NTFR 2022/973 - Het spook van de vermogensbelasting

NTFR 2022/973 - Het spook van de vermogensbelasting

mMW
mr. M.M.Q. WiezerWerkzaam bij de Belastingdienst. Deze bijdrage is op persoonlijke titel geschreven.
Bijgewerkt tot 10 maart 2022

Een spook waart door Nederland: het spook van de vermogensbelasting. Een gevolg van het doodvonnis van box 3 dat de Hoge Raad net voor kerst voltrok (HR 24 december 2021, nr. 21/01243, NTFR 2022/37). Zodoende woedt er thans een discussie over de vraag hoe het verder moet met het belasten van (inkomen uit) vermogen. Er lijkt enige consensus te bestaan over het uitgangspunt dat vermogen een rol moet spelen bij belastingheffing. Maar over de vraag welke rol dat moet zijn, is allerminst overeenstemming.

Een geopperd alternatief is een rechttoe-rechtaan-vermogensbelasting waarbij de belasting een percentage is van de omvang het vermogen op een bepaald moment. Dat stuit echter op felle weerstand: Oneerlijk, want het is al een keer belast! Verstorend voor de economie! In strijd met de mensenrechten! Over die laatste claim gaat deze Opinie.

Schending van mensenrechten

Bij een ‘schending van mensenrechten’ denkt u wellicht al snel aan genocide, aan een onrechtmatige bezetting door een vreemde mogendheid, aan discriminatie op grond van afkomst of geloof. En niet aan een betrekkelijk lage belastingheffing bij de vermogenden van Nederland. Toch heeft de Nederlandse Staat de afgelopen jaren flink wat slachtoffers gemaakt onder deze groep. Ik heb het dan over de onfortuinlijken die ten prooi zijn gevallen aan de box 3-belasting.

Box 3, de forfaitaire heffing over het inkomen uit vermogen. In tegenstelling tot de vermogensbelasting die in 2001 door de box 3-belasting werd vervangen, was box 3 een inkomstenbelasting. Met als doel het inkomen uit vermogen te belasten.

Al het vermogen? Nee, niet al het vermogen. De eigen woning, het pensioen, auto’s en kunstobjecten aangehouden uit liefhebberij waren allemaal uitgesloten. Terwijl het zomaar kon dat schulden die waren aangegaan om voornoemde bezittingen aan te schaffen, wél onderdeel uitmaakten van box 3 en daarmee de grondslag verlaagden. En dan was er ook nog een heffingvrij vermogen, een bedrag dat was vrijgesteld van heffing. Box 3 was dus niet voor iedereen.

Om doelmatigheidsredenen werd echter afgezien van heffing over het werkelijke inkomen. In plaats daarvan werd het werkelijke inkomen bij benadering vastgesteld op 4% per jaar. Daar werd een tarief van 30% over geheven. Per saldo dus een vermogensbelasting van 1,2% per jaar. Vanaf 2017 werd dit aangepast op last van de Hoge Raad, waardoor over kleine vermogens relatief minder en over grotere vermogens relatief meer belasting werd betaald. Maar het bleef economisch gezien een (progressieve) vermogensbelasting.

Volgens de Hoge Raad is deze heffing in strijd met het recht op het ongestoorde genot van eigendom, gewaarborgd door art. 1 EP (bij het EVRM). Door het ruim(hartig)e monetaire beleid van centrale banken met bijpassende lage rente zagen spaarders namelijk nog maar nauwelijks rente bijgeschreven worden. Met als gevolg dat voor sommigen de box 3-belasting het daadwerkelijke rendement zelfs kon overtreffen. Terwijl anderen die in aandelen belegden fiscaal gouden tijden beleefden omdat zij door de vaste box 3-percentages relatief weinig belasting betaalden over hoge rendementen.

Dit alles vond de Hoge Raad discriminerend en zou de risicomijdende spaarder de risicovolle aandelenmarkt op kunnen drijven, met alle gevolgen van dien. ‘Verder brengt het middel, onder verwijzing naar de conclusie van Advocaat-Generaal Wattel van 25 maart 2021, ECLI:NL:PHR:2021:293, terecht onder de aandacht dat het stelsel degenen benadeelt die wel overgaan tot het risicovol beleggen van hun vermogen, maar die – door gebrek aan inzicht of fortuin – hun keuze moeten bekopen met een laag rendement of met vermogensverlies. Zoals Advocaat-Generaal Wattel laat zien, is eigen aan het begrip “risico” dat een individuele belegger geen garantie heeft dat hij het gemiddelde rendement zal behalen.’1

Een opmerkelijk citaat anno december 2021, omdat enerzijds zelfs de meest onkundige belegger het gemiddelde rendement (minus wat marginale kosten) van een index, zoals de AEX, eenvoudig kan behalen door middel van indextrackers. En anderzijds omdat toen al – voor iedereen – duidelijk was geworden dat spaarrekeningen helemaal niet zo risicoloos waren, gelet op de historisch hoge inflatie.

De uitspraak van de Hoge Raad kwam voor mij dan ook als een verrassing. Desalniettemin valt er wel iets te zeggen voor de redenatie van de Hoge Raad dat een wetgever die beoogt inkomen te belasten, dat dan ook echt moet doen. En niet een verkapte vermogensbelasting moet invoeren. Hoe dan ook, ‘water under the bridge’. Het is nu zaak om de slachtoffers te compenseren en vooruit te kijken. We moeten verder.

Heffen naar draagkracht

Betekent dit alles nu dat slechts geheven mag worden over het daadwerkelijke inkomen uit vermogen omdat een vermogensbelasting per definitie in strijd is met het EVRM? Sommige experts menen van wel en stellen dat alleen een heffing over het werkelijke inkomen uit vermogen de toets der mensenrechten kan doorstaan. Wat zou dat betekenen? Een voorbeeld ter illustratie:

A verdient het minimumloon en kan daarvan nauwelijks rondkomen. Na het zien van een beleggingsvlog waagt A een gokje op de beurs en verdient daarmee € 1.000. Vermogenswinst, heffen dus. Zijn buurman B, iets verderop in de straat, ziet in datzelfde jaar zijn beleggingsportefeuille van € 400 miljoen met 10% in waarde dalen. Toch wordt van B met zijn vermogen van € 360 miljoen in dat jaar gevraagd om een bijdrage aan de algemene middelen te doen door middel van 1% vermogensbelasting. Is het gevolg een flagrante schending van B’s mensenrechten? Dat gaat er bij mij echt niet in.

De reden houdt verband met het begrip ‘draagkracht’. Stel dat in Nederland alle belasting moet worden betaald door de gehele binnenlandse bevolking. Ik abstraheer daarmee even van vennootschappen en buitenlanders. De eenvoudigste manier om dan belasting te heffen is om de totale financiering van collectieve lasten naar rato om te slaan over de binnenlandse bevolking. Met een financieringsbehoefte van € 300 miljard op een bevolking van 17,5 miljoen mensen leidt dat tot een heffing van ongeveer € 17.100 per inwoner. Dat zou betekenen dat een gezin van vier personen gezamenlijk bijna € 70.000 belasting per jaar moet betalen. Ongeveer twee keer een bruto modaal inkomen. Voor de meeste gezinnen zou dat betekenen dat ze een soort lijfeigene van de Staat zouden worden. Dat werkt dus niet, en is overigens duidelijk in strijd met de mensenrechten.

Daarom heffen we naar draagkracht onder het adagium ‘de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten’. Draagkracht in fiscale zin is de mate waarin een persoon kan bijdragen aan de collectieve lasten. Hierbij moet uiteraard wel een bepaald bestaansminimum in acht worden genomen. Iemands draagkracht bestaat uit drie meetbare elementen: inkomen, verbruik en vermogen.

Het behoeft hopelijk geen nadere uitleg dat inkomen (uit arbeid en vermogen) draagkracht creëert. Verbruik ligt wellicht minder voor de hand. De ratio daarachter is kort gezegd dat als iemand in staat is om producten en diensten af te nemen, hij of zij kennelijk draagkrachtig genoeg is om een stukje van die uitgaven af te staan aan de Staat. Meer filosofisch: uiteindelijk gaat het in het leven niet om de theoretische aanspraak op alles wat de aarde biedt, maar om wat daadwerkelijk aangesproken wordt. Zo bezien is de omzetbelasting dus een heffing naar draagkracht. Ook iemands vermogen zegt iets over zijn draagkracht. Vermogen vormt als het ware een bestedingsreserve. Die kan worden aangewend voor toekomstige bestedingen, maar kan voor een deel ook ten goede komen aan de rijksbegroting.

De vermogensbelasting is dood, lang leve de vermogensbelasting

Heffen naar draagkracht is wereldwijd breed geaccepteerd. Over de meest geëigende manier waarop dat kan gebeuren, zijn boeken volgeschreven. Zo zijn er voorstanders van alleen heffen over inkomen, aanhangers van slechts het gebruik van verbruiksbelastingen en liefhebbers van louter een vermogensbelasting. Uiteindelijk kennen al deze vormen van heffing voor- en nadelen op zowel principieel vlak als op het vlak van de uitvoerbaarheid. Daarom is een mix van belastingen een mooi alternatief.

Deze mix moet in zijn totaliteit een heffing naar draagkracht bereiken die als redelijk wordt ervaren. Wat redelijk is, is natuurlijk uiterst subjectief. Maar dat een vermogensbelasting onderdeel mag uitmaken van die mix, is wat mij betreft evident. Omdat vermogen tot draagkracht leidt.

Om die reden zie ik dan ook niet in dat een vermogensbelasting per definitie in strijd zou zijn met het EVRM. Uiteraard zijn er grenzen. Met een vermogensbelasting van 10% per jaar over het vermogen marcheren we in rap tempo richting een communistische samenleving. Tegen een dergelijke ‘confiscatie’ beschermt het EVRM uiteraard. Evenals tegen een inkomstenbelasting die nagenoeg al de vruchten afpakt. Tegen deze achtergrond moeten dan ook de in het kader van box 3 aangehaalde arresten van het EHRM geplaatst worden.

Maar een vermogensbelasting als onderdeel van een mix aan belastingen naar draagkracht, met een gematigd tarief, met inachtneming van bepaalde vrijstellingen voor consumptieve goederen, pensioenaanspraken en met een heffingvrij vermogen, kan mijns inziens onmogelijk in strijd zijn met de mensenrechten. Ook niet als deze leidt tot enig interen op het (niet vrijgestelde) vermogen.

Resumerend

Sinds het kerst-arrest over box 3 klopt de vermogensbelasting als ‘The Ghost of Christmas Past’ op het slaapkamerraam van Nederland. Niet iedereen heet deze hartelijk welkom of zet zijn raam op een kier. Dat is ook helemaal niet gek. Als je vindt dat iets van jou is en iemand dat wil afpakken, dan roept dat weerstand op. Dat is een heel primaire, menselijke reactie. Maar als de emoties hoog oplopen, wordt helaas voor sommigen de wens de vader van de gedachte. Dan zegt men al snel dingen als: een vermogensbelasting is in strijd met de mensenrechten! En op zich is het ook niet erg dat men dat zegt, dat is noodzakelijk, de vrijheid van meningsuiting voorziet daarin, en daar is iedereen tevreden mee. Maar daar hoeft niemand zich ook maar iets van aan te trekken.2

Andere artikelen in deze aflevering