Aflevering 37

Gepubliceerd op 13 september 2012

NTFR 2012/2124 - De raadsheer-plaatsvervanger; zegen, zorg of zonde?

Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 geschreven door mr. J. Lamens
De raadsheer-plaatsvervanger (hierna: plaatsvervanger) is na een jarenlang bestaan achter de schermen sinds de jaren negentig in de rechterlijke macht geen rustig bezit meer. Op internet wordt uitgespeld welke advocaten en belastingadviseurs van welke kantoren een rol spelen als rechter of raadsheer, of ze nevenwerkzaamheden hebben en of ze die al of niet in het openbaar register hebben laten opnemen.

NTFR 2012/2126 - Artikel 20a: het toetsmoment getoetst

Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 geschreven door mr. B. Suvaal
Met ingang van boekjaren die op of na 18 oktober 2000 zijn aangevangen is artikel 20a Wet VPB 1969 (hierna: artikel 20a) van toepassing.Als opvolger van artikel 20, lid 5, Wet VPB 1969. De ingangsdatum van 18 oktober 2000 betreft de datum waarop het oorspronkelijk voorgestelde artikel 20a bij eerste nota van wijziging nog substantieel is aangepast, zie ook hierna. Overigens voorzag de invoering van artikel 20a in overgangsrecht. Deze bepaling kent een aantal toetsen: de aandeelhouderstoets, de beleggingstoets en de inkrimpingstoets/stakingstoets (bij carry-forward respectievelijk carry-back). Over de materiële werking van de toetsen, en ook over de toepassing daarvan onder het per 1 januari 2011 gewijzigde eerste lid, is in de loop van de tijd veel gepubliceerd.Zie met betrekking tot het nieuwe artikel 20a, lid 1 met name D.R. Post, ‘Ruim baan voor de handel in verlies-bv’s!’ in WFR 2011/312 en A.P.J.D. Rambhadjan, B. Suvaal en J.M. van der Vegt, ‘Verliesverrekening voor gevorderden? De (on)voorziene gevolgen van vijf volzinnen’ in NTFR 2010/2802. In het vervolg van dit artikel veronderstel ik de inhoud en globale werking van de toetsen als bekend. In de praktijk blijkt echter toch nog onduidelijkheid te bestaan over het moment waarop de aandeelhouderstoets moet worden toegepast en (dus ook) over de vraag wanneer artikel 20a überhaupt aan de orde komt.Op grond van artikel 20a, lid 2 blijft een aantal wijzigingen in het uiteindelijke belang overigens buiten aanmerking. Verder kan, ook al is toch sprake van een kwalificerende aandeelhouderswijziging, aan toepassing van artikel 20a worden ontkomen als is voldaan aan lid 4 (bij carry-forward) of lid 9 (bij carry-back).

NTFR 2012/2128 - Naar Duitsland geëmigreerde kippen- en varkensboer staakt Nederlandse onderneming

ECLI:NL:GHARN:2012:BW3449, datum uitspraak 11-04-2012, publicatiedatum 20-04-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende en zijn echtgenote exploiteerden vanaf 1991 een agrarisch bedrijf (kippen en varkens) in Nederland. Eind 1998 hadden zij plannen om naar Duitsland te emigreren. Een belastingadviseur is ingeschakeld om een en ander te begeleiden. Medio 1999 hebben de echtgenoten het economische belang bij de Nederlandse onderneming verkocht. Voorts hebben zij medio 1999 een melkveebedrijf in Duitsland gekocht. In december 1999 is door hen in Nederland een bv opgericht. Met terugwerkende kracht (de voorovereenkomst dateerde van januari 1999) is de Nederlandse onderneming aan de bv overgedragen. In 2000 heeft belanghebbende een lijfrenteovereenkomst met de bv gesloten inzake de overdracht in 1999 van de onderneming aan de bv en in 2001 is in dat verband een winstrechtovereenkomst gesloten. De inspecteur heeft de door belanghebbende in aftrek gebrachte lijfrentepremie geweigerd. Voorts heeft hij het bedongen winstrecht in de heffing betrokken. Het hof is van oordeel dat de Nederlandse onderneming in 1999 is gestaakt. De identiteit van de Nederlandse onderneming en die van de Duitse onderneming verschillen namelijk wezenlijk. Voorts heeft de inspecteur terecht de aftrek van de lijfrentepremie geweigerd en geen uitstel van heffing over de waarde van het winstrecht verleend. Het economische belang bij de onderneming kon namelijk niet in december 1999 aan de bv worden overgedragen, nu belanghebbende dat belang reeds eerder had vervreemd. Aan de terugwerkende kracht komt geen werking toe. Met betrekking tot de uitkeringen op grond van het winstrecht is het hof van oordeel dat sprake is van een periodieke uitkering als bedoeld in art. I, onderdeel Q, lid 1, Hoofdstuk 2, IW IB 2001. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat op basis van dit artikel in 2001 enig bedrag in verband met het winstrecht tot het belastbare inkomen van belanghebbende dient te worden gerekend. Dat behoeft evenmin op grond van art. 3.92 Wet IB 2001, aldus het hof.

NTFR 2012/2129 - Belgische binnenschipper na verhuur van tankschepen niet meer binnenlands belastingplichtig

ECLI:NL:GHSGR:2012:BW1230, datum uitspraak 18-01-2012, publicatiedatum 06-04-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende heeft de Belgische nationaliteit en is zelfstandig binnenschipper. Vanaf 1 juni 1984 heeft belanghebbende zich als binnenlands belastingplichtig gemeld en aangegeven dat hij een Nederlands schip als thuishaven heeft. Tijdens diverse boekenonderzoeken heeft belanghebbende steeds verklaard dat hij aan boord van een van zijn schepen woonde. In latere verklaringen komt belanghebbende hierop terug en stelt hij dat hij eind 1990 van boord is gegaan. In de jaren 1984 t/m 2001 heeft belanghebbende steeds als binnenlands belastingplichtige aangifte gedaan. In 2002 bezit belanghebbende drie schepen, een partyschip en twee tankschepen. Het partyschip vaart onder Nederlandse vlag en vaart in dat jaar alleen in België. De tankschepen zijn in Nederland geregistreerd. Vanaf 1 november 2002 respectievelijk 31 december 2002 zijn de tankschepen verhuurd, waarbij de exclusieve beschikkingsbevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de schepen naar E is overgegaan. Met betrekking tot het partyschip komen partijen overeen dat over dat schip moet worden afgerekend. In geschil is of belanghebbende in 2002 binnenlands belastingplichtig was. Het hof oordeelt dat de binnenlandse belastingplicht van belanghebbende eindigt op het moment van het sluiten van de huurovereenkomsten van de tankschepen. Van stakingswinst is volgens het hof geen sprake. Wel brengt art. 3.60 Wet IB 2001 mee dat de vermogensbestanddelen worden geacht te zijn vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het beëindigen van de binnenlandse belastingplicht. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

NTFR 2012/2130 - Bestelauto nagenoeg uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen; geen bijtelling privégebruik

ECLI:NL:GHLEE:2012:BX2700, datum uitspraak 10-07-2012, publicatiedatum 25-07-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Belanghebbende heeft een bestelauto, een Ford Transit, die hij gebruikt in het kader van zijn onderneming. De inspecteur is van mening dat deze auto een bestelauto is die niet nagenoeg uitsluitend of uitsluitend door aard en inrichting geschikt is voor vervoer van goederen. Hof Leeuwarden acht belanghebbende geslaagd in zijn bewijslast van het tegendeel. Het hof hecht daarbij waarde aan de inrichting van de bestelauto en de afmeting daarvan. De laadruimte heeft nagelvaste schappen en een nagelvaste werkbank en is volgens het hof mede door de afscheiding met de bestuurderscabine uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen. De aanwezigheid van de anderhalfzitsbank naast de bestuurdersstoel is op zichzelf onvoldoende om anders te oordelen, aldus het hof.

NTFR 2012/2132 - Thuiszorginstelling door ruime bepalingen in statuten niet vrijgesteld van VPB

Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Belanghebbende (een bv) is een landelijk opererende thuiszorginstelling en één van de toegelaten AWBZ-thuiszorginstellingen in Nederland. Op grond van een beleidsregel van het College Tarieven Gezondheidszorg moet belanghebbende een Reserve Aanvaarde Kosten (RAK) aanhouden voor het geval de gemaakte kosten in een volgend jaar meer bedragen dan de aanvaardbare kosten voor het desbetreffende jaar. In 2006 heeft belanghebbende € 54.652 gedoteerd. In geschil is of belanghebbende op grond van art. 5, lid 1, onderdeel c, Wet VPB 1969 subjectief is vrijgesteld van heffing van vennootschapsbelasting. Indien dit niet het geval is, is tussen partijen in geschil of de RAK fiscaal gezien eigen of vreemd vermogen vormt.

NTFR 2012/2134 - Tariefsverlaging overdrachtsbelasting is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel

ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9157, datum uitspraak 24-05-2012, publicatiedatum 22-06-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft op 11 mei 2011 bij notariële akte de eigendom van een appartementsrecht verkregen. Op 16 juni 2011 is de overdrachtsbelasting tegen een tarief van 6% op aangifte voldaan. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het besluit van 1 juli 2011, nr. BLKB2011/1290M, NTFR 2011/1715 , waarin is goedgekeurd dat een tarief overdrachtsbelasting van 2% wordt toegepast voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van een woning, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank komt de wetgever met het vanaf enig moment in werking laten treden van een wettelijke tariefsverlaging, niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In geval terugwerkende kracht aan een dergelijke maatregel wordt verleend, treedt evenmin een verboden strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel op, indien ook vanaf de toepassingsdatum de tariefsverlaging voor alle vorenbedoelde verkrijgingen in gelijke mate geldt. Van een verboden inbreuk op het gelijkheidsbeginsel ex art. 26 BUPO en art. 14 EVRM is geen sprake. Wel volgt nog een gegrondverklaring van het beroep omdat de uitspraak op bezwaar niet goed is gemotiveerd.

NTFR 2012/2135 - Termijn art. 13 Wet BRV tijdelijk verlengd naar 36 maanden

Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012
De staatssecretaris van Financiën keurt goed dat met ingang van 1 september 2012 de termijn van art. 13, lid 1, Wet BRV wordt verruimd van zes maanden naar 36 maanden. De vorige verkrijging moet dan wel plaats hebben gevonden op of na 1 september 2012. De maatregel geldt voor de hele vastgoedmarkt. De goedkeuring wordt gegeven vooruitlopend op het Belastingplan 2013 dat nog aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, treedt deze wijziging op 1 januari 2013 in werking met terugwerkende kracht tot en met 1 september 2012.

NTFR 2012/2136 - Rechtbank heeft tweede wrakingsverzoek ten onrechte niet behandeld

ECLI:NL:GHARN:2012:BX4966, datum uitspraak 03-07-2012, publicatiedatum 20-08-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. J. Kastelein
In de procedure in eerste aanleg bij Rechtbank Arnhem heeft belanghebbende een wrakingsverzoek ingediend ten aanzien van rechter Vaatstra. De wrakingskamer van de rechtbank heeft dit verzoek bij beschikking van 4 oktober 2010 afgewezen. Vervolgens heeft belanghebbende rechter Van Amsterdam gewraakt. De rechtbank heeft dat verzoek buiten behandeling gelaten. Volgens het hof is dat wettelijk niet mogelijk. Het hof wijst de zaak terug naar de rechtbank.

NTFR 2012/2139 - Gelijkelijke verdeling immateriële schadevergoeding vanwege samenhang tussen belastingaanslagen en beschikkingen

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0989, datum uitspraak 12-07-2012, publicatiedatum 12-07-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd. Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2005, 2006 en 2007 is de inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangiften. Bij deze belastingaanslagen zijn beschikkingen heffingsrente vastgesteld en aan belanghebbende boetes opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de belastingaanslagen verminderd en de boetes laten vervallen. Hiertegen is belanghebbende in beroep gekomen. Belanghebbende heeft de beroepen vervolgens ingetrokken omdat de inspecteur geheel aan de beroepen tegemoet is gekomen, onder gelijktijdige indiening van een verzoek om schadevergoeding.

NTFR 2012/2140 - Belanghebbenden komen niet voor materiële maar wel voor immateriële schadevergoeding in aanmerking

ECLI:NL:RBSGR:2012:BW5794, datum uitspraak 19-04-2012, publicatiedatum 18-07-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. S.K.A. Efstratiades
Na het overlijden van erflaatster hebben belanghebbenden de nalatenschap, mede vanwege omvangrijke naheffingsaanslagen loonbelasting, beneficiair aanvaard. Tijdens de beroepsprocedure zijn de naheffingsaanslagen vernietigd. In geschil is of belanghebbenden recht hebben op materiële en immateriële schadevergoeding. De rechtbank beslist dat de onderhavige situatie, waarin de naheffingsaanslagen in de loop van de beroepsprocedure zijn vernietigd, gelijk gesteld dient te worden aan intrekking van de beroepen vanwege een tegemoetkoming aan die beroepen, zodat art. 8:73 Awb van toepassing is. De rechtbank oordeelt vervolgens dat belanghebbenden geen recht hebben op een materiële schadevergoeding, omdat geen rechtstreeks verband bestaat tussen de door belanghebbenden gestelde vermogensschade van € 1.581.000 en het onrechtmatige handelen van de inspecteur. Wel kent de rechtbank een immateriële schadevergoeding toe in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De overschrijding van de termijn is volledig toe te rekenen aan de inspecteur, nu de beroepsfase slechts drie maanden heeft geduurd en is geëindigd met de vernietiging van de naheffingsaanslagen. De rechtbank heeft daarbij de vier beroepen gelet op de verwevenheid aangemerkt als één zaak.

NTFR 2012/2142 - Exploitant beveiligingsbedrijf met gebrekkige administratie is heffingsplichtig voor nettoloonbetalingen

ECLI:NL:HR:2012:BX6629, datum uitspraak 07-09-2012, publicatiedatum 07-09-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012
Belanghebbende drijft een beveiligingsbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Hij leent arbeidskrachten in van een uitzendbureau op basis van pay-roll dienstverlening. De inspecteur heeft op basis van een SIOD-onderzoek het standpunt ingenomen dat de ingeleende arbeidskrachten bij belanghebbende zelf in dienst zijn en dat zij door hem (ten dele) zwart worden betaald. Daarom heeft de inspecteur nageheven. De naheffingsaanslagen zijn door Rechtbank Arnhem verminderd. Op het hoger beroep van belanghebbende heeft Hof Arnhem (NTFR 2012/119) voorop gesteld dat belanghebbende geen juiste kasadministratie heeft bijgehouden en ten onrechte geen loonadministratie heeft gevoerd. Dit betekent dat belanghebbende de administratieplicht heeft geschonden op grond waarvan omkering en verzwaring van de bewijslast dient plaats te vinden. In die verzwaarde bewijslast is belanghebbende volgens het hof niet geslaagd. Voorts heeft het hof geoordeeld dat de inspecteur terecht heeft nageheven naar het tabeltarief en niet naar het enkelvoudige tarief van art. 31 Wet LB 1964. Aannemelijk is namelijk dat belanghebbende met de bewakers nettoloonafspraken heeft gemaakt, aldus het hof.

NTFR 2012/2145 - Afwaardering van vordering aan België toegewezen

ECLI:NL:HR:2013:BX4018, datum uitspraak 01-03-2013, publicatiedatum 01-03-2013
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende, woonachtig in België, is enig aandeelhouder van beheer bv. In de periode 1998-2001 heeft hij ruim 12 miljoen geleend aan zijn vennootschap. Van de leningen zijn geen schriftelijke overeenkomsten opgemaakt, noch heeft de vennootschap zekerheden verstrekt. Wel is in februari 2002 een overeenkomst van geldlening opgemaakt waarin beheer bv verklaart aan belanghebbende f 12.000.000 schuldig te zijn. In 2002 heeft beheer bv € 1.010.000 op de leningen van belanghebbende afgelost. In zijn aangifte voor het jaar 2001 heeft belanghebbende niet geopteerd voor toepassing van de regels van de Wet IB 2001 voor binnenlandse belastingplichtigen. Ter zake van de vordering op beheer bv heeft hij een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 244.628 negatief, waarin is begrepen een afwaardering van de vorderingen op beheer bv ten bedrage van € 726.048. In geschil is of de inspecteur terecht geen rekening heeft gehouden met deze afwaardering.

NTFR 2012/2148 - Hof van Justitie geeft uitleg aan 'betaald internationaal vervoer'

Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
A Oy heeft twee in 2002 en 2003 door een Franse fabrikant geleverde als intracommunautaire leveringen in de aangifte opgenomen nieuwe straalvliegtuigen niet als in Finland verrichte intracommunautaire verwervingen aangegeven. De luchtvaartuigen zijn ingeschreven in het Finse luchtvaartuigregister en het ‘Air Operation Certificate’ is voor elk van de luchtvaartuigen afgegeven. A Oy is eigenaar van beide luchtvaartuigen en B Oy, een internationale chartermaatschappij, is gebruiker. In 2003 respectievelijk 2005 zijn deze vliegtuigen door A Oy verkocht aan een te Cyprus geregistreerde onderneming. Alle aandelen in A Oy zijn eigendom van een natuurlijke persoon. 25% van de aandelen in C Oy is in handen van A Oy. B Oy is een 78%-dochteronderneming van C Oy. Krachtens overeenkomst heeft B Oy onder meer vliegtuigonderhoud en vluchten aan A Oy in rekening gebracht. Op grond van deze overeenkomst kon B Oy de vliegtuigen ook voor eigen commerciële doeleinden huren. De totale omzet van A Oy over de boekjaren 2002 en 1 januari 2003 tot en met 30 juni 2004 bestond, afgezien van de aan de Cypriotische onderneming gerichte facturen met betrekking tot het verkopen van de luchtvaartuigen, uit verkoopboekingen op basis van aan de eigenaar van A Oy gerichte facturen. In de boekhouding van A Oy zijn geen inkomsten uit de verhuur van de vliegtuigen vermeld. De met de luchtvaartuigen verband houdende uitgavenboekingen van A Oy betroffen hoofdzakelijk door B Oy aan A Oy in rekening gebracht onderhoud en vluchten. De bedragen zijn vrijwel ongewijzigd aan de eigenaar in rekening gebracht. A Oy was als btw-plichtige geregistreerd sinds 1 juli 2002. In haar eindaangifte van 14 juni 2003 heeft A Oy aangegeven dat zij geen aan btw onderworpen activiteit heeft kunnen verrichten. De belastingdienst van Zuidoost-Finland heeft deze onderneming uit het register van btw-plichtigen geschrapt met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2002. Op 4 november 2005 zijn aan A Oy naheffingsaanslagen in de btw opgelegd ter zake van de intracommunautaire verwerving van de twee luchtvaartuigen. Tegelijkertijd is vastgesteld dat A Oy geen recht had op aftrek of teruggave van de verschuldigde belasting. Op vragen van de verwijzende Finse rechter in de gerechtelijke procedure verklaart het Hof van Justitie voor recht:

NTFR 2012/2149 - 'Afnemer' van boot in aanbouw is niet belanghebbende maar haar bestuurder in privé: geen aftrek omzetbelasting

ECLI:NL:GHARN:2012:BX5622, datum uitspraak 14-08-2012, publicatiedatum 24-08-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende, een bv, claimt aftrek van de aan haar door een jachtwerf ter zake van een boot (in aanbouw) in rekening gebrachte omzetbelasting. De inspecteur meent dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek. Het geschil voor het hof spitst zich toe op de vraag wie de ‘afnemer’ is van de prestatie van de jachtwerf. Volgens het hof geldt als uitgangspunt, nu de jachtwerf de facturen aan belanghebbende heeft uitgereikt, dat belanghebbende ‘de afnemer’ is. Het is aan de inspecteur, die stelt dat de bestuurder van belanghebbende in privé de rechtsbetrekking met de jachtwerf is aangegaan, om tegenbewijs te leveren. Het hof acht de inspecteur daarin geslaagd. Van belang acht het hof daarbij onder meer dat de bestuurder de opdracht aan de werf heeft verstrekt, daarbij een tot zijn privé-eigendom behorend schip heeft ingeruild en de bestuurder de boot in aanbouw in juridische eigendom heeft verkregen. Voorts is de boot op naam van de bestuurder in het kadaster ingeschreven. Het hof oordeelt dat, anders dan belanghebbende bepleit, de macht om als eigenaar over de boot in aanbouw te beschikken niet op belanghebbende is overgegaan.

NTFR 2012/2150 - Geen aftrek van voorbelasting voor 'spookfacturen'

ECLI:NL:GHARN:2012:BX5615, datum uitspraak 14-08-2012, publicatiedatum 24-08-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende, een bv, is als adviesbureau werkzaam in de bouwwereld. In haar administratie zijn zes facturen opgenomen tot een totaalbedrag van € 269.200. Volgens belanghebbende hebben deze facturen betrekking op inlening van personeel en op bemiddelingsdiensten. De op deze facturen vermelde omzetbelasting heeft belanghebbende als voorbelasting in aftrek gebracht. De inspecteur betrekt het standpunt dat belanghebbende daarop geen recht heeft en heeft nageheven en een vergrijpboete aan belanghebbende opgelegd. Volgens het hof heeft de inspecteur terecht de aftrek van voorbelasting geweigerd, omdat niet aannemelijk is geworden dat ter zake van de onderhavige facturen daadwerkelijk prestaties aan belanghebbende zijn verricht. Ook de vergrijpboete is volgens het hof terecht opgelegd. Belanghebbende wist namelijk dat te weinig omzetbelasting zou worden betaald, wanneer zij de voorbelasting op de facturen in aftrek zou brengen (zoals zij heeft gedaan).

NTFR 2012/2152 - Vrijstelling douanerechten niet van toepassing op absorbital poeder

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0223, datum uitspraak 26-06-2012, publicatiedatum 04-07-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
In 2002 en 2003 heeft belanghebbende in opdracht van A bv goederen in het vrije verkeer gebracht. Het betreft absorbital poeder uit Amerika en China. Belanghebbende heeft een beroep gedaan op de vrijstelling van douanerechten. De douane heeft een onderzoek ingesteld naar de tariefstelling en geconcludeerd dat een onjuist tarief is toegepast waardoor ten onrechte een vrijstelling douanerechten is verleend. De douane heeft dan ook een UTB uitgereikt. De Hoge Raad oordeelde dat de vrijstelling van douanerechten inderdaad niet van toepassing is op voormelde goederen. De overige grieven van belanghebbende leiden niet tot het oordeel dat dient te worden afgezien van navordering van de verschuldigde douanerechten.

NTFR 2012/2153 - Multifunctionele bus is niet ingericht en wordt niet uitsluitend gebruikt voor het vervoer van rolstoelgebruikers

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX2316, datum uitspraak 12-07-2012, publicatiedatum 25-07-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft een bestelbus aangeschaft voor het vervoer van gehandicapte leerlingen. In opdracht van belanghebbende is de bestelbus aangepast voor rolstoel- en personenvervoer. De bus kan worden aangepast aan de te vervoeren passagiers in die zin dat maximaal vier personen in een rolstoel kunnen worden vervoerd, waarbij alle zitplaatsen zijn opgeklapt, dan wel maximaal acht zitplaatsen, waarbij er geen ruimte is voor het vervoer van personen in een rolstoel, dan wel een combinatie van personen in een rolstoel en personen op een zitplaats. In 2009 heeft de inspecteur het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van BPM afgewezen. Het hof is van oordeel dat het vervoer van personen die in de bus geen gebruikmaken van hun rolstoel, maar gebruikmaken van de zitplaatsen en waarbij hun rolstoel ingeklapt wordt meegenomen, niet kan worden aangemerkt als uitsluitend gebruik voor vervoer van rolstoelgebruikers in de zin van de Wet BPM. De onderhavige bus is ingericht en kan worden gebruikt voor zowel het vervoer van rolstoelgebruikers als voor het vervoer van maximaal acht andere personen op de aangebrachte zitplaatsen, of voor een combinatie van de beide categorieën vervoer. Gelet op de flexibele inrichting en de multifunctionele inzetbaarheid van de bus kan naar het oordeel van het hof niet worden gesteld dat deze is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van rolstoelgebruikers in groepsverband in de zin van de Wet BPM.

NTFR 2012/2154 - Vrijgestelde oldtimer die tot bedrijfsvoorraad behoort kan worden gebruikt zonder handelaarskenteken

ECLI:NL:RBARN:2012:BX2385, datum uitspraak 19-07-2012, publicatiedatum 24-07-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende is houder van een camper. In de periode maart 2011 tot en met augustus 2011 behoorde de camper tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende. De datum van eerste toelating is 2 april 1984. Aan belanghebbende is ten behoeve van haar bedrijfsvoering één handelaarskenteken afgegeven. In juli 2011 is geconstateerd dat met de camper gebruik is gemaakt van de openbare weg zonder dat deze was voorzien van de handelaarskentekenplaat. In verband daarmee zijn aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een boete van 100% opgelegd.

NTFR 2012/2158 - Voor afboeking herinvesteringsreserve is zakelijkheid herinvestering geen vereiste; vernietiging aansprakelijkstelling

ECLI:NL:RBARN:2012:BX1004, datum uitspraak 12-07-2012, publicatiedatum 12-07-2012
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2012 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende is enig aandeelhouder van A bv. Haar echtgenoot, B, is bestuurder van A bv. In A bv bevindt zich een beleggingspand met een waarde in het economische verkeer van € 500.000. De fiscale boekwaarde van dit pand is € 47.298. Aangezien B het pand fiscaal gunstig wil kopen, vindt in maart 2004 een reeks transacties plaats. Belanghebbende verkoopt de aandelen A bv aan D bv. A bv verkoopt het pand aan D bv voor € 500.000, waarna B het pand van haar koopt voor eenzelfde koopsom. A bv vormt in verband met de gerealiseerde boekwinst een herinvesteringsreserve (hir), die zij vervolgens afboekt op een van D bv gekocht horecapand. A bv verkoopt het pand vervolgens aan de huurder. De inspecteur heeft over de jaren 2003 en 2004 ambtshalve aanslagen en een navorderingsaanslag VPB aan A bv opgelegd. Deze belastingaanslagen zijn vervolgens onbetaald gebleven. De ontvanger heeft belanghebbende op grond van art. 40 IW 1990 aansprakelijk gesteld voor de vennootschapsbelastingschulden van A bv. In geschil is of dat terecht is.