A-G Pauwels belicht verhouding wettelijke rangorderegeling en overgangsrecht voor eigenwoningschulden

A-G Pauwels belicht verhouding wettelijke rangorderegeling en overgangsrecht voor eigenwoningschulden

Gegevens

Nummer
2025/109
Publicatiedatum
20 januari 2025
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:1403
Rubriek
Eigenwoningregeling
Relevante informatie

Deze zaak gaat over de verhouding tussen de rangorderegeling in art. 2.14 Wet IB 2001 en het overgangsrecht in hoofdstuk 10bis Wet IB 2001 dat is getroffen voor bestaande eigenwoningschulden in het kader van een wetswijziging per 1 januari 2013, waarbij onder meer een aflossingseis is geïntroduceerd voor de eigenwoningrenteaftrek. Een lening van belanghebbende (Lening 2) is zo’n bestaande eigenwoningschuld. In het geval van belanghebbende is toepassing van het overgangsrecht echter nadelig, omdat renteaftrek in box 1 per saldo geen voordeel oplevert als gevolg van de samenloop met de zogenoemde Hillen-aftrek. Belanghebbende neemt het standpunt in dat Lening 2 in box 3 valt op grond van de rangorderegeling.

Rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2024:3089, NTFR 2024/943) heeft dat standpunt verworpen en geoordeeld dat Lening 2 als eigenwoningschuld in box 1 valt. Belanghebbende heeft sprongcassatieberoep ingesteld.

In deze conclusie gaat A-G Pauwels in onderdeel 3 kort in op de rangorderegeling en in onderdeel 4 vermeldt hij gegevens over het overgangsrecht in hoofdstuk 10bis Wet IB 2001. Onderdeel 5 bevat zijn beschouwing. Uit die beschouwing volgt dat hij meent dat de rechtbank op goede gronden een juist oordeel heeft gegeven.

De kernpunten van de beschouwing van de A-G zijn:

  • Anders dan belanghebbende betoogt, wordt ter zake van Lening 2 niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarde in art. 2.14 lid 3 Wet IB 2001 ‘niet behoren tot de eigenwoningschuld, bedoeld in art. 3.119a’. Lening 2 behoort als ‘bestaande eigenwoningschuld’ namelijk wel daartoe op grond van art. 10bis.9 lid 1 Wet IB 2001. Dat box 3 vóór het overgangsrecht is geregeld in de Wet IB 2001, maakt dat niet anders. De rangorderegeling verzet zich niet tegen ‘een achterwaartse haasje-over-beweging’.

  • Ten overvloede: zelfs als toepassing van de rangorderegeling op zichzelf bezien wel zou inhouden dat Lening 2 in box 3 valt, gaat het overgangsrecht voor op de rangorderegeling.

  • Het middel verdedigt tevergeefs de opvatting dat de eerbiedigende werking van het overgangsrecht niet ten nadele van een belastingplichtige kan werken. De tekst van het overgangsrecht biedt geen ruimte voor een uitleg conform die opvatting. Toepassing van het overgangsrecht op gevallen waarin het voordeliger voor een belastingplichtige zou zijn als het overgangsrecht niet van toepassing is, komt bovendien niet in strijd met doel en strekking van het overgangsrecht.

  • Het door belanghebbende gesignaleerde verschil in ‘box hop’-mogelijkheden tussen een lening die onder het overgangsrecht valt en een lening die onder het nieuwe regime valt, geeft geen aanleiding voor een andere uitleg van de rangorderegeling of het overgangsrecht. Dat verschil in ‘box hop’-mogelijkheden is overigens ook uit oogpunt van het mensenrechtelijke discriminatieverbod geenszins problematisch.

De A-G adviseert de Hoge Raad het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond te verklaren.