Aflevering 12

In het tweede deel van deze bijdrage wordt ingegaan op de fiscale terugwerkende kracht die aan een fusie kan worden verleend, de terugwerkende kracht en de partiële afscherming in grensoverschrijdende situaties, de terugwenteling van nafusieverliezen en de voorwaarden die op grond van art. 14b, lid 3, Wet VPB 1969 worden gesteld. Bij de verliesverrekening wordt met name stilgestaan bij de grensoverschrijdende situatie.

In dit peer-reviewed artikel onderzoekt de auteur de invoering van een concernfinancieringsregime voor de omzetbelasting in de vorm van een optie voor belastingheffing die beperkt is tot binnen concerns verleende financiële diensten. Bezien wordt of en in hoeverre een dergelijk regime belastingcumulatie kan tegengaan, die thans onder meer bij concernfinancieringsmaatschappijen optreedt, hoe een wettelijke regeling er idealiter uit zou kunnen zien en of het Nederland op grond van het Unierecht is toegestaan om een optie voor belastingheffing in te voeren die tot concernsituaties is beperkt. Bijzondere aandacht is besteed aan de uitwerking van een optie voor belastingheffing in grensoverschrijdende situaties, het voorkomen van misbruik, de fiscale neutraliteit en het verbod op staatssteun.

De formeelrechtelijke aspecten van horizontaal toezicht in belastingzaken, mr. Margot Oenema, proefschrift verdedigd op 2 oktober 2014 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

In deze bijdrage staan de arresten van 23 mei 2014 centraal voor zover deze ingaan op de HIR-systematiek. Beoordeeld wordt in hoeverre de door de Hoge Raad ingeslagen weg verenigbaar is met de op goed koopmansgebruik gefundeerde ‘ruilgedachte’. Met het oog op deze doelstelling besteed ik in paragraaf 2 aandacht aan het moment waarop een herinvesteringsvoornemen aanwezig moet zijn. In paragraaf 3 en 4 ga ik vervolgens in op het ontstaan en de toerekening van de HIR in geval van zowel een ‘binnenjaarse’ als ‘buitenjaarse’ afwikkeling’. Tevens wordt stilgestaan bij gevallen van samenloop: situaties waarin de belastingplichtige zowel voldoet aan de voorwaarden van de HIR als van de ruilarresten. Wanneer voor toepassing van de HIR winst geacht wordt te zijn gerealiseerd komt zowel de binnen- als buitenjaarse afwikkeling aan bod in paragraaf 5. Het moment waarop de HIR kan worden afgeboekt staat in paragraaf 6 centraal. In paragraaf 7 sluit ik af met een aantal conclusies.

Met ingang van 1 januari 2014 breidde de wetgever het bestuur- en strafrechtelijk instrumentarium ingrijpend uit. Naar aanleiding daarvan paste de staatssecretaris van Financiën het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) aan. De staatssecretaris van Financiën zet met de nieuwe wetgeving en het aangepaste BBBB de trend van verzwaring van het boetebeleid door. In deze bijdrage zet ik de meest opvallende wijzigingen van de AWR uiteen: 1. het strafbaar stellen van het niet, niet tijdig of niet volledig betalen van aangiftebelastingen, 2. het opleggen van een vergrijpboete voor een onjuiste aanvraag of verzoek om herziening van een voorlopige aanslag of herziening en 3. uitbreiding van het begrip overtreder. Daarnaast bespreek ik de meest opvallende wijzigingen van het BBBB. Tot slot ga ik kort in op een aantal formele aspecten van het BBBB en het opleggen van bestuurlijke boeten.