aangetekend verzonden brieven blijkens de reactie van mr. Bartels op die brieven, door hem zijn ontvangen, terwijl ook die brieven voor ontvangst zijn afgetekend op een moment dat het PostNL-punt nog niet open is. De rechtbank acht het onaannemelijk dat mr. Bartels de brief van 22 november 2022 niet heeft ontvangen. De ontkenning van mr. Bartels dat de handtekening op het afhaalbericht de zijne is, is, ook in combinatie met het gegeven dat op het moment dat voor ontvangst is getekend het PostNL-punt nog niet open is voor het publiek, in dit geval een onvoldoende betwisting van de ontvangst. Er zijn verder, behoudens de ontkenning van de gemachtigde, geen aanwijzingen dat hij de brief niet zou hebben ontvangen. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank voldoende vaststaan dat mr. Bartels de brief heeft ontvangen (vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden, 21 november 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:9937). Dat hij de brief wel heeft ontvangen wordt in dit geval veeleer bevestigd doordat hij daarna wel reageerde, zij het door wederom het eerder al ontvangen machtiging in te zenden.

3.7.

De stelling van mr. Bartels dat de e-mail bij de processtukken voldoende is om als machtiging aan te merken kan niet tot het door hem gewenste resultaat leiden. Van belang is dat de uitspraak op bezwaar als belanghebbende “ [bedrijf] ” vermeldt. Of deze handelsnaam behoort bij een rechtspersoon of één of meer natuurlijke personen, blijkt niet uit dat stuk. In het beroep is vermeld dat dat wordt ingesteld namens [belanghebbende] , met als toevoeging “(h.o.d.n. [bedrijf] )”. Of het beroep bevoegd wordt ingesteld, kan dan blijken uit de combinatie van een machtiging van [belanghebbende] , die wel is overgelegd met een uittreksel uit het Handelsregister waaruit blijkt dat [belanghebbende] deze handelsnaam alleen gebruikt of dat hij een zelfstandig bevoegde vennoot is in een firma die de handelsnaam gebruikt.

de door mr. Bartels bedoelde e-mail is niet gelijk te stellen aan een machtiging of zo’n uittreksel. Mr. Bartels geeft aan dat hij niet in bezit te is van een uittreksel uit het handelsregister. Dat is echter een omstandigheid die voor rekening van de indiener van het beroep moet blijven. Een dergelijk uittreksel had hij immers – al dan niet via zijn cliënt – alsnog kunnen opvragen en indienen.

3.8.

Mr. Bartels heeft in verzet alsnog een uittreksel uit het handelsregister overgelegd dat is gedateerd op 5 december 2022. De rechtbank overweegt dat bij het niet voldoen aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het beroep wegens dit verzuim niet-ontvankelijk verklaard kan worden en dat het verzuim in verzet niet kan worden hersteld1. Daarbij komt dat uit het in verzet overgelegde uittreksel volgt dat de onderneming “ [bedrijf] ” wordt gevoerd door een v.o.f. van de heer [belanghebbende] met een andere vennoot en dat er beperkingen zijn in hun bevoegdheid om de firma te vertegenwoordigen,

Conclusie en gevolgen

4. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 22 december 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.

Immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding

4.1.

Nu niet is gebleken dat mr. D.A.N. Bartels is gemachtigd om namens belanghebbende te procederen is naar het oordeel van de rechtbank mr. D.A.N. Bartels ook niet bevoegd om namens belanghebbende een verzoek te doen om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst de verzoeken dan ook af.

Griffierecht

4.2.

Nu mr. Bartels in zijn beroepschrift aangeeft in beroep wenst te komen voor een eenmanszaak is op basis daarvan in eerste instantie onterecht het hoge tarief aan griffierecht geheven. Het griffierecht voor een eenmanszaak bedraagt € 181,-. De rechtbank ziet in onderhavige procedure aanleiding om het resterende bedrag van € 179,- aan belanghebbende terug te betalen.

Beslissing

Bent u het niet eens met deze uitspraak?