MBB 2008, afl. 12 - De toepassing van de inhoudingsvrijstelling van dividendbelasting bij personenvennootschappen in inboundsituaties
Aflevering 12, gepubliceerd op 01-12-2008 geschreven door Mr. G.K. Fibbe en Prof.mr. A.J.A. StevensIn deze bijdrage zal allereerst de huidige Nederlandse inhoudingsvrijstelling van de dividendbelasting, die gebaseerd is op de Moeder-dochterrichtlijnArt. 4, lid 2, Wet DB 1965., alsmede doel en strekking ervan worden besproken (paragraaf 1). Vervolgens zal aandacht worden besteed aan de toepassing van de inhoudingsvrijstelling en de Moeder-dochterrichtlijn (hierna ook: de Richtlijn) op personenvennootschappen (paragraaf 2). Omdat classificatieverschillen zich betrekkelijk vaak voordoen ten aanzien van personenvennootschappenOnder personenvennootschappen verstaan wij in dit verband vennootschappen, zoals de Nederlandse maatschap, vof of cv, die op grond van het civiele recht als zodanig worden aangeduid, vaak als tegenstelling tot kapitaalvennootschappen, derhalve ongeacht hun fiscale classificatie. Vergelijk ook het OESO-Partnershiprapport, ‘The Application of the OECD Model Tax Convention to Partnerships, Issues in International Taxation’, nr. 6 (OECD, 1999), § 1.1, en Gall, ‘General Report, International tax problems of partnerships’, IFA-cahiers, Volume LXXXa, Kluwer, Deventer, 1995, p. 657., en in de recente aanpassingen van de Moeder-dochterrichtlijn speciale bepalingen voor dergelijke classificatieverschillen zijn opgenomen,Hieronder verstaan wij in dit verband de situatie dat de ene EU-lidstaat de entiteit als vennootschapsbelastingplichtig lichaam classificeert, terwijl de andere EU-lidstaat deze entiteit als fiscaal transparant aanmerkt (of omgekeerd). zal met name de invloed van de Richtlijn in dergelijke situaties aan de hand van enkele voorbeelden worden besproken (paragrafen 2.2, 2.3 en 2.4). Alvorens deze voorbeelden te bespreken, zullen eerst enkele inleidende opmerkingen worden gemaakt omtrent de recente uitbreiding van het subjectieve toepassingsbereik van de Richtlijn in de relatie tot personenvennootschappen alsmede de invloed daarvan op de inhoudingsvrijstelling (paragraaf 2.1). Vervolgens wordt besproken of, en in hoeverre, hetgeen is besproken aanleiding geeft tot aanpassing van het besluit van 17 maart 1997Besluit van 17 maart 1997, nr. IFZ97/204, BNB 1997/168. (paragraaf 3). Deze bijdrage wordt afgesloten met enkele conclusies (paragraaf 4).