Aflevering 14

Gepubliceerd op 3 april 2014

NTFR 2014/1023 - Internetgebruik door ‘actieve’ belastingrechter

Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 geschreven door mr. R. den Ouden
Na het lezen van de boeiende literaire thriller De dame in blauw van de Spaanse schrijver Javier Sierra was ik min of meer ervan overtuigd geraakt dat sommige mensen beschikken over de gave dat hun lichaam gelijktijdig op twee plaatsen aanwezig kan zijn. Die overtuiging is echter ruw weggenomen door de belastingkamer van de Hoge Raad. In zijn arrest van 12 april 2013, nr. 10/02941, NTFR 2013/1171 over een in Nederland wonende zeevarende op een onder Panamese vlag varende pijpenlegger voor een Zwitserse werkgever, heeft de Hoge Raad namelijk zeer stellig overwogen dat de mens niet over de gave van bilocatie beschikt. Dat is, aldus de cassatierechter, van algemene bekendheid, zodat uw Opinieschrijver dat ook had moeten en kunnen weten. Reeds vanwege de overweging over de gave van bilocatie, mag dit arrest wat mij betreft worden gekroond tot ‘het arrest van 2013’. Ook op grond van de inhoud van het arrest, waarin – voor zover mij bekend – de Hoge Raad voor het eerst gebruik heeft gemaakt van een voetnoot, verdient dit arrest naar mijn mening overigens die prijs. Op zeer kundige wijze, met een uitgebreide motivering, leidt de cassatierechter de (fiscale) lezer namelijk door het moeilijk toegankelijke woud van regels van het internationale sociale zekerheidsrecht en het zeerecht naar de noodzakelijke prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de toepasselijkheid van de Verordening (EEG) nr. 1408/71.

NTFR 2014/1027 - Na verwijzing: vervangingsvoornemen niet aannemelijk gemaakt

ECLI:NL:GHAMS:2014:226, datum uitspraak 23-01-2014, publicatiedatum 12-02-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van mr. M. de Jonge
De Hoge Raad heeft de zaak voor een hernieuwd onderzoek naar de ontvankelijkheid van het beroep verwezen naar dit hof (NTFR 2012/2236). Naar het oordeel van het hof is belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in beroep. De inspecteur heeft geen concreet bewijs meegebracht van de daadwerkelijke verzending van de uitspraken op bezwaar. Voorts oordeelt het hof dat de herinvesteringsreserve terecht tot de belastbare winst is gerekend, omdat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat er een (voldoende concreet) vervangingsvoornemen was. Het verwijzen naar in de jaarrekening opgenomen posten ‘Advertentiekosten’ en ‘Acquisitie/ bemiddelingskosten’ is daarvoor onvoldoende. Ook de door belanghebbende overgelegde kopieën van facturen en advertenties zijn zonder nadere toelichting en onderbouwing te onbepaald om te kunnen dienen als bewijs voor een herinvesteringsvoornemen.

NTFR 2014/1029 - Kosten inzake bemiddelingswerkzaamheden bij piramidespel zijn aftrekbaar

ECLI:NL:GHAMS:2014:281, datum uitspraak 06-02-2014, publicatiedatum 11-02-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende heeft, zonder te beschikken over een vergunning om als effectenbemiddelaar op te treden, bemiddeld bij beleggingen bij A die later betalingen bleken in een piramidespel. Hiervoor ontving hij een provisie. De derden waarvoor hij bemiddeld heeft en die een belangrijk deel van hun inleg verloren, hebben belanghebbende aangesproken tot vergoeding van hun schade. Belanghebbende wenst de betaalde schadevergoedingen – waartoe hij is veroordeeld – ten laste van zijn inkomen te brengen. Verder wenst belanghebbende de bedragen die hij onverschuldigd heeft voorgeschoten aan de beleggers, in aftrek te brengen. Naast de bemiddelingsactiviteiten ging belanghebbende leningovereenkomsten aan met derden, waarna hij de geleende gelden belegde bij A. Tussen de ontvangen en betaalde vergoedingen bestond een positief verschil.

NTFR 2014/1031 - Brief over toezeggingen pensioenwetgeving naar de Tweede Kamer

Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin hij ingaat op twee toezeggingen die hij heeft gedaan tijdens het wetgevingsoverleg over de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen. Het wetsvoorstel voorziet onder meer in de mogelijkheid om een nettolijfrente aan te schaffen. In de brief gaat hij in op de voorwaarden waaronder deze nettolijfrente in de tweede pijler kan worden ondergebracht en op het tot stand brengen van een sanctiebepaling voor het geval een nettolijfrente niet voor de oude dag wordt aangewend.

NTFR 2014/1033 - Conform nader standpunt inspecteur stelt hof aftrek levensonderhoud kinderen hoger vast

ECLI:NL:GHAMS:2014:314, datum uitspraak 13-02-2014, publicatiedatum 19-02-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft drie meerderjarige kinderen, jonger dan dertig jaar, die in Suriname wonen. In de aangifte IB/PVV 2006 heeft belanghebbende een bedrag van € 11.880 wegens uitgaven voor levensonderhoud voor kinderen jonger dan dertig jaar in aanmerking genomen. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag een aftrek toegestaan tot een bedrag van € 3.960. Vaststaat dat belanghebbende ten behoeve van het levensonderhoud van deze drie kinderen in 2006 een bedrag van € 6.825 heeft overgemaakt. Voor vier kwartalen en drie kinderen leidt dat tot een aftrek kosten levensonderhoud kinderen van totaal € 3.960. Rechtbank Haarlem oordeelde dat belanghebbende niet voor een hogere forfaitaire aftrek dan het door de inspecteur toegestane bedrag van € 330 per kwartaal per kind in aanmerking komt. In hoger beroep heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende recht heeft op een aftrek van € 330 per kwartaal voor één kind en € 660 per kwartaal voor de andere twee kinderen. Het hof heeft in overeenstemming met dit nader standpunt van de inspecteur beslist, en de aftrekpost vastgesteld op € 6.600.

NTFR 2014/1034 - Stichting die een festival organiseert op een waddeneiland is geen anbi

ECLI:NL:GHARL:2014:711, datum uitspraak 04-02-2014, publicatiedatum 07-02-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van prof. dr. S.J.C. Hemels
Belanghebbende, een stichting, organiseert in het eerste weekend van september een festival op een Waddeneiland, waarbij muziek, kunst en film centraal staan. Rechtbank Noord-Nederland (30 mei 2013, nr. 13/00984, NTFR 2013/2376) heeft beslist dat zij niet in aanmerking komt voor de anbi-status. De kwalitatieve toets of belanghebbende het algemeen nut beoogt, is tussen partijen niet in geschil. In hoger beroep is in geschil of belanghebbende aan de kwantitatieve toets voldoet. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt van niet. Het hof overweegt daarbij dat het festival voor bezoekers eerst en vooral een vakantie in een fraaie omgeving is die zich van andere vakanties onderscheidt doordat er gedurende het verblijf kan worden genoten van muziek, film en kunst. Met de activiteiten van belanghebbende worden in hoofdzaak de particuliere consumptieve belangen van de bezoekers gediend. Hieraan doet volgens het hof niet af dat de resultaten van belanghebbende van meet af aan negatief zijn geweest. Het hof komt niet meer toe aan de vraag of en in welke mate de activiteiten van belanghebbende algemeen nuttige activiteiten in de zin van art. 1a, lid 5, Uitv.reg. AWR 1994 zijn.

NTFR 2014/1037 - Inspecteur slaagt in bewijs inzake gehanteerde waarde van aandelenpakket in geldzak-bv

ECLI:NL:HR:2014:745, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014
Belanghebbende is één van de erfgenamen van haar op 4 augustus 2009 overleden moeder. Tot de nalatenschap behoort een 50%-aandelenpakket in een zogenoemde geldzak-bv. In de aangifte is het aandelenpakket door de erfgenamen gewaardeerd op 50% van € 325.606. Bij de aanslagregeling is de inspecteur uitgegaan van 50% van € 831.180. De rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/2071) heeft vooropgesteld dat de intrinsieke waarde van de bv bepalend is voor de bepaling van de waarde in het economische verkeer van de aandelen op 4 augustus 2009. Niet in geschil is dat die intrinsieke waarde gelijk is aan het eigen vermogen van de bv ultimo 2008. Op de inspecteur rust volgens het hof de last de door hem gehanteerde waarde aannemelijk te maken. Door te verwijzen naar de ingediende aangifte VPB over 2008, waarin een eigen vermogen ultimo 2008 is vermeld van € 831.180, is het vermoeden volgens het hof gewettigd dat de waarde op dat tijdstip inderdaad € 831.180 bedroeg. Belanghebbende dient dat bewijsvermoeden te weerleggen. Hierin is zij volgens het hof niet geslaagd. Dat een herziene aangifte VPB over 2008 met een eigen vermogen van € 325.605 is ingediend, is daartoe niet voldoende. Dat aan de vader in 2008 een terugbetaling van kapitaal ad € 505.575 heeft plaatsgevonden, heeft het hof niet aannemelijk geacht.

NTFR 2014/1038 - Spaanse erfbelasting niet in mindering op Nederlands successierecht voor verkrijging Spaanse appartementen

ECLI:NL:HR:2014:729, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014
Belanghebbende is een kind van de in 2004 overleden erflater. Tot de nalatenschap van erflater behoren twee appartementen in Spanje. Erflater heeft op 30 december 2002, vlak voor de invoering van het nieuwe erfrecht, een testament gemaakt waarin hij zijn echtgenote heeft aangewezen als erfgename voor 0,1% en zijn kinderen voor 99,9%. Een Nederlandse notaris maakt op 28 december 2005 een akte van boedelbeschrijving en verdeling nalatenschap op waarin ieder van de vijf kinderen en de weduwe tezamen de Spaanse appartementen, ieder voor een zesde, krijgen toegedeeld, terwijl wordt overeengekomen dat de weduwe uiteindelijk beide appartementen zal verkrijgen. Op 25 september 2006 maakt de Spaanse notaris een akte waarin de woningen op naam van de weduwe worden gesteld. In Spanje is een aanslag erfbelasting aan de weduwe opgelegd. Deze aanslag is pro rata verrekend met alle erfgenamen. In geschil is of belanghebbende recht heeft op vermindering van Nederlands successierecht in verband met de Spaanse erfbelasting. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/1415) beantwoordt die vraag ontkennend. Aan belanghebbende zelf is namelijk geen Spaanse aanslag erfbelasting opgelegd. De omstandigheid dat de aan de weduwe opgelegde Spaanse aanslag indirect voor zijn rekening is gekomen, doet hieraan volgens het hof niet af.

NTFR 2014/1039 - Na onderzoek volgt hof berekening inspecteur van waarde verkregen gronden

ECLI:NL:HR:2014:726, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014
Belanghebbende, onderdeel van een bouwbedrijf, koopt in 2001 vijf stukken grond die mogelijk bestemd zullen worden voor de bouw van woningen. In totaal gaat het om bijna 900.000 m2. De aankoopprijs van deze grondstukken bedraagt € 22 tot € 23 per m2. Begin 2002 respectievelijk begin 2003 koopt belanghebbende in drie gedeelten nog eens bijna 70.000 m2 grond aan, maar dan voor aankoopprijzen die variëren van € 44 tot € 49 per m2. In diezelfde periode komen in de markt andere grondtransacties voor waar soortgelijke prijzen per m2 betaald worden. Op 28 februari 2003 worden de (eerste) vijf stukken grond juridisch geleverd bij de notaris en wordt voor de overdrachtsbelasting uitgegaan van de waarde van de tegenprestatie. De inspecteur legt eind 2008 (vijf) naheffingsaanslagen op en stelt hierbij dat krachtens art. 9 Wet BRV moet worden uitgegaan van de hogere waarde in het economische verkeer, en stelt deze op € 47 per m2. Belanghebbende gaat hiertegen in verweer. In haar optiek zijn de diverse grondstukken niet identiek qua (met name) locatie. Rechtbank Haarlem stelt de inspecteur in het gelijk op grond van een diepgaande analyse van de inspecteur dat de prijsstijging niet evident samenhangt met een verschil in locatie, maar dat op alle locaties de grondprijzen een stijgende lijn vertonen. Alleen de te hanteren waarde wordt door de rechtbank bijgesteld tot € 44 per m2 aangezien in een van de transacties een afkoopsom ter zake van een eerste recht tot koop was inbegrepen die buiten beschouwing moest worden gelaten. Verder waren er ook na februari 2003 enkele transacties in de markt geweest met een lagere koopsom per m2 dan de genoemde € 47, en dat grillige verloop wordt door de rechtbank ingeprijsd. In hoger beroep wordt door belanghebbende weliswaar nog een taxatierapport overlegd waarin de taxateurs aangeven dat het niet realistisch is om te veronderstellen dat in 2003 ook voor de vijf grote grondstukken soortgelijke hogere prijzen zouden zijn betaald en gefinancierd zouden kunnen worden, maar die stelling acht het hof (NTFR 2013/2265) niet dan wel onvoldoende onderbouwd.

NTFR 2014/1040 - Geen vrijstelling interne reorganisatie omdat niet is voldaan aan eis van 'taakoverdracht'

ECLI:NL:HR:2014:722, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014
Belanghebbende, een stichting met anbi-status, verricht in haar instellingen zorgtaken. Zij heeft op 26 april 2010 onroerende zaken verkregen van een vereniging die eveneens een anbi-status heeft. De onroerende zaken werden voorheen door de vereniging aan belanghebbende verhuurd. Ter zake van de verkrijging maakt belanghebbende in het kader van de overdrachtsbelasting aanspraak op de vrijstelling voor interne reorganisatie. De inspecteur heeft die vrijstelling niet toegepast. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/1176) is dat terecht. Er is namelijk niet voldaan aan de in art. 5d Uitv.besl. BRV opgenomen eis van ‘taakoverdracht’. De vereniging heeft namelijk enkel de onroerende zaken aan belanghebbende verhuurd en de eigenaarslasten gedragen en belanghebbende huurde de onroerende zaken, droeg de huurderslasten, verzorgde het tuinonderhoud en gebruikte de onroerende zaken voor de zorgtaken binnen haar instellingen. Onder deze omstandigheden is de overdracht van de onroerende zaken niet aan te merken als een ‘taakoverdracht’. Anders dan belanghebbende stelt, is de besluitgever met de eis van ‘taakoverdracht’ niet buiten de wettelijke delegatiebevoegdheid getreden.

NTFR 2014/1041 - Geen aftrek voorbelasting ter zake van gratis gemeentelijk leerlingenvervoer

ECLI:NL:PHR:2014:54, datum uitspraak 29-01-2014, publicatiedatum 21-02-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende verzorgt op basis van haar (gemeentelijke) Verordening vervoer van leerlingen van en naar school. Dit vervoer geschiedt op aanvraag van ouders van in de gemeente woonachtige leerlingen uit het primair en voortgezet onderwijs. De ouders zijn daarvoor – vanaf een in de Verordening neergelegde inkomensgrens – een eigen bijdrage verschuldigd. In deze procedure gaat het primair om de vraag of belanghebbende dit vervoer van leerlingen als ondernemer verricht. Voorts is in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is in haar bezwaar tegen de beschikking inzake haar verzoek om een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds (hierna: BCF-beschikking).

NTFR 2014/1042 - Levering van growkits is onderworpen aan verlaagd omzetbelastingtarief vanwege gewekt vertrouwen ten aanzien van broed

ECLI:NL:PHR:2014:111, datum uitspraak 26-02-2014, publicatiedatum 14-03-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbenden houden zich bezig met de productie en verkoop van ‘growkits’ voor het kweken van paddo’s. De growkits zijn samengesteld uit een plastic bakje met deksel, broed – een graancultuur waaraan de sporen van paddo’s zijn toegevoegd – en een tweetal toevoegingen dat voor de vochtregulatie is bestemd. In deze procedures gaat het om de vraag of de levering van de growkits onderworpen is aan het verlaagde omzetbelastingtarief. De vraag valt in tweeën uiteen:

NTFR 2014/1043 - Ook bij verkoop van bewerkte verpakkingsproducten is importeur verpakkingenbelasting verschuldigd

ECLI:NL:HR:2014:342, datum uitspraak 21-02-2014, publicatiedatum 21-02-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van mr. H Spaermon
Belanghebbende importeert textielgoederen. De ingevoerde goederen worden in het distributiecentrum van belanghebbende gescheiden van de secundaire verpakkingen waarin zij zich bevinden. De secundaire verpakkingen worden door belanghebbende vervolgens bewerkt (versnipperen, pletten en/of samenpersen). De bewerkte materialen worden door belanghebbende verkocht aan karton respectievelijk plastic verwerkende bedrijven. In geschil is of belanghebbende ter zake van de secundaire verpakkingen verpakkingenbelasting verschuldigd is, omdat zij, importeur zijnde, zich van die verpakkingen heeft ontdaan in de zin van art. 82, lid 1, letter b, Wbm. Rechtbank Den Haag heeft die vraag bevestigend beantwoord. De Hoge Raad deelt deze zienswijze.

NTFR 2014/1044 - Afgifte zak met wasgoed bij wasserette kan 'laden en lossen' vormen

ECLI:NL:HR:2014:445, datum uitspraak 07-03-2014, publicatiedatum 07-03-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft, zonder parkeerbelasting te voldoen, zijn auto stilgezet op een parkeerplaats gelegen voor een wasserette. Hij heeft vervolgens een zak met wasgoed (twaalf kilo ) ter reiniging afgegeven bij de wasserette. Voor het parkeren is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende bestrijdt die naheffingsaanslag met de stelling dat geen sprake is van ‘parkeren’ maar van ‘laden en lossen’. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/608) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Volgens het hof is weliswaar aannemelijk dat belanghebbende slechts zeer kortstondig in de wasserette aanwezig is geweest om de zak met wasgoed ter reiniging aan te bieden en af te geven, maar het bezoek van een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst, hoe kortstondig dat bezoek ook is geweest, vormt volgens het hof geen ‘laden en lossen’. Volgens de Hoge Raad heeft het hof een onjuiste maatstaf aangelegd. Er zal namelijk moeten worden vastgesteld of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken als hier aan de orde ter plaatse in ontvangst te nemen en in het voertuig te brengen, dan wel uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven. Tot die handelingen kan ook de afgifte van een ontvangstbewijs behoren.

NTFR 2014/1046 - Bij bepaling WOZ-waarde casino moeten door huurder aangebrachte bouwkundige voorzieningen mede in aanmerking worden genomen

ECLI:NL:RBGEL:2014:758, datum uitspraak 11-02-2014, publicatiedatum 11-02-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van mr. B.S. Kats
In geschil is de WOZ-waarde van een casino. Rechtbank Gelderland oordeelt dat van een onjuiste objectafbakening is uitgegaan, omdat ten onrechte een tweede gemeenschappelijke entree is meegerekend. Het beroep is daarom gegrond, maar niet in geschil is dat dit geen invloed heeft op de waardevaststelling. De rechtbank oordeelt verder dat bij de bepaling van de waarde van het casino de door de huurder aangebrachte bouwkundige voorzieningen mede in aanmerking worden genomen, omdat deze door natrekking eigendom van belanghebbende zijn geworden. Dat de huurder contractueel verplicht is de onroerende zaak bij beëindiging van het huurcontract weer casco op te leveren maakt dit niet anders. De heffingsambtenaar heeft de waarde derhalve terecht bepaald met inachtneming van de huurdersinvesteringen. De waarde is aldus voldoende aannemelijk gemaakt.

NTFR 2014/1047 - Voortvarendheid toetsen vanaf moment dat FIOD informatie ontvangt

ECLI:NL:HR:2014:689, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
In het kader van het project Bank Zonder Naam zijn aan belanghebbende met toepassing van de verlengde navorderingstermijn navorderingsaanslagen IB 1995 en VB 1996 opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn in december 2007 vastgesteld door de inspecteur. De FIOD heeft de desbetreffende startinformatie in maart 2005 ontvangen van de Belgische autoriteiten. Na identificatie van de rekeninghouders heeft de FIOD in maart 2006 de gegevens overgedragen aan de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft vervolgens gekozen voor een landelijke coördinatie en een projectmatige aanpak. Hof Arnhem (NTFR 2013/1339) heeft de navorderingsaanslagen vernietigd omdat de vereiste voortvarendheid niet is betracht. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof dat voor de beoordeling van de voortvarendheid moet worden uitgegaan van de tijd die is verstreken vanaf het moment waarop de gegevens ter beschikking van de FIOD zijn gekomen. Daarbij moet echter rekening ermee worden gehouden dat de Belastingdienst voor de identificatie van de rekeninghouders over voldoende tijd moet kunnen beschikken en dat ook met een landelijke coördinatie en projectmatige aanpak geruime tijd gemoeid kan zijn. Nu het hof dit laatste niet in acht heeft genomen, casseert de Hoge Raad de hofuitspraak.

NTFR 2014/1048 - Immateriële schadevergoeding: meerdere zaken die in hoofdzaak zien op hetzelfde onderwerp geldt één keer € 500

ECLI:NL:HR:2014:540, datum uitspraak 21-03-2014, publicatiedatum 21-03-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren belastingaanslagen met boeten opgelegd ter zake van een KB-Luxbankrekening. Hof Den Haag (NTFR 2013/128) heeft de belastingaanslagen verminderd, de boeten verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn en een immateriële schadevergoeding toegekend. In cassatie blijkt dat het hof een paar misslagen heeft begaan. De berekening van de na te vorderen belastingbedragen is namelijk onbegrijpelijk, de vaststelling door het hof van de termijn van overschrijding van de redelijke termijn voor de hogerberoepsfase is niet deugdelijk en in het kader van de immateriële schadevergoeding heeft het hof ten onrechte de minister van Veiligheid en Justitie niet in het geding betrokken. Voor de berekening van de immateriële schadevergoeding heeft het hof het bedrag van € 500 per halfjaar vermenigvuldigd met factor 1,5 voor ‘samenhang’ (geldend voor proceskostenvergoedingen). Dat is volgens de cassatierechter evenmin juist. Wanneer meerdere zaken van een belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, dient namelijk te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar gehanteerd. Indien de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel.

NTFR 2014/1049 - Immateriële schadevergoeding: Hoge Raad sluit zich aan bij beslissing grote kamer Raad van State

ECLI:NL:HR:2014:636, datum uitspraak 21-03-2014, publicatiedatum 21-03-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Hof Den Bosch heeft aan belanghebbende een immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij is het hof vanwege de ingewikkeldheid van de zaak en aanhangige prejudiciële vragen uitgegaan van een termijn van vier jaar voor beroep. Beide partijen hebben (incidenteel) cassatie aangetekend. Zij worden door de Hoge Raad echter in het ongelijk gesteld. Het hof heeft volgens de cassatierechter namelijk terecht geoordeeld dat de mate waarin laakbare of onrechtmatige gedragingen van de belastingplichtige ten grondslag liggen aan het geschil, niet van belang is voor de vraag of er grond is voor toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Gebrek aan medewerking door een partij aan de vaststelling van de feiten kan er wel toe leiden dat een zaak gecompliceerder wordt, hetgeen een factor is die meeweegt bij het oordeel of de redelijke termijn is overschreden. Wat de kwestie van het afwachten van een prejudiciële beslissing betreft, sluit de Hoge Raad zich aan bij de recente beslissing van de grote kamer van de RvS (29 januari 2014, nr. 201302106/1/A2,ECLI:NL:RVS:2014:188). Daarbij merkt de Hoge Raad nog op dat het tijdsverloop dat is gemoeid met het afwachten van een beslissing van het HvJ, zolang geen schriftelijke kennisgeving daarvan aan partijen heeft plaatsgevonden, niet alsnog kan worden aanvaard met een beroep op de complexiteit van de zaak. De eis van een schriftelijke kennisgeving zal in belastingzaken echter eerst worden gesteld voor prejudiciële vragen die zijn gesteld na 1 april 2014.

NTFR 2014/1050 - Immateriële schadevergoeding: vooronderstelling van spanning en frustratie geldt in beginsel ook voor erfgenamen die procedure voortzetten

ECLI:NL:GHARL:2014:665, datum uitspraak 28-01-2014, publicatiedatum 07-02-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
X heeft geprocedeerd tegen de hem opgelegde aanslag IB 2003. Nadat de rechtbank hem in het gelijk had gesteld, heeft de inspecteur hoger beroep aangetekend. Hangende het hoger beroep, op 8 september 2012, is X overleden. De erfgenamen (belanghebbenden) hebben de procedure voortgezet. Zij hebben verzocht om toekenning van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. X had dat zelf niet gedaan. In de hoofdzaak heeft het hof de inspecteur in het gelijk gesteld. De onderhavige procedure betreft de schadevergoedingsprocedure. Het hof stelt voorop dat de erfgenamen niet in de plaats van X aanspraak kunnen maken op schadevergoeding. Wel kunnen zij zelfstandig daartoe een verzoek doen. Vervolgens zet het hof uiteen dat de vooronderstelling van, kort gezegd, spanning en frustratie ook geldt voor erfgenamen die de procedure voortzetten, en wel voor de gehele duur van de procedure. Wel kan echter aanleiding bestaan voor matiging van de schadevergoeding wanneer de erfgenamen slechts kort bij de procedure betrokken zijn geweest. In het onderhavige geval is de bezwaar- en beroepsprocedure met één jaar en elf maanden overschreden. Als uitgangspunt zou een vergoeding van € 2.000 (€ 1.500 voor bezwaar en € 500 voor beroep) gelden. Nu de belanghebbenden echter slechts kort bij de procedure betrokken zijn geweest, matigt het hof de vergoeding voor de bezwaarfase tot € 150, zodat in totaal € 650 wordt vergoed.

NTFR 2014/1051 - Bij niet-ontvankelijkheid wegens gebrek aan belang wel recht op proceskostenvergoeding

ECLI:NL:GHAMS:2014:23, datum uitspraak 02-01-2014, publicatiedatum 05-02-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van E.P. Hageman LLM
Lopende het bezwaar tegen de aanslag zuiveringsheffing is de heffingsambtenaar geheel tegemoet gekomen aan belanghebbende en heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het hof stelt voorop dat belanghebbende inderdaad terecht niet-ontvankelijk is verklaard, maar dat dit niet wil zeggen dat zij geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende de ambtshalve vermindering niet voor het indienen van het bezwaarschrift had ontvangen. Belanghebbende heeft dan ook begrijpelijkerwijs een bezwaarschrift ingediend en heeft dan ook recht op een vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten. In tegenstelling tot Rechtbank Amsterdam oordeelt het hof dat, gelet op de beperkte ingewikkeldheid van de zaak, de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak 0,5 dient te zijn. Het hof oordeelt voorts dat de ingewikkeldheid van de verzetprocedure gemiddeld is (wegingsfactor 1). Omdat de procedure voor de rechtbank uitsluitend het niet toekennen van een kostenvergoeding betrof, stelt het hof de wegingsfactor daar op 0,25.

NTFR 2014/1052 - Bewijsvermoeden dat grote sommen contant geld afkomstig zijn van belaste bronnen niet ontzenuwd

ECLI:NL:GHARL:2014:231, datum uitspraak 14-01-2014, publicatiedatum 07-02-2014
Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van mr. N. ten Broek
Belanghebbende, horecaondernemer, heeft verschillende ondernemingen. Hij heeft voorts onroerende zaken aangekocht, verbouwd en doorverkocht. Bij een boekenonderzoek is gebleken dat belanghebbende in 2004 in privé over grote sommen aan contant geld heeft beschikt waarvan de herkomst onduidelijk is. Volgens de inspecteur is sprake van belaste inkomsten die niet door belanghebbende verantwoord zijn. Belanghebbende stelt voor het hof dat geen sprake is van belaste inkomsten maar van geldleningen. Het hof acht dat echter niet geloofwaardig. Voorts stelt belanghebbende dat de gelden niet aan hem toebehoorden maar aan zijn bv. Ook dat acht het hof niet aannemelijk. Gelet hierop, heeft het hof belanghebbende het bewijsvermoeden voorgehouden dat de contante gelden afkomstig zijn van bronnen die leiden tot belastbaar inkomen uit werk en woning. Dit vermoeden is door belanghebbende niet ontzenuwd. Dit betekent volgens het hof dat de inspecteur terecht het saldo van de inkomende en uitgaande geldstromen in contanten in 2004 als belaste inkomsten uit werk en woning in aanmerking heeft genomen. Met betrekking tot de boete verwerpt het hof het verweer van belanghebbende dat het verbod van zelfincriminatie is geschonden. De inspecteur slaagt erin voorwaardelijk opzet aan de zijde van belanghebbende met betrekking tot het niet verantwoorden van de inkomsten in de aangifte aannemelijk te maken. De door de rechtbank verminderde boete tot € 25.500 acht het hof passend en geboden. Voor overschrijding van de redelijke termijn wordt in totaal € 2.000 aan belanghebbende toegekend.

NTFR 2014/1055 - A-G HvJ: Nederlandse regeling voor het vormen van een fiscale eenheid in strijd met de vrijheid van vestiging

Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014 met annotatie van drs. B.J. Kiekebeld
De in Nederland gevestigde vennootschappen SCA Group Holding BV en MSA International Holding BV wensen ieder een fiscale eenheid te vormen met enkele van hun (achter)kleindochtervennootschappen, die ook in Nederland zijn gevestigd. De dochtervennootschappen zijn in Duitsland gevestigd en beschikken niet over een vaste inrichting in Nederland. De inspecteur heeft de verzoeken afgewezen omdat de tussenliggende vennootschappen niet in Nederland zijn gevestigd. Verder hebben drie in Nederland gevestigde zustervennootschappen, die in handen zijn van een in Duitsland gevestigde moedervennootschap zonder vaste inrichting in Nederland, onderling verzocht om de vorming van een fiscale eenheid. Dit verzoek is afgewezen, omdat de moedervennootschap niet in Nederland is gevestigd. Hof Amsterdam heeft prejudiciële vragen gesteld. A-G Kokott is van oordeel dat sprake is van een nadelig verschil in behandeling. Volgens de advocaat-generaal is de situatie van een moedervennootschap met een in het buitenland gevestigde dochtervennootschap objectief vergelijkbaar met een moedervennootschap met een in Nederland gevestigde dochtervennootschap die wel een kleindochtervennootschap in een fiscale eenheid kan opnemen. Verder vindt de advocaat-generaal dat de vrijheid van vestiging van de in Duitsland gevestigde dochtervennootschappen eveneens wordt beperkt. Het voorkomen van dubbele verliesverrekening en de coherentie van de belastingregeling acht zij niet voldoende rechtvaardiging voor het verschil in behandeling, met name omdat een vaste inrichting in Nederland van een in het buitenland gevestigde vennootschap wel in een fiscale eenheid kan worden opgenomen. In de casus van de in Nederland gevestigde zustervennootschappen vindt de advocaat-generaal dat de vrijheid van vestiging van de in Duitsland gevestigde moedervennootschap wordt beperkt. Zij heeft nu niet het voordeel dat haar dochtervennootschappen onderling een fiscale eenheid kunnen vormen. Ook in deze situatie ziet de advocaat-generaal geen rechtvaardiging voor de beperking.

NTFR 2014/1056 - Schriftelijke reactie nieuwe belastingverdrag met Ethiopië

Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014
In deze brief gaat de staatssecretaris van Financiën schriftelijk in op een tweetal onderwerpen die tijdens de mondelinge behandeling van het nieuwe belastingverdrag met Ethiopië in de Tweede Kamer aan de orde zijn gekomen. Het eerste onderwerp ziet op de bronbelasting in Ethiopië op uitgaande interestbetalingen. In tegenstelling tot waarvan bij de verdragsonderhandelingen is uitgegaan – een finale bronheffing van 5% van niet-inwoners – geldt in sommige situaties waarin rente wordt betaald aan een buitenlandse partij een bronbelasting van 10% als voorwaarde voor aftrekbaarheid aan de kant van de in Ethiopië belastingplichtige schuldenaar. Het verdrag voorziet dan in een verlaging naar 5%. Daarnaast wordt ingegaan op – de redenen voor – het niet opnemen van bepaling over een dienstverlenings-vaste inrichting in het verdrag. Een dergelijke bepaling is ook niet opgenomen in diverse andere verdragen van Ethiopië.

NTFR 2014/1057 - Kamervragen opzegging belastingverdrag door Malawi

Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt vragen van het Tweede Kamerlid Klaver over de opzegging van het belastingverdrag met Nederland door Malawi. Hij geeft aan dat de reden voor de opzegging niet geheel duidelijk is. Wel is eind augustus 2013 op ambtelijk niveau overeenstemming bereikt over een nieuw verdrag. Zowel Nederland als Malawi streven naar een spoedige ondertekening van dit nieuwe verdrag. In de tussentijd is er met ingang van 1 januari 2014 sprake van een verdragsloze periode.

NTFR 2014/1058 - Memorandum of Understanding met Australië over bijstand bij invordering

Aflevering 14, gepubliceerd op 03-04-2014
In deze mededeling wordt aangegeven dat de competente autoriteiten van Nederland en Australië een Memorandum of Understanding hebben getekend over de bijstand bij invordering van belastingschulden. De tekst van het memorandum is bij de mededeling gevoegd. De overeenkomst is gebaseerd op het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (WABB) en ziet op de procedures die de autoriteiten zullen hanteren met betrekking tot de wederzijdse bijstand bij invordering. De overeenkomst strekt uitsluitend ter uitvoering van het (desbetreffende deel van het) WABB en is niet bedoeld om nieuwe (additionele) verplichtingen te creëren. Het memorandum vindt toepassing vanaf 1 september 2013.