Aflevering 24

Het belastingrecht en de uitvoering zijn steeds in beweging; niet alleen door de ingrijpende belastingherziening van 2001 en het bijna even ingrijpende Belastingplan 2002 in vier delen, maar ook door de aanhoudende stroom besluiten van de staatssecretaris. Met deze besluiten wordt geprobeerd, zoals de aanhef veelal luidt, zoveel mogelijk helderheid te scheppen over de uitvoering van bepaalde regelingen; aan de hand van een aantal vragen en antwoorden wordt aangegeven welke uitgangspunten de belastingdienst hanteert bij het innemen van een standpunt.

De minister van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gezonden waarin de instelling van de Belastingdienst als baten-lastendienst wordt toegelicht.

Het wetsvoorstel waarin een drietal (tussentijdse) wetswijzigingen wordt aangebracht op het gebied van accijnzen (definitie sigaren), REB (tarieven e.a.) en inkomstenbelasting (aanpassing inkomensgrens voor de verhoogde aanvullende kinderkorting) is in het Staatsblad geplaatst. Eerder besteedden wij aandacht aan dit wetsvoorstel in NTFR 2002/416. De eerste twee wijzigingen treden in werking met terugwerkende kracht naar 1 januari 2002. De wijziging van de inkomensgrens treedt per 1 juli 2002 in werking.

dienstbetrekking, premieplicht, terugwerkende kracht wetgeving, vertrouwensbeginsel

ingezetene, verzekeringsplicht

anders dan als hoofdverblijf, tweede woning, vertrouwensbeginsel

In een algemeen overleg met de Vaste Commissie voor Financiën is gesproken over een aantal zaken betreffende sociaal-ethisch beleggen. Deze punten, die voornamelijk de positie van het fonds betreffen, heeft de staatssecretaris in een brief van 19 april aan de vaste commissie aangeboden (opgenomen in NTFR 2002/589). Een van de punten betreft de vervolgfinanciering door het sociaal-ethische fonds van bestaande projecten. Daarover zegt de staatssecretaris nu dat van vervolgfinanciering alleen sprake is als er een nieuwe lening, onder nieuwe voorwaarden, wordt aangegaan voor de financiering van een bestaand project. Het simpelweg verlengen van de looptijd van een bestaande lening voldoet niet. De staatssecretaris stelt wel de eis dat het rentevoordeel van de zachte financiering ten gunste komt van het sociaal-ethische project. In de brief wordt verder het voornemen van een bank om een sociaal-ethisch fonds te lanceren aangekondigd. Ten slotte merkt de staatssecretaris op dat hij over twee jaar bij de evaluatie van het hoofdzakelijkheidscriterium (een fonds moet minimaal 70% in sociaal-ethische projecten beleggen) alle aspecten zal meewegen, zoals ervaringen met de fondsen, bestaande fondsen, enz.

Uit dit besluit blijkt dat het geautomatiseerd opleggen van conserverende aanslagen pas kan plaatsvinden vanaf de tweede helft van 2003. In verband daarmee zal de Belastingdienst in beginsel vanaf dat moment conserverende aanslagen opleggen voor de jaren 2001 en 2002. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor belastingplichtigen die in aanmerking komen voor een conserverende aanslag waarvoor aanspraak bestaat op uitstel van betaling en kwijtschelding na een periode van tien jaar vanaf de enige of laatste vervaldag van de aanslag. Door middel van dit besluit worden de eventueel nadelige gevolgen van deze werkwijze van de Belastingdienst weggenomen. De staatssecretaris keurt namelijk goed dat de uitstelperiode van tien jaar geacht wordt in te gaan op de eerste dag na het verstrijken van het belastingjaar waarop de conserverende aanslag betrekking heeft. Deze maatregel geldt uitsluitend voor conserverende aanslagen over de belastingjaren 2001 en 2002.

De staatssecretaris van Financiën geeft een besluit uit waarin hij drie eerdere besluiten opneemt over uitkeringen Sinti en Roma, Maror-gelden en Het Gebaar (besluiten van RTB2000/2708M, NTFR 2000/1822, RTB2000/2980M, NTFR 2001/121 en DGB2001/1537, uitkeringen voor vervolgingsslachtoffers). Omdat inmiddels meer stichtingen zijn opgericht worden de drie besluiten ingetrokken en vervangen door één besluit waarin alle stichtingen zijn opgenomen die zich bezig houden met het beheren en verdelen van gelden die door de overheid en door private partijen ter beschikking zijn gesteld als erkenning van achteraf geconstateerde tekortkomingen bij het naoorlogse rechtsherstel en de naoorlogse opvang. Die stichtingen zijn:

De staatssecretaris stuurt de concept algemene maatregel van bestuur met daarin de zogenoemde 'standaardvoorwaarden' fiscale eenheid die behoren bij het wetsvoorstel 'Herziening regime fiscale eenheid' naar de Eerste Kamer. De Eerste Kamer was eind vorig jaar nog niet bereid in te stemmen met het bedoelde wetsvoorstel (nr. 26 854). Eerst wilde de Kamer een concept zien van deze regeling waarnaar in het wetsvoorstel meermaals wordt verwezen. In een brief van 11 januari 2002 (NTFR 2002/111) bevestigde de staatssecretaris aan die wens tegemoet te zullen komen. Nu is het concept aan de voorzitter van de Eerste Kamer gestuurd. Onderwerpen die in het concept met name aan de orde komen zijn:

In het kabinetsstandpunt over het rapport van de werkgroep modernisering successiewetgeving (werkgroep Moltmaker) is onderzoek toegezegd naar de definiëring van algemeen nut beogende instellingen (inclusief keurmerk en certificering) en de vormgeving van de familiestichting. Tijdens het algemeen overleg met de Vaste Commissie voor Financiën op 5 juli 2001 is het resultaat hiervan toegezegd in de loop van 2002. De staatssecretaris laat nu de Tweede Kamer weten dat het onderzoek naar het algemeen nut en de familiestichting, waarbij ook de positie van de trust en doelvermogens in het algemeen zal worden betrokken, meer tijd vergt dan vorig jaar gedacht. Voorts beperkt de huidige status van het kabinet de ruimte voor nieuwe beleidsvoorstellen.

aanvang beroepstermijn, uitspraak inspecteur

feiten

ontvankelijkheid

Dit arrest van 29 september 1999 is door de Hoge Raad pas op 7 juni 2002 voor publicatie vrijgegeven.

ontvankelijkheid

fair trial

heffingsrente, inkeerregeling, naheffingsaanslag, nietigheid VOF, tenaamstelling

kleine-ondernemersregeling, vertrouwensbeginsel

overleggen verkoopgegevens, procesorde

informatieplicht, vaste vertegenwoordiger

In het Voorschrift inzake internationale wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen wordt uitgebreid ingegaan op de wederzijdse bijstand bij de heffing van directe belastingen (en de inkomstenbelasting). Wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen wordt hierbij omschreven als het geheel aan mogelijkheden tot administratieve samenwerking tussen verdragspartners. Uitwisseling van fiscale inlichtingen is daar een onderdeel van. Het instellen van onderzoeken voor elkaars belastingheffing, het toelaten van ambtenaren op elkaars grondgebied en het gezamenlijk instellen van controles bij internationaal opererende ondernemingen zijn andere vormen. Het nieuwe Voorschrift, dat is opgenomen in Stc. 30 mei 2002, nr. 100, p. 9, is grotendeels beschrijvend van aard. Mede vanwege de omvang ervan, wordt hier daarom volstaan met een aan de inleiding (hoofdstuk 1) ontleende weergave van de opbouw van het voorschrift. Voor de volledige tekst zij verwezen naar het brondocument.

De bevoegde autoriteiten van Nederland en Duitsland zijn op basis van art. 25, lid 2, Belastingverdrag een regeling overeengekomen over de verdeling van de winst van Duitse en Nederlandse land- en bosbouwbedrijven met grond in de andere staat.

In het kader van het belastingverdrag met Oekraïne is op 3 april 2002 een werkovereenkomst over de inlichtingenuitwisseling gesloten tussen de Staatsbelastingdienst van Oekraïne en de Belastingdienst van Nederland. Om de uitwisseling van inlichtingen doelmatiger te maken ter voorkoming van het ontgaan van belastingen zoals voorzien in het verdrag is onder meer het volgende overeengekomen:

toeristenbelasting, verblijf, vergunning

aanwijzing heffingsambtenaar, bekendmaking, mandaatverlening

motiveringsklacht, onbegrijpelijk, vergelijkingsobject

(on)roerende zaak, opstalrecht, samenstel van rechtshandelingen

bouwkundige gebreken