NTFR 2014/1023 - Internetgebruik door ‘actieve’ belastingrechter
NTFR 2014/1023 - Internetgebruik door ‘actieve’ belastingrechter
Na het lezen van de boeiende literaire thriller De dame in blauw van de Spaanse schrijver Javier Sierra was ik min of meer ervan overtuigd geraakt dat sommige mensen beschikken over de gave dat hun lichaam gelijktijdig op twee plaatsen aanwezig kan zijn. Die overtuiging is echter ruw weggenomen door de belastingkamer van de Hoge Raad. In zijn arrest van 12 april 2013, nr. 10/02941,
over een in Nederland wonende zeevarende op een onder Panamese vlag varende pijpenlegger voor een Zwitserse werkgever, heeft de Hoge Raad namelijk zeer stellig overwogen dat de mens niet over de gave van bilocatie beschikt. Dat is, aldus de cassatierechter, van algemene bekendheid, zodat uw Opinieschrijver dat ook had moeten en kunnen weten. Reeds vanwege de overweging over de gave van bilocatie, mag dit arrest wat mij betreft worden gekroond tot ‘het arrest van 2013’. Ook op grond van de inhoud van het arrest, waarin – voor zover mij bekend – de Hoge Raad voor het eerst gebruik heeft gemaakt van een voetnoot, verdient dit arrest naar mijn mening overigens die prijs. Op zeer kundige wijze, met een uitgebreide motivering, leidt de cassatierechter de (fiscale) lezer namelijk door het moeilijk toegankelijke woud van regels van het internationale sociale zekerheidsrecht en het zeerecht naar de noodzakelijke prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de toepasselijkheid van de Verordening (EEG) nr. 1408/71.Feiten van algemene bekendheid
De Hoge Raad grijpt vaker naar ‘feiten van algemene bekendheid’. In HR 28 juni 2013, nr. 11/04152,
is te lezen dat een bank, naar van algemene bekendheid is, rente pleegt te vergoeden over een aanzienlijk tegoed op een bankrekening. Voorts is volgens de cassatierechter van algemene bekendheid dat een professionele voetbalclub er bovenal naar streeft om in nationale en internationale wedstrijden en competities zo veel mogelijk te winnen en beter te presteren dan andere clubs, ten bate van zichzelf (HR 12 mei 2006, nr. 40.684, ). Zeer recent heeft de Hoge Raad in een waardekwestie met betrekking tot een woning in een erfbelastingzaak overwogen dat ‘als gevolg van een algemene waardedaling van woningen in de desbetreffende periode (…) dit mee(brengt) dat de erfbelasting is berekend naar een hogere waarde dan op sterfdatum kon worden gerealiseerd.’ (HR 21 februari 2014, nr. 13/00455, ). Zonder het expliciet te verwoorden, is de Hoge Raad in dit arrest kennelijk ervan uitgegaan dat van algemene bekendheid is dat in de desbetreffende periode (2009 – 2010) sprake was van een dalende woningmarkt.Feiten van algemene bekendheid zijn die gegevens die ieder van de betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen. Volgens de Hoge Raad moet het wel gaan om een feit dat in Nederland van algemene bekendheid is (HR (strafkamer) 11 januari 2011, nr. 09/00921,
). Het aantal treffers op internet is daarbij niet bepalend.Feiten en omstandigheden van algemene bekendheid behoeven geen bewijs. In het strafrecht (art. 339, lid 2, Sv.) en in het civiele recht (art. 149, lid 2, Rv.) is dat wettelijk geregeld. In het fiscale recht volgt dat uit de jurisprudentie van de cassatierechter.
Feiten die van algemene bekendheid zijn behoeven door de rechter ook niet aan de procespartijen (ter zitting) te worden voorgehouden (HR (strafkamer) 11 januari 2011, nr. 09/00921,
).Feitenvaststelling
Het gebruik van ‘feiten van algemene bekendheid’ als fundament voor een rechterlijke beslissing in belastingzaken vormt een uitzondering op ‘de normale gang van zaken’ in fiscale procedures met betrekking tot de vaststelling van feiten. Het is in de regel namelijk primair de verantwoordelijkheid van de procespartijen om de feiten te stellen waarop zij hun standpunten baseren in de door hen bepaalde rechtsstrijd. Wanneer een feit door een partij wordt gesteld en dat feit wordt door de wederpartij niet of niet voldoende betwist, staat dat feit (in beginsel) processueel vast. De belastingrechter dient dat te eerbiedigen. Hij mag niet buiten de grenzen van het geschil van partijen treden. De belastingrechter is in zoverre lijdelijk. Bij deze werkwijze is zeker niet ondenkbaar dat de processuele werkelijkheid niet overeenstemt met de ‘materiële’ werkelijkheid. Wanneer de (gestelde) feiten wel tussen partijen in geschil zijn, zal de belastingrechter een bewijsoordeel moeten vellen. Voor het aandragen van het bewijsmateriaal, rust de verantwoordelijkheid eveneens op de schouders van de procespartijen. De rol van de rechter lijkt ook in dit verband een passieve. Het is echter mijn indruk dat de belastingrechter op deze vlakken steeds actiever wordt. Internet speelt daarbij een belangrijke rol. Door gebruik te maken van de informatievoorzieningen die internet biedt, gaat de belastingrechter – althans naar mijn indruk – steeds vaker op zoek naar ‘de materiële waarheid’ in de zaken die aan hem worden voorgelegd. In dat kader dringt de vraag zich op tot welke grens de belastingrechter mag gaan.
De participerende rechter
In zijn nog altijd zeer lezenswaardige Opinie ‘De belastingrechter: deelnemer versus scheidsrechter’– gepubliceerd in NTFR 2001/1723– schreef Lamens over de participerende belastingrechter: een rechter die vóór de aanvang van de zitting het dossier volledig in de vingers heeft en die zich ter zitting zeer actief bemoeit met de rechtsstrijd van partijen en, zo mogelijk, op zoek gaat naar een oplossing van het geschil tussen partijen. Bij deze actieve aanpak – die ook mijn voorkeur heeft – past mijns inziens ook dat ‘de feiten’ grondig worden uitgediept om zodoende achter ‘de materiële waarheid’ te komen. Internet is daarbij een zeer bruikbaar hulpmiddel. Steeds vaker worden bij de bestudering van de dossiers relevante informatiebronnen op internet geraadpleegd door de belastingrechters en hun griffiers. In een WOZ-zaak kan bijvoorbeeld www.google.nl/maps zeer goede diensten bewijzen wat ‘het zicht’ van de rechter op de ligging van een pand betreft waarvoor een WOZ-beschikking is vastgesteld en de door de gemeente genoemde referentiepanden. Verder beschikt iedere ondernemer tegenwoordig over een website, zodat ook buiten het dossier om een beeld kan worden gevormd van de (diensten en producten van de) onderneming van de ondernemer. Als voorbeeld kan worden gewezen op een recente conclusie van A-G Van Hilten in een douanezaak (Conclusie A-G Van Hilten van 14 februari 2014, nr. 13/00975, ECLI:NL:PHR:2014:86), waarbij de douanekamer van Hof Amsterdam zich had moeten buigen over de tariefindeling van een multifunctioneel geluidsapparaat. Voor zijn beslissing heeft het hof zich mede laten leiden door informatie op de website van de desbetreffende ondernemer.
De vraag die uiteraard rijst is of het de belastingrechter is toegestaan om buiten het dossier om informatiebronnen op internet te raadplegen en de aldus verkregen informatie vervolgens te gebruiken bij het doen van de uitspraak over het tussen partijen bestaande geschil.
Wettelijk kader
Op grond van art. 8:69, lid 1, Awb dient de belastingrechter uitspraak te doen op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. Deze bepaling lijkt de rechter niet de ruimte te bieden buiten partijen om, via internet verkregen informatie te gebruiken voor zijn beslissing in de zaak. Het derde lid van genoemd art. 8:69 lijkt die ruimte wel te bieden. Volgens die bepaling kan de rechter namelijk ambtshalve de feiten aanvullen. Bij het uitoefenen van deze bevoegdheid – het is geen verplichting – dient de rechter uiteraard wel te blijven binnen de door procespartijen getrokken grenzen van hun rechtsstrijd. Voorts kunnen de via internet verkregen feitelijke gegevens niet zonder meer worden gebruikt door de rechter.