NTFR 2009/1155 - Belastingdruk op zelfstandigen en werknemers
NTFR 2009/1155 - Belastingdruk op zelfstandigen en werknemers
Het loon is de melkkoe van de directe belastingen, premies volksverzekeringen en werknemersverzekeringen. Dat is het in zo hoge mate, dat de opbrengst van de inkomstenbelasting sec al vele jaren negatief is.
In een artikel in het Themanummer ‘Fiscaal Symposium: Werken aan Werk’ van het Weekblad Fiscaal Recht (14 mei 2009, p. 640 en 641) heeft C.A. de Kam aandacht gevraagd voor het (te) grote verschil in belastingdruk op zelfstandigen en werknemers. Hij berekent dat van een loon van € 32.100 aan loonbelasting € 6.899 wordt geheven en van een ondernemerswinst van € 32.100 slechts € 916 inkomstenbelasting. De situatie is bij een inkomen van € 64.200 voor de werknemer € 20.641 en voor de ondernemer € 12.536 en bij een inkomen van € 96.300 voor de werknemer € 36.158 en voor de ondernemer € 24.859. Deze verschillen behoeven uiteraard een verklaring en zelfs liefst een rechtvaardiging.
Naar mijn oordeel kan echter pas een zinvolle vergelijking tussen die beide heffingssituaties worden gemaakt als de loonheffing aan een zekere analyse wordt onderworpen. Er is immers reeds vele jaren iets merkwaardigs aan de hand, dat daarin bestaat dat de werknemers zich een relatief zeer zware loonheffing zonder protest laten welgevallen. Die merkwaardigheid laat zich bijvoorbeeld goed illustreren aan de ontwikkeling van het tarief van de loonheffing en inkomstenbelasting/PVV. Dat tarief ontwikkelt zich nog uitsluitend in de twee laagste schijven. Het tarief van de tweede schijf is inmiddels vrijwel gelijk geworden aan dat van de derde schijf en het zal naar het zich laat aanzien niet lang duren eer de eerste schijf zich daarbij zal aansluiten. Dat hangt immers samen met de financiering van de AOW.
De vraag is: waarom hebben de werknemers dat zonder noemenswaardig protest over zich heen laten komen? Het antwoord is eenvoudig. Zij ervaren de loonheffing niet als een belasting die hen aangaat, maar als een belasting van de werkgever. Voor dat gevoelen bestaan verschillende redenen. De voornaamste hangt samen met de koopkrachtplaatjescultuur. Telkenjare wordt in de Miljoenennota aangetoond dat het kabinet ervoor gezorgd heeft dat de werknemers er in koopkracht op vooruit gaan. Als die doelstelling onvoldoende wordt gerealiseerd doet de vakbeweging, die ook netto redeneert, daar bij de loononderhandelingen wel een duitje bij. Ten aanzien van alle mogelijke uitkeringen wordt eveneens netto geredeneerd. De zorg voor koopkrachtverbetering tref je uiteraard niet aan als het gaat om ondernemers en zeker niet als het gaat om mensen die van box 3-inkomen moeten leven.
De loonheffing wordt als een werkgeversbelasting ervaren. Daar sluit zich de fiscale wetgeving en uitvoeringspraktijk in vergaande mate bij aan. Wanneer een werkgever bijvoorbeeld te weinig loonbelasting heeft ingehouden, wordt het ontbrekende bedrag zelden bij de werknemer geheven maar doorgaans bij de werkgever nageheven. De loonbelasting kent zelfs een rubriek ‘Eindheffing’ waarbij de werknemer geheel buiten spel staat. Ook komen bepaalde heffingskortingen in de loonheffing niet aan de werknemer maar aan de werkgever ten goede. Wat dat alles betreft fungeert de loonheffing niet zo heel veel anders dan de premies werknemersverzekeringen die ook formeel nagenoeg volledig ten laste van de werkgever komen. Zowel de werknemer als de werkgever en blijkbaar ook de overheid ervaren de loonheffing overwegend als een werkgeversbelasting. De wetgever kan zich daarom bij de loonheffing veel meer veroorloven dan bij de inkomstenbelasting sec. Aldus heeft het loon zich, zoals ik reeds opmerkte, steeds meer ontwikkeld tot de melkkoe van de directe belastingen en de premieheffingen. Het is echter niet waar dat die heffingen geheel ten laste van de werknemer komen. De suggestie dat de werknemers per saldo slecht af zijn, is daarom misleidend.
Bij de beoordeling van het nettoloon van de werknemer moeten wij ons realiseren dat het bestaat uit het loon dat hij in contanten ontvangt en tevens uit een aantal aanspraken die tot de sociale zekerheid behoren. Die aanspraken mogen niet worden gebagatelliseerd. Het gaat daarbij om veel geld en er is door de werknemers flink voor ‘geknokt’.
Wanneer men niettemin de belastingdruk van zelfstandigen wil vergelijken met die van werknemers is het de vraag of en in hoeverre de winst van een ondernemer vergelijkbaar is met het belastbaar loon. Dat is in elk geval reeds in één opzicht niet het geval. De pensioenpremie wordt niet tot het belastbaar loon gerekend dan wel daarvan afgetrokken. Met de aftrek van de FOR ad 12% van de winst wordt de gelijkheid van werknemer en zelfstandige bevorderd in plaats van verstoord. Voorts moet daarbij worden bedacht dat de premies werknemersverzekeringen respectievelijk de daaruit voortvloeiende aanspraken niet tot het belastbaar loon worden gerekend, terwijl de ondernemer vergelijkbare voorzieningen zo mogelijk zelf moet regelen.
Naar mijn gevoel is het niet zo zinvol de optische belasting- en premiedruk op loon en winsten te vergelijken. Beter lijkt mij het nettoloon van de werknemer te vergelijken met het netto-inkomen van de ondernemer. Men zou dan moeten proberen na te gaan wat een werknemer voor bijvoorbeeld een nettoloon van € 25.000 moet presteren en wat een ondernemer voor eenzelfde netto-inkomen moet doen. Dat zou ook voor een aantal hogere bedragen moeten worden nagegaan. Hoe moeilijk het overigens ook zal zijn die nettolonen en netto-inkomens te definiëren toch kan men alleen op die manier bepalen hoe het met de fiscale drukverdeling werkelijk is gesteld. Wellicht komt men dan tot een andere maatstaf voor de belastingheffing dan de draagkracht die reeds lang tot een slogan is gedegradeerd.