Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-11-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:7703, BRE - 23 _ 2469 GHK

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-11-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:7703, BRE - 23 _ 2469 GHK

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
11 november 2024
Datum publicatie
29 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:7703
Zaaknummer
BRE - 23 _ 2469 GHK
Relevante informatie
Art. 8:29 Awb, Art. 8:42 Awb

Inhoudsindicatie

Geheimhoudingsbeslissing

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 23/2469


Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen


[belanghebbende] GmbH, gevestigd te [plaats] (Duitsland), belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J. Kastelein),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Het verzoek

1. De inspecteur heeft, met dagtekening 29 september 2023, een verweerschrift ingediend en bij brief met dagtekening 5 oktober 2023 een verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb gedaan. In de brief van 5 oktober 2023 is het verzoek om geheimhouding toegelicht. Bij de brief van 5 oktober 2023 heeft de inspecteur een gesloten envelop overgelegd met daarin stukken met passages die volgens hem geheimgehouden moeten worden (de geschoonde passages). De rechtbank heeft een afschrift van het verweerschrift en van de brief van 5 oktober 2023 aan de gemachtigde verstrekt.

1.1.

De stukken met de geschoonde passages zijn als bijlage 8 bij het verweerschrift gevoegd. De stukken met geschoonde passages bestaan uit 118 pagina’s en zijn als volgt (grofweg) te omschrijven:

-

gespreksverslagen;

-

het memo van 19 januari 2018;

-

powerpointslides met daarin een organisatieschema;

-

interne e-mailcorrespondentie.

1.2.

De inspecteur heeft op elke pagina van de stukken met de geschoonde passages één of meerdere letters aangebracht (A tot en met F). Deze letters corresponderen met de reden waarop het verzoek om geheimhouding voor de betreffende passage is gebaseerd. De redenen zijn – in de kern – als volgt te omschrijven:

A. Interne beraadslaging;

B. Controle- en strategische overwegingen;

C. Informatie over derden;

D. Niet-relevante informatie voor het onderzoek;

E. Interne afspraken over de werkwijze;

F. Privacy van belastingambtenaren.

1.3.

Verder heeft de inspecteur op verschillende pagina’s van de stukken met geschoonde passages de namen van belastingambtenaren weggelakt. In de passages waarin de naam is geschoond is op die plek een met de betreffende persoon corresponderende aanduiding opgenomen (X1, X2, X3, X7 en/of X8).

1.4.

De gemachtigde heeft bij brief van 3 januari 2024 gereageerd op het verzoek van de inspecteur. Daarbij heeft zij aangegeven dat de hoofdzaak uitsluitend betrekking heeft op een aan belanghebbende opgelegde boete.

1.5.

Volgens de gemachtigde dient belanghebbende op basis van artikel 6 van het EVRM toegang te krijgen tot het gehele strafdossier, inclusief alle ontlastende informatie. In dat verband wijst de gemachtigde op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 12 december 1992 (Edwards vs. UK) en op jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat het niet aan de inspecteur is om te bepalen welke (delen van) stukken ontlastend dan wel belastend zijn.

1.6.

De gemachtigde heeft daarnaast – onder verwijzing naar de uitspraak van gerechtshof Amsterdam van 6 mei 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:18161 – aangegeven dat interne beraadslaging geen geldige reden is voor het in geschoonde vorm verstrekken van het memo van 19 januari 2018 en een tweetal gespreksverslagen. Volgens de gemachtigde moet belanghebbende kunnen beoordelen of informatie die aan collega’s is verstrekt juist en volledig is en of de inspecteur de reactie van de collega's met specialistische kennis in acht heeft genomen.

1.7.

Ook heeft de gemachtigde aangegeven dat belanghebbende tot het concern is gaan behoren de dag voordat het organisatieschema van het concern in de powerpointslides is opgenomen. Het organisatieschema betreft volgens de gemachtigde dan ook geen informatie over derden en kan om die reden niet worden geschoond. Namens belanghebbende is geen toestemming voor beperkte kennisneming gegeven.

1.8.

Verder heeft de gemachtigde aangegeven dat interne afspraken over de werkwijze geen zelfstandige grond zijn voor geheimhouding, maar dat dit valt onder controle- en strategische overwegingen en dat het opvalt dat bij de aanduiding van namen van belastingambtenaren met een ‘X-nummer’ de nummers X4, X5 en X6 ontbreken.

Overwegingen

Geen zitting

2. De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen.2 De geheimhoudingskamer heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de gemachtigde niet heeft verzocht om een zitting, nadat de rechtbank haar de mogelijkheid had geboden om te melden of zij prijs stelt op een zitting.

Kader voor beoordeling artikel 8:29 van de Awb

3. De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).

3.1.

Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:

a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door een partij worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).

b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).

3.2.

Uit de toelichting in de brief van 5 oktober 2023 leidt de geheimhoudingskamer af dat de inspecteur zich beroept op variant a. als bedoeld in 3.1. en alleen als belanghebbende daarmee akkoord is, hij een beroep doet op de beperkte kennisneming. Belanghebbende heeft op voorhand geen akkoord gegeven voor beperkte kennisneming, dus behandelt de geheimhoudingskamer het verzoek van de inspecteur als een verzoek om geheimhouding (3.1 onder a).

3.3.

Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.

Beoordeling van het verzoek

4. De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de stukken met de geschoonde passages (veronderstellend dat deze onderdeel zijn van stukken die op de zaak betrekking hebben in de zin van artikel 8:42 van de Awb) en van de stukken van de hoofdzaak. De stukken met geschoonde passages zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om (delen van) stukken geheim te houden.

Artikel 6 EVRM

4.1.

Belanghebbende heeft gesteld dat beperking van kennisneming van passages uit het strafdossier in strijd is met artikel 6 van het EVRM nu het in de hoofdzaak gaat om een boete. De rechtbank overweegt als volgt. Het recht op kennisneming van de stukken, dat besloten ligt in het in voormeld artikel verwoorde recht op een eerlijke behandeling, is geen absoluut recht. Eventuele geheimhouding van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken op grond van gewichtige redenen is niet in strijd met artikel 6 van het EVRM, omdat een eerlijke behandeling en berechting door de regeling in artikel 8:29 van de Awb voldoende is gewaarborgd. Zo al sprake is van een inbreuk op een door belanghebbende aan het EVRM te ontlenen recht door (het toelaten van) geheimhouding, is die inbreuk dan ook gerechtvaardigd. De geheimhoudingskamer wijst er in dit verband op dat indien de belangenafweging ertoe leidt dat bepaalde stukken geheim dienen te blijven, hieruit voortvloeiende problemen voor belanghebbende in de door de belastingrechter (in de hoofdzaak) toegepaste procedure kunnen worden gecompenseerd. Dit kan bijvoorbeeld en onder omstandigheden tot uitdrukking komen in de bewijslastverdeling.3

Persoonsgegevens

4.2.

De geheimhoudingskamer stelt vast dat er in verschillende stukken die zijn opgenomen in bijlage 8 bij het verweerschrift namen, telefoonnummers en e-mailadressen zijn weggelakt van personen die werkzaam zijn bij de belastingdienst. De geheimhoudingskamer overweegt dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze gegevens.

4.3.

Daar plaats de geheimhoudingskamer de volgende opmerking en opdracht bij. De geheimhoudingskamer stelt vast dat door de inspecteur in de geschoonde stukken de op zich terecht geschoonde namen zijn vervangen door een X-nummer per naam. Echter, de geheimhoudingskamer ziet dat de X-nummers niet telkens corresponderen met de in de ongeschoonde stukken weergegeven X-nummers bij de namen. Het gevolg daarvan is onder meer dat de nummers X5 en X6 in het geheel niet voorkomen in de geschoonde stukken, terwijl deze nummers wel voorkomen in de ongeschoonde stukken. De geheimhoudingskamer draagt de inspecteur op dit opnieuw te doen en op een logische manier: dus gewoon per naam een X-nummer toekennen te beginnen bij X1 en dat logisch voortzetten.

Gespreksverslagen

4.4.

De inspecteur heeft grond A (zie 1.2.) aangevoerd als reden voor het verzoek om geheimhouding van de geschoonde passages in het gespreksverslag van 14 juli 2017 (pagina 1 van bijlage 8 bij het verweerschrift). De inspecteur heeft gronden A, B en C (zie 1.2.) aangevoerd als redenen voor het verzoek om geheimhouding van de geschoonde passages in het gespreksverslag van 12 maart 2018 (pagina 15 en 16 van bijlage 8 bij het verweerschrift).

4.5.

De geheimhoudingskamer stelt vast dat de geschoonde passages in het gespreksverslag van 14 juli 2017 (pagina 1 van bijlage 8 bij het verweerschrift) en het gespreksverslag van 12 maart 2018 (pagina 15 en 16 van bijlage 8 bij het verweerschrift) voor wat betreft de geheimgehouden passages interne verslaglegging betreffen van intern beraad en intercollegiale toetsing in het kader van het boeteonderzoek met betrekking tot belanghebbende. Het belang van vrije bepaling van procespositie kan een belang zijn dat geheimhouding van stukken op grond van artikel 8:29 van de Awb kan rechtvaardigen.4 Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het (verdedigings)belang van belanghebbende in gedrang zou kunnen komen, maar dat is de rechtbank hier niet gebleken. Gelet op de aard van de gespreksverslagen (interne beraadslaging), is de geheimhoudingskamer van oordeel dat deze door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van de gespreksverslagen, omdat ook de inspecteur recht heeft op vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad en intercollegiale toetsing. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat daarmee sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.

4.6.

Verder stelt de geheimhoudingskamer vast dat de gespreksverslagen geschoonde passages met vastlegging van interne beraadslaging met betrekking tot het boeteonderzoek ten aanzien van een derde bevatten. Het verzoek om geheimhouding van deze geschoonde passages wordt ook toegewezen omdat de betreffende passages de boete die aan belanghebbende is opgelegd niet raken.

4.7.

Het voorgaande betekent dat het verzoek om geheimhouding ten aanzien van alle geschoonde passages in de gespreksverslagen wordt toegewezen.

Memo van 19 januari 2018

4.8.

De inspecteur heeft gronden A, B en C (zie 1.2.) aangevoerd als reden voor het verzoek om geheimhouding van de geschoonde passages in het memo van 19 januari 2018 met bijlagen (pagina’s 2 tot en met 14 van bijlage 8 bij het verweerschrift).

4.9.

De geheimhoudingskamer stelt vast dat de geschoonde passages in het memo van 19 januari 2018 hoofdzakelijk interne verslagleggingen betreffen van intern beraad en intercollegiale toetsing in het kader van het boeteonderzoek met betrekking tot belanghebbende. De geheimhoudingskamer oordeelt – onder verwijzing naar haar overwegingen onder 4.5. – dat voor die gedeeltes de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van het memo. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat daarmee sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen. Dit oordeel geldt alleen niet voor de volgende geschoonde passages uit het memo van 19 januari 2018:

-

op pagina 3 van bijlage 8: alinea 4.1 eerste volzin, vierde volzin, vijfde volzin en de zesde en laatste volzin tot aan de naam. Dus anders gezegd zijn in deze alinea de tweede volzin, de derde volzin en de naam in de laatste zin van de alinea terecht geschoond;

-

op pagina 3 van bijlage 8: alinea 4.2 en de voetnoot (nr. 2) behorende bij alinea 4.2;

-

op pagina 8 van bijlage 8: de derde alinea op pagina 8 (welke alinea drie volzinnen betreft).

Voor de hiervoor genoemde passages geldt dat met de aangevoerde grond onvoldoende toegelicht is waarom geheimhouding gerechtvaardigd is. Het had op de weg van de inspecteur gelegen om die toelichting wel te geven, gelet op de aard en de inhoud van de desbetreffende passages. De passages betreffen (ogenschijnlijk) een weergave van feiten of het procesverloop. Dat het belang van vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad dan wel het belang van bescherming van persoonsgegevens en belangen van derden rechtvaardigingen kunnen zijn voor geheimhouding van (delen van) stukken, brengt niet mee dat geheimhouding zonder meer gerechtvaardigd is voor alle passages van een stuk dat ten behoeve van intern beraad is opgesteld of waarin informatie over derden is opgenomen.

4.10.

Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van het memo van 19 januari 2018 wordt toegewezen, met uitzondering van delen zoals exact omschreven onder 4.9.

Verslag formele vraagpunten 8 oktober 2019

4.11.

De inspecteur heeft gronden A en B (zie 1.2.) aangevoerd als redenen voor het verzoek om geheimhouding van de geschoonde passages in het verslag van 8 oktober 2019 (pagina 17 van bijlage 8 bij het verweerschrift).

4.12.

De geheimhoudingskamer stelt vast dat de geschoonde passages uit het verslag van 8 oktober 2019 interne verslaglegging betreffen van intern beraad en intercollegiale toetsing in het kader van het boeteonderzoek met betrekking tot belanghebbende. De geheimhoudingskamer oordeelt – onder verwijzing naar haar overwegingen onder 4.5. – dat de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van het memo. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat daarmee sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.

4.13.

Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van het verslag van 8 oktober 2019 wordt toegewezen.

Powerpointslides

4.14.

De inspecteur heeft gronden A, B en C (zie 1.2.) aangevoerd als redenen voor het verzoek om geheimhouding van de geschoonde passages in de powerpointslides (pagina’s 18 tot en met 40 van bijlage 8 bij het verweerschrift). De geheimhoudingskamer merkt op dat belanghebbende specifiek over dit stuk stelt dat deze passages deels zien op een concernvennootschap.

4.15.

De geheimhoudingskamer stelt vast dat de geschoonde passages in de powerpointslides hoofdzakelijk persoonsgegevens van derden en informatie in het kader van een onderzoek ten aanzien van een andere entiteit bevatten.

4.16.

De omstandigheid dat deze andere(n) mogelijk deel uitmaken van hetzelfde concern als belanghebbende, maakt ook als dat zo zou zijn niet dat het niet langer gaat om persoonsgegevens en informatie van anderen. Het belang bij bescherming van de persoonsgegevens en informatie van anderen weegt naar het oordeel van de geheimhoudingskamer in dit geval aanzienlijk zwaarder dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze persoonsgegevens. De geheimhoudingskamer is daarom van oordeel dat daarmee sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen. De geheimhoudingskamer merkt voorts op dat in de door de geheimhoudingskamer in deze paragraaf gehanteerde terminologie niet gelezen kan of moet worden dat in dit stuk een concernvennootschap genoemd staat of dat er juist geen concernvennootschap genoemd staat.

4.17.

Verder stelt de geheimhoudingskamer vast dat een aantal geschoonde passages uit de powerpointslides verslaglegging betreffen van intern beraad en intercollegiale toetsing in het kader van het boeteonderzoek met betrekking tot belanghebbende. De geheimhoudingskamer oordeelt – onder verwijzing naar haar overwegingen onder 4.5 – dat de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van het memo. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat daarmee sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.

4.18.

Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van de powerpointslides wordt toegewezen.

Memo 16 oktober 2019

4.19.

De inspecteur heeft gronden A en B (zie 1.2.) aangevoerd als redenen voor het verzoek om geheimhouding van de geschoonde passages in het memo van 16 oktober 2019 (pagina’s 41 tot en met 46 van bijlage 8 bij het verweerschrift).

4.20.

De geheimhoudingskamer stelt vast dat de geschoonde passages in het memo van 16 oktober 2019 grotendeels interne verslaglegging betreffen van intern beraad en intercollegiale toetsing in het kader van het boeteonderzoek met betrekking tot belanghebbende. De geheimhoudingskamer oordeelt – onder verwijzing naar haar overwegingen onder 4.5. – dat de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van het memo. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat daarmee sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen. Dit oordeel geldt niet voor de volgende geschoonde passages uit het memo van 16 oktober 2019:

-

op pagina 41 van bijlage 8: de tekst achter de 6e, 7e en 8e bullet point;

-

op pagina 43 van bijlage 8; onder ‘B Beoordeling 1. Waarde in het economische verkeer’ de 1e, 3e en 5e alinea, met uitzondering van de namen welke namen wel terecht zijn geschoond.

Voor de hiervoor genoemde passages geldt dat onvoldoende toegelicht is waarom geheimhouding gerechtvaardigd is op basis van de aangevoerde grond. Het had op de weg van de inspecteur gelegen om die toelichting wel te geven, gelet op de aard en de inhoud van de desbetreffende passages. De passages betreffen (ogenschijnlijk) een weergave van feiten. Dat het belang van vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad dan wel het belang van bescherming van persoonsgegevens en belangen van derden rechtvaardigingen kunnen zijn voor geheimhouding van (delen van) stukken, brengt niet mee dat geheimhouding zonder meer gerechtvaardigd is voor alle passages van een stuk dat ten behoeve van intern beraad is opgesteld of waarin informatie omtrent derden is opgenomen.

4.21.

Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding ten aanzien van het memo van 19 januari 2019 wordt toegewezen, met uitzondering van de passages zoals exact omschreven onder 4.20.

Verslag vergadering 11 februari 2020

4.22.

De inspecteur heeft gronden A, B en E (zie 1.2.) aangevoerd als redenen voor het verzoek om geheimhouding van de geschoonde passages in het verslag van 11 februari 2020 (pagina’s 47 en 48 van bijlage 8 bij het verweerschrift).

4.23.

De geheimhoudingskamer stelt vast dat de geschoonde passages in het verslag van 11 februari 2020 verslaglegging betreffen van intern beraad en intercollegiale toetsing in het kader van het boeteonderzoek met betrekking tot belanghebbende. Daarnaast bevatten de geschoonde passages afspraken over de te volgen werkwijze. De geheimhoudingskamer oordeelt – onder verwijzing naar haar overwegingen onder 4.5. – dat de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van het memo. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat daarmee sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.

4.24.

Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van delen van het verslag van 11 februari 2020 wordt toegewezen.

E-mails

4.25.

De inspecteur heeft gronden A, B, C, D en E (zie 1.2.) aangevoerd als redenen voor het verzoek om geheimhouding van de geschoonde passages in de e-mails (pagina’s 49 tot en met 118 van bijlage 8 bij het verweerschrift).

4.26.

De geheimhoudingskamer stelt vast dat de geschoonde passages in de verschillende e-mails hoofdzakelijk omvatten intern beraad en overleg en afspraken over de te volgen werkwijze ten aanzien van het boeteonderzoek met betrekking tot belanghebbende. De geheimhoudingskamer oordeelt – onder verwijzing naar haar overwegingen onder 4.3. – dat de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van het memo. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat daarmee sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen. Dit oordeel geldt niet voor de volgende geschoonde passages uit de e-mails:

- op pagina 50 van bijlage 8: de tekst achter de eerste bullet point en de daarop volgende zeven regels tekst met uitzondering van de namen, welke namen wel terecht zijn geschoond.

Voor de hiervoor genoemde passages geldt dat onvoldoende toegelicht is waarom geheimhouding gerechtvaardigd is op basis van de aangevoerde grond. Het had op de weg van de inspecteur gelegen om die toelichting wel te geven, gelet op de aard en de inhoud van de desbetreffende passages. De passages betreffen (ogenschijnlijk) een weergave van feiten en het procesverloop. Dat het belang van vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad dan wel het belang van bescherming van persoonsgegevens en belangen van derden rechtvaardigingen kunnen zijn voor geheimhouding van (delen van) stukken, brengt niet mee dat geheimhouding zonder meer gerechtvaardigd is voor alle passages van een stuk dat ten behoeve van intern beraad is opgesteld of waarin informatie omtrent derden is opgenomen.

4.27.

Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van de e-mails wordt toegewezen, met uitzondering van de in 4.26 exact omschreven passages.

Kleur van het weglakken

4.28.

De geheimhoudingskamer stelt vast dat de inspecteur de passages ter zake waarvan hij een verzoek om geheimhouding heeft gedaan steeds wit heeft gelakt in de geschoonde stukken. Dat is simpelweg onhandig, onnodig en inefficiënt voor de wederpartij en de geheimhoudingskamer. Het gevolg is namelijk dat in de geschoonde stukken niet steeds eenvoudig kenbaar is op welke plek een passage is weggelakt, of hoe omvangrijk die passage was, omdat de achtergrond wit is. De geheimhoudingskamer verzoekt de inspecteur daarom ook in het vervolg gewoon weer zwart te lakken in plaats van wit, zodat de procedure iets efficiënter kan.

Conclusie

4.29.

Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van de geschoonde passages in bijlage 8 bij het verweerschrift deels wordt toegewezen en deels wordt afgewezen. Op grond van het procesreglement wordt de inspecteur dan ook in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van deze beslissing aan de rechtbank mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. Dit houdt in dat de inspecteur de keuze moet maken de beslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) na te leven – en binnen dezelfde vier weken de stukken conform in te sturen - of dat niet (geheel) te doen in welk laatste geval hij de uit toepassing van artikel 8:31 van de Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan zal moeten aanvaarden.5

Beslissing

Rechtsmiddel