NTFR 2009/2600 - Zielige overblijfselen, inderdaad!

NTFR 2009/2600 - Zielige overblijfselen, inderdaad!

dGdR
drs. G.J.W. de Ruiter(Gert-Jan) de Ruiter is als director verbonden aan Deloitte Belastingadviseurs B.V.
Bijgewerkt tot 10 december 2009

Met verbijstering heb ik kennis genomen van de opinie van mr. R.A.V. Boxem in het NTFR van 26 november jl.. Het is overduidelijk dat de heer Boxem in zijn opinie met de titel 'Zielige overblijfselen' zijn persoonlijke frustaties over de christelijke godsdienst de vrije loop heeft gelaten en daardoor het zicht op de realiteit bepaald uit het oog is verloren.

Dat blijkt nadrukkelijk uit het feit dat de inhoud van de opinie de fiscaal-juridische toets der kritiek in het geheel niet kan doorstaan. Dit kan ik als volgt onderbouwen.

De centrale stelling in het artikel is dat kerkelijke instellingen niet het algemeen nut beogen en daardoor geen recht zouden moeten kunnen doen gelden op fiscale faciliteiten. De denkfout evenwel die hier wordt gemaakt is dat de status van kerkelijke instelling de poort tot faciliëring opent (citaat uit de opinie: 'kerkelijke instellingen worden fiscaal geprivilegieerd omdat ze kerkelijk zijn'). Niets is echter minder waar. Sinds de arresten van de Hoge Raad van 13 juli 1994 (nr. 29 936) en 7 november 2003 (nr. 38 049) is volstrekt helder dat aan de woorden 'kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele en wetenschappelijke' in de zinsnede 'kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen' (thans opgenomen in artikel 6:33 Wet IB 2001) geen zelfstandige betekenis toekomt. Het gaat er om dat getoetst moet worden of een instelling feitelijk het algemeen nut beoogt (op basis van de toetsingscriteria die de Hoge Raad hiervoor heeft aangereikt); de overige genoemde categorieën zijn derhalve slechts richtinggevende voorbeelden en hebben geen zelfstandige status. Ofwel: een kerkelijke instelling wordt precies hetzelfde behandeld als een willekeurige algemeen nut beogende instelling en daarmede valt de bodem onder het hele betoog van de heer Boxem uit.

Naast het feit dat de opinie fiscaal-juridisch onjuist is, rammelt deze ook op andere onderdelen. Het grootste deel van de opinie wordt gevormd door een aaneenrijging van beschuldigingen en getuigt van een enorme eenzijdigheid en vooringenomenheid. Ik zou hier graag nader op ingaan, maar ik vind evenwel dat een dergelijke discussie niet in een fiscaal vaktijdschrift thuishoort. Toch wil ik één aspect niet ongenoemd laten teneinde te voorkomen dat ook ik mij schuldig zou maken aan het ventileren van ongefundeerde standpunten. Dit betreft het volgende. In de opinie wordt een aantal met name genoemde stichtingen de status van 'kerkelijk instelling' toegedicht, terwijl er van een formele binding van deze stichtingen met een kerkelijke instelling geen sprake is. De betreffende stichtingen zijn namelijk voortgekomen uit particulier initiatief. Wel worden de kerken de activiteiten van deze stichtingen aangewreven. Een uiterst onzorgvuldige handelwijze die bij mij associaties met het woord 'smaad' oproept.

Als de heer Boxem zich had beperkt tot de fiscaal-juridische vraagstelling en daarbij de moeite had genomen voorafgaande aan het concipiëren van de opinie de relevante rechtspraak te raadplegen, dan zou deze opinie nooit geschreven zijn en was vele lezers de nodige ergernis bespaard gebleven. De titel van de opinie 'Zielige overblijfselen' blijkt door de heer Boxem treffend gekozen te zijn, als deze tenminste wordt betrokken op de inhoud van zijn opinie.

Andere artikelen in deze aflevering