Minimumpercentage belastingrente niet strijdig met EVRM, EU-recht of abbb
Minimumpercentage belastingrente niet strijdig met EVRM, EU-recht of abbb
Gegevens
- Nummer
- 2024/1870
- Publicatiedatum
- 13 november 2024
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Formeel belastingrecht
- Relevante informatie
Aan belanghebbende is in 2021 over 2016 een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd en gelijktijdig belastingrente in rekening gebracht over de periode van 1 januari 2017 tot en met 16 december 2021. In geschil is of de belastingrente in strijd is met: art. 1 EP, art. 6 en 7 EVRM en art. 49 lid 3 EU Handvest en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het hof overweegt ten aanzien van het belastingrentepercentage, zoals bij de naheffing van onder meer loonbelasting van toepassing, dat het gelijk is aan de wettelijke rente voor niet-handelstransacties, met een minimumpercentage van 4. In de MvT bij de invoering van de belastingrenteregeling is opgemerkt dat de budgettaire opbrengst niet het doel is van de regeling, maar dat het kabinet het noodzakelijk acht de eerder geraamde opbrengst te realiseren. In verband met de COVID-19-crisis is het percentage voor (onder meer) de loonbelasting met ingang van 1 juni 2020 tijdelijk verlaagd naar 0,01. Met ingang van 1 oktober 2020 bedraagt het percentage op grond van het Besluit belasting- en invorderingsrente 2020 eveneens de wettelijke rente voor niet-handelstransacties met een minimumpercentage van 4. Het hof oordeelt dat het minimumpercentage voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar is in de uitoefening. Het hof volgt belanghebbende daarom niet in haar stelling dat belastingplichtigen onvoldoende zouden zijn voorgelicht over de belastingrenteregeling. Het heffen van belastingen in het algemeen belang dient in beginsel een legitiem doel en dat geldt ook voor het berekenen van rente over belastingbedragen. Met betrekking tot het door belanghebbende gestelde niet-voldoen aan de ‘fair balance’-toets onder art. 1 EP vanwege het minimumpercentage van 4 waaraan uitsluitend een budgettair motief ten grondslag ligt, stelt het hof voorop dat aan de wetgever een ruime beoordelingsmarge toekomt, dat het minimumpercentage niet dusdanig hoog is dat de wetgever daarmee buiten deze ruime beoordelingsmarge is getreden, ook al is dat minimumpercentage uitsluitend ingevoerd vanwege budgettaire motieven, en dat het minimumpercentage ook geldt bij het vergoeden van belastingrente. De in rekening gebrachte belastingrente kan niet worden gezien als een individuele en buitensporige last, omdat belanghebbende heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de last zich in haar geval aanmerkelijk sterker laat voelen dan in het algemeen. Van strijdigheid met art. 1 EP is geen sprake. De Hoge Raad heeft bij arrest van 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4151, , geoordeeld dat heffingsrente geen boete is. Het hof is van oordeel dat dit ook geldt voor belastingrente, omdat het in rekening brengen ervan uitsluitend wordt bepaald door tijdsverloop en de hoogte van de te betalen belasting, en niet door mogelijke verwijten aan de kant van de belastingplichtige. Daarmee is ook geen sprake van een ‘criminal charge’ in de zin van art. 6 EVRM, ook niet in een situatie waarbij het minimumpercentage is gesteld op 4. Van strijdigheid met art. 6 en 7 EVRM is geen sprake. Omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de berekening van belastingrente in haar situatie moet worden geacht binnen de werkingssfeer van het EU Handvest te vallen, komt het hof niet toe aan eventuele strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel uit art. 49 lid 3 EU Handvest. Zo de berekening van belastingrente wordt geacht binnen de werkingssfeer van het EU Handvest te vallen, leidt dat niet tot een ander oordeel. Belastingrente wordt niet aangemerkt als straf en belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor de toepassing van art. 49 lid 3 EU Handvest anders is. Een blote verwijzing naar een uitspraak van het Bundesfinanzhof is onvoldoende. Tot slot stelt belanghebbende dat art. 1 van het Besluit belasting- en invorderingsrente wegens strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel onverbindend moet worden verklaard dan wel buiten toepassing moet worden gelaten. Het hof stelt voorop dat het relevante belastingrentepercentage bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld, dat aan de staatsecretaris hierbij beleidsruimte toekomt en dat de rechter zich terughoudend opstelt bij de beoordeling van de vraag of de staatssecretaris in redelijkheid tot vaststelling van het besluit heeft kunnen komen (vgl. HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1360). Het hof is van oordeel dat geen sprake is van schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of een onredelijke of willekeurige heffing die de delegerende formele wetgever niet voor ogen kan hebben gestaan. Bij de invoering van het besluit is uitvoering gegeven aan hetgeen de wetgever heeft beoogd, aldus het hof.
(Hoger beroep ongegrond.)