NTFR 2012/2124 - De raadsheer-plaatsvervanger; zegen, zorg of zonde?

NTFR 2012/2124 - De raadsheer-plaatsvervanger; zegen, zorg of zonde?

mJL
mr. J. LamensRaadsheer-plaatsvervanger Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Bijgewerkt tot 13 september 2012

De raadsheer-plaatsvervanger (hierna: plaatsvervanger) is na een jarenlang bestaan achter de schermen sinds de jaren negentig in de rechterlijke macht geen rustig bezit meer. Op internet wordt uitgespeld welke advocaten en belastingadviseurs van welke kantoren een rol spelen als rechter of raadsheer, of ze nevenwerkzaamheden hebben en of ze die al of niet in het openbaar register hebben laten opnemen.

Met een zekere regelmaat is aan de orde of de onafhankelijkheid en onpartijdigheid wel voldoende is gewaarborgd en zelfs of dit instituut nog wel recht van voortbestaan heeft. Vaak wordt de aanleiding voor een nieuwe hevige discussie gevormd door een incident.

Zo’n incident is er nu weer. Ik citeer uit een persbericht:

‘Medio juli oordeelde de meervoudige belastingkamer van de rechtbank Breda dat het gunstige belastingregime voor ondernemers die een bedrijf erven ook geldt voor de erfgenamen van privévermogen. Het vonnis heeft mogelijk grote financiële consequenties. Een van de drie betrokken rechters is de Tilburgse hoogleraar belastingrecht Inge van Vijfeijken, die in Breda rechter-plaatsvervanger is. Haar betrokkenheid bij het vonnis in Breda is in diverse media en de Tweede Kamer ter discussie gesteld, omdat dit oordeel in het verlengde ligt van de mening die Van Vijfeijken als hoogleraar over dit thema heeft geuit. In die academische rol heeft zij zich uitgesproken tegen een onderscheid tussen ondernemings- en privé-vermogen in de Successiewet. Dit onderscheid zou discriminerend zijn.’

De jaarlijkse belastingderving door deze uitspraak is volgens de staatssecretaris € 1,6 miljard. Op de zaak zelf (Rechtbank Breda 13 juli 2012, nr. 11/5509,NTFR 2012/1997) wil ik niet ingaan omdat er nog een follow-up zal zijn, de fiscus is in hoger beroep gegaan. Het gaat mij om de teneur van de reacties die te horen en te lezen zijn.

Toen en nu

Erik van den Emster, voorzitter van de Raad voor de rechtspraak vindt dat ‘we zoveel mogelijk moeten proberen te organiseren dat we reguliere rechters inzetten, zeker bij belangrijke zaken’.

Ik stam zelf nog uit de tijd (1970-1980) waarin sommigen op fluistertoon een flink deel van de plaatsvervangers betitelde als ‘togavulling’, daarmee tot uitdrukking brengend dat hun inschakeling vooral de productie diende. De organisatie, hoewel ongelukkig met dit beeld, gaf voor die kwalificatie wel enige aanleiding door een veel te ruimhartig toelatingsbeleid. Lange lijsten met plaatsvervangers waren daarvan het gevolg, met natuurlijk daaronder pareltjes van juridische kennis en vaardigheden, maar ook nogal wat dames en heren die aan het einde van de carrière nog wat zaakjes deden, nogal eens gehinderd door ouderdomskwalen van uiteenlopende aard. De plaatsvervanger als een erebaantje. Die tijd is voorbij. De oude lijsten zijn rigoureus geschoond en het toelatingsbeleid is aangescherpt. Er is daarmee ontegenzeggelijk een fikse kwaliteitsslag gemaakt. Voor de plaatsvervanger geldt meer dan ooit: noblesse oblige! Wel vrijwilligheid, geen vrijblijvendheid! Overal zijn protocollen gemaakt, die een groot aantal waarborgen voor een goede taakvervulling bevatten. Vrij algemeen is nu het uitgangspunt dat:

  • aan een meervoudige zitting hooguit één plaatsvervanger deelneemt;

  • een plaatsvervanger niet optreedt als voorzitter tijdens de mondelinge behandeling;

  • een plaatsvervanger niet enkelvoudig kan optreden, ook niet als raadsheercommissaris.

Deze drie regels gelden niet voor oud-raadsheren en langdurig aan het hof verbonden plaatsvervangers. Ook kan met toestemming van het bestuur in een sector worden afgeweken van deze regels.

  • Een plaatsvervanger treedt niet op in zaken waarbij hij of het kantoor waaraan hij verbonden is (geweest) of waarin hij of bedoeld kantoor of een nevenvestiging daarvan belang heeft bij een bepaalde uitkomst.

  • Een plaatsvervanger treedt niet op in zaken waarbij hij uit hoofde van een nevenfunctie betrokken is (geweest).

  • Een plaatsvervanger treedt niet op in zaken waarin een rechtsvraag speelt waarover hij publiekelijk, anders dan in een rechterlijke uitspraak, een zodanig standpunt heeft ingenomen dat hij niet geacht kan worden nog vrij te staan ten aanzien van de beantwoording van de rechtsvraag. In de genoemde Bredase zaak was deze regel essentieel, met daaraan gekoppeld de vraag of de betrokken rechter-plaatsvervanger zich had moeten verschonen. De regel heeft een objectieve strekking (‘geacht kan worden’) Het is daarom wat mij betreft irrelevant of de plaatsvervanger zichzelf nog vrij vindt staan. Het gaat om de indruk die in de buitenwereld redelijkerwijs kan ontstaan. Een indruk die de rechterlijke macht als geheel schade kan toebrengen. Die toets moet dus ook worden aangelegd als partijen, daarnaar gevraagd, akkoord zijn gegaan met het onder die omstandigheden plaatsnemen van de plaatsvervanger in de zetel. En ook de opmerking ‘dat de rechter toch altijd gewraakt kan worden’ ziet voorbij aan dat aspect van de meekijkende buitenwereld.

  • Een plaatsvervanger wordt niet ingezet indien hij nalatig is bij het opgeven van nevenfuncties of als hij nevenfuncties heeft die strijdig zijn met de Leidraad onpartijdigheid van de rechter of de Leidraad nevenfuncties. Van het niet inzetten wordt melding gemaakt in het nevenfunctieregister.

  • Een plaatsvervanger treedt niet op als belastingadviseur, advocaat, gemachtigde of deskundige in zaken die bij het betrokken hof aanhangig zijn en als deskundige ook niet bij de rechtbanken van het ressort Arnhem.

  • Een plaatsvervanger schrijft geen artikelen over of noten bij uitspraken van dit hof of van uitspraken in eerste aanleg waarvan beroep openstaat bij het betrokken hof, indien die uitspraken het centrale thema van de publicatie vormen.

  • Van de plaatsvervanger wordt in meer algemene zin verwacht dat hij actief bewaakt dat zijn voorgenomen inzet bij een concrete zaak en zijn gedragingen niet in strijd komen met de genoemde Leidraden. Bij twijfel dient de plaatsvervanger zich te verstaan met de sectorvoorzitter of de president.

We zijn na het opstellen van zulke regels geneigd om geruststellend te zeggen dat de zaak ‘geregeld’ is om vervolgens over te gaan tot de orde van de dag. Zo’n houding zou ons in de toekomst opnieuw in de problemen kunnen brengen. Er is alle reden om attent te blijven.

Zegen

Waarom we plaatsvervangers hebben is ooit door mevrouw Van den Blink, eertijds raadsheer in de Hoge Raad, pregnant onder woorden gebracht. Beter kan ik het niet zeggen.

‘Plaatsvervangers zijn een verrijking van het Nederlands rechtsleven. In de eerste plaats een verrijking voor de rechtspraak, door de hoge kwaliteit van de plaatsvervangers. Sommigen van hen zijn deskundig op een specialistisch deelterrein van het recht. Deze plaatsvervangers brengen specialistische kennis en know-how in, die voor de allround-beroepsrechter steeds ontoegankelijker wordt. (...) Anderen dragen aan het overleg in de raadkamer hun maatschappelijke ervaring bij, hun kennis van sectoren van de maatschappij die zich buiten het gezichtsveld van de rechter bevinden. (...) Iedere rechter zal het met mij eens zijn dat collegiale samenwerking met plaatsvervangers inspirerend is. Zij hebben een frisse kijk op geijkte opvattingen en gebruiken, zij brengen berichten uit de buitenwereld binnen, zij kennen de achterkant van het gelijk.’

Om maar direct van wal te steken. Ik ben het hartgrondig met haar eens. De plaatsvervanger is een zegen en heeft in het Nederlandse rechtsbestel een belangrijke plaats verworven. Ik zou dat graag zo houden. Ik zie in dat de plaatsvervanger een zorgelijk bezit is en begrijp dat het publiek hen met argusogen bekijkt en hun daden nauwlettend volgt. Maar… de zorgen die er zijn hoeven ons niet te brengen tot het afschaffen van het instituut. We kunnen door een streng benoemingsbeleid, duidelijke regels en optreden als dat geboden is, gebruik blijven maken van de plaatsvervanger.

Zorg

Er zijn namelijk nog wel een aantal kwesties waar we zorgen over kunnen hebben.

1. De huidige gerechtsbestuurder moet twee benaderingen met elkaar verzoenen: 1. hoeveel zaken moet ik doen om mijn noodzakelijke bezetting te kunnen financieren en 2. hoeveel zaken kan ik redelijkerwijs doen met de aanwezige mensen? Het zal geen verbazing wekken dat er nogal eens sprake is van een tegenvallende productie. Het gemiddeld aantal te behandelen zaken per raadsheer kan dan veelal niet meer stijgen. De diverse efficiencyslagen van de afgelopen tien jaren hebben de rek er wel uitgehaald. De verleiding is dan groot om de toevlucht te zoeken tot vooral plaatsvervangers die productie leveren. Zij zorgen mede voor de inkomsten genererende extra productie en de kosten daarvoor zijn miniem. Zo is in het verleden, vooral in het strafrecht, een niet onaanzienlijk deel van de productie door plaatsvervangers gedaan om aan het aantal zaken te komen dat nodig was om de sector te financieren. Of om een tekort bij een andere sector te compenseren. En dat gebeurt nog steeds. Plaatsvervangers zouden er niet moeten zijn om de financiële problemen van de gerechten te lenigen. De huidige structurele inzet van een groot aantal plaatsvervangers moet plaatsmaken voor het incidenteel inzetten van een bescheiden groep plaatsvervangers, die bij ziekte van personeel of tijdelijke bezettingsproblemen uitkomst kunnen bieden. Het inzetten van plaatsvervangers voor verhoging van de productie verhult dat de basisbezetting van de gerechten niet op orde is. Als Van den Emster op deze categorie gevallen duidt ben ik het graag met hem eens dat zoveel mogelijk moet worden geprobeerd te organiseren dat reguliere rechters worden ingezet. Maar zoiets is makkelijk gezegd. De consequentie hiervan is dat er een groot aantal reguliere rechters en raadsheren bij moeten komen. Die toezegging had Van den Emster er wel direct bij moeten doen. Ik verwacht niet dat deze – extreem dure – wens ooit werkelijkheid zal worden.

2. Voor het schetsen van het volgende probleem bedien ik me van een wat grove, misschien onvoldoende genuanceerde, schets. Reguliere rechters voelen in het algemeen heel goed aan dat hun functioneren het meest gebaat is bij een bestaan dat zoveel mogelijk buiten de publiciteit blijft, bij ingetogenheid. Ze worden niet graag gezien in kringen van macht, listen en geld. Ze staan doorgaans niet te dringen om op foto’s in glossy magazines te worden afgedrukt. Rechters zijn ook voorzichtig in de contacten die ze leggen. Ze zijn zich in hun glazen huis in het algemeen heel sterk bewust van de dagelijkse risico’s die hun functioneren en hun functie kunnen bedreigen en zullen die risico’s zoveel mogelijk proberen te mijden. Er is een sterke neiging naar voorbeeldgedrag. Als rechters wat dit betreft uit de pas lopen en helaas lijkt dit tegenwoordig wat vaker het geval of bekend, dan schaadt dit onmiddellijk en zichtbaar het aanzien van de rechterlijke macht.

Plaatsvervangers zijn veelal, ook als ze een universitaire functie hebben, hotshots bij gerenommeerde kantoren. Zij bewegen zich in de wereld van het grote geld met alle goed en kwaad wat daarbij hoort. Een wereld waarin het belang van de cliënt soms erom vraagt de grenzen van de wet op te zoeken en soms misschien ook met een goed verhaal te overschrijden. Een wereld waarin onafgebroken constructies worden verzonnen om belasting te vermijden. Een wereld waarin competitie een belangrijke rol speelt, uiterlijk vertoon, netwerken, klanten tevreden houden, naar buiten treden.

Een volledig andere sfeer dan die van een rechter. Het komt voor dat plaatsvervangers overal waar ze daar maar voordeel van verwachten meedelen dat ze plaatsvervanger zijn, kennelijk vergroot dit hun marktwaarde. Het is voorgekomen dat een plaatsvervanger in toga stond afgebeeld op een zaaksite. Deze zomer deed iemand verslag op een publieke site van zijn beëdiging als plaatsvervanger. Op titelbladen van boeken wordt als (wervend?) extraatje vermeld dat de betrokken auteur plaatsvervanger is. Bij deze vormen van uiterlijk vertoon wordt de rechterlijke macht als voertuig gebruikt voor de reclame-uitingen van kantoren en bij het aanprijzen van verschenen literatuur. Ook hier geldt dat wij intern allemaal wel weten dat het met de integriteit van de plaatsvervanger goed zit, maar daarmee ben je er niet. De schijn van partijdigheid die de buitenwacht meent te bespeuren grondt men behalve op zaken als die van Breda op dit soort uiterlijkheden. Ook plaatsvervangers zouden in deze functie ingetogener moeten zijn en zo min mogelijk aanleiding moeten geven voor de nogal eens gehoorde stelling dat het ‘allemaal één pot nat’ is. Plaatsvervangers dienen zich veel vaker af te vragen of ze zich in een zaak niet beter kunnen verschonen. Dat betekent niet dat niet van hun kennis kan worden geprofiteerd. Het is altijd mogelijk om van de specifieke kennis van de plaatsvervanger in een vaktechnisch overleg kennis te nemen. De door Van Emster genoemde optie om meer met getuigen-deskundigen te werken zal niet veel helpen. De wet hoeft aan rechters niet te worden uitgelegd en in de feitelijke sfeer is de behoefte daaraan bijna nooit aanwezig.

Deskundigen zijn, even afgezien van partijen zelf, witte raven in fiscale procedures. Van de plaatsvervanger mag meer dan ooit worden gevraagd dat hij zich bewust is van zijn precaire positie en dat hij zijn gedrag daarbij aanpast. Het kan niet zo zijn dat er telkens weer incidenten zijn die (deels) terecht opschudding verwekken.

Zonde

Het zou zonde zijn als we de inzet van plaatsvervangers in de toekomst zouden moeten missen. De geesten lijken langzaam rijp te worden voor een dergelijke conclusie. Om me heen hoor ik dat Van den Emster het verkeerde accent heeft gelegd. Ik ga er liever van uit dat hij zijn woorden zorgvuldig heeft gekozen en dat in de kring van politiek en beleidsmakers, aangejaagd door incidenten en Kamervragen, steeds meer steun ontstaat voor de eertijds (1998-1999) al in de Tweede Kamer aan de orde gestelde vraag of tot afschaffing van het instituut van de plaatsvervanger moet worden overgegaan. Dat is toen gelukkig niet gebeurd.

Er zijn uitsluitend aanvullende regels gekomen. Het hangt van rechters, raadsheren en plaatsvervangers af of ook in de toekomst de notie dat er onmiskenbaar grote voordelen zijn verbonden aan de inzet van plaatsvervangers het zal kunnen winnen van, door incidenten gevoed, tanend vertrouwen in de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van die plaatsvervangers.

Andere artikelen in deze aflevering