Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-09-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3997, 14/00008 en 15/00701

Gerechtshof Amsterdam, 22-09-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3997, 14/00008 en 15/00701

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 september 2015
Datum publicatie
28 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:3997
Formele relaties
Zaaknummer
14/00008 en 15/00701
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:42

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft niet al de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Het Hof wijst de zaak terug naar de rechtbank.

Uitspraak

Kenmerken 14/00008 en 15/00701

22 september 2015

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] , [land] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/2240 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 21 januari 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 734.384 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.013.

1.1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 21 maart 2013, de aanslag gehandhaafd.

1.2.1

De inspecteur heeft met dagtekening 1 december 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag IB opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 806.130 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van

€ 24.013.

1.2.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 21 maart 2013, de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

In de uitspraak van 28 november 2013 (kenmerk AWB 13/2240) heeft de rechtbank de tegen de onder 1.1.2 en 1.2.2. genoemde uitspraken ingestelde beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

De tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 7 januari 2014 en nader aangevuld bij faxbericht van 19 februari 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 8 juli 2015, 10 augustus 2015 en 14 augustus 2015 zijn van de zijde van belanghebbende nadere stukken ingekomen. Op 17 augustus 2015 en 25 augustus 2015 zijn van de inspecteur nadere stukken ontvangen. Afschriften van de nadere stukken zijn over en weer naar partijen verzonden.

1.6.

Op 19 augustus 2015 heeft de gemachtigde van belanghebbende een verzoek tot uitstel van de zitting gedaan. Dit verzoek is door het Hof afgewezen.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Onderhavige zaken zijn tegelijkertijd behandeld met de zaak met kenmerk 13/00476. Al hetgeen in deze zaken is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaak.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“2.0. Het navolgende beperkt zich tot de zaken die betrekking hebben op de geschilpunten zoals die ter beslissing voorliggen voor het belastingjaar 2007.

2.1.

Eiser was in 2007 buiten gemeenschap van goederen gehuwd met [de vrouw] . Eiser heeft een zoon, [naam 1] , geboren in [geboortedatum 1] , en een dochter, [naam 2] , geboren in [geboortedatum 2] .

Eiser was in 2007 bestuursvoorzitter van Woningstichting [stichting] (hierna: [stichting] ).

[stichting] was opdrachtgever van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) , waarvan [naam 3] (middellijk) bestuurder was.

[bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ), waarvan [naam 4] bestuurder was, was een vaste zakelijke relatie van [stichting] .

2.2.1.

Eiser had in 2007 de beschikking over een personenauto van zijn werkgever, een Maserati Quattroporte met een cataloguswaarde van € 187.489.

2.2.2.

[bedrijf 2] heeft in december 2007 op verzoek van eiser en door tussenkomst van een notariskantoor € 300.000 betaald aan [naam 5] , een schuldeiser van eiser.

2.2.3.

[naam 3] heeft in 2005 € 300.000 overgemaakt naar een [land] bankrekening van de echtgenote van eiser. [naam 3] heeft in 2007 een bedrag van € 200.000 en een bedrag van € 25.000 overgemaakt naar een [land] rekening van eiser.

2.2.4.

Eiser had in 2007 de beschikking over twee creditcards op naam van [stichting] .

2.2.5.

In juni 2007 heeft eiser een Mercedes SLK 350 op zijn naam gekregen. Eiser heeft deze auto in oktober 2007 verkocht aan [bedrijf 3] B.V. voor € 48.000 en hij heeft de verkoopsom op zijn rekening ontvangen.

2.2.6.

Eiser had het gebruiksrecht van een woning in [land] .

2.3.

De Raad van Commissarissen van [stichting] heeft eiser op 24 oktober 2008 geschorst. In opdracht van de Raad van Commissarissen heeft Deloitte een onderzoek ingesteld. Deloitte heeft hiervan rapport uitgebracht op 28 januari 2009 (Deelrapport 1) en 16 juli 2009 (Deelrapport 2). Kort samengevat zijn de bevindingen van die rapporten als volgt.

- Deelrapport 1 vermeldt onder 6.2 dat eiser in het jaar 2007 kon beschikken over een Audi A6 en een Maserati Quattroporte en (vanaf juli) een Volvo S60. Eiser heeft desgevraagd tegenover de onderzoekers verklaard dat de Maserati vanaf juli 2007 op zijn huisadres was gestald en dat hij deze ook daadwerkelijk voor privéritten heeft gebruikt.

- Deelrapport 1 maakt melding van uitgaven door eiser voor een onroerende zaak in [land] , de vervreemding van het pand in een samenwerking met [naam 4] en het gebruik daarvan door eiser.

- Deelrapport 2 vermeldt dat eiser kon beschikken over creditcards van [stichting] en dat in 2007 bestedingen tot een bedrag van € 38.494 ten laste van [stichting] zijn gekomen (na verrekening van de op voorhand als privé aangemerkte bestedingen) en dat daarvan tot een bedrag van € 925 bewijsstukken voorhanden waren. De rapporteurs hebben nader onderzoek gedaan met betrekking tot het gebruik van de creditcards aan de hand van de agenda van eiser, de aard van de uitgaven, de plaats waar en het tijdstip waarop deze zijn gedaan. Het rapport bevat geen eenduidige conclusie met betrekking tot de zakelijkheid van de bestedingen.

2.4.

Medewerkers van de FIOD-ECD hebben een aantal feiten gerelateerd en proces-verbaal opgemaakt van een aantal verklaringen afgelegd door eiser, [naam 4] en [naam 3] . De strekking van het relaas van de medewerkers van de FIOD-ECD en die verklaringen is als volgt:

- Eiser heeft verklaard dat hij een lening had gesloten bij [naam 5] , een zakelijke relatie, dat [naam 4] deze verplichting heeft overgenomen en dat daarvoor een getekende leningovereenkomst voorhanden is. [naam 4] heeft verklaard dat hij leningen had verstrekt aan eiser om voorwaarden te scheppen om het zaken doen met [stichting] en eiser te continueren, dat hij op verzoek van eiser de lening van € 300.000 van eiser aan [naam 5] heeft afgelost zonder dat er een leningovereenkomst is opgemaakt, dat hij zich niet kon veroorloven het bedrag van € 300.000 niet te betalen en dat eiser en hij aan elkaar vast zaten. Ook heeft [naam 4] verklaard dat hij zich misbruikt voelde door eiser.

- [naam 3] heeft in 2005 een bedrag van € 300.000 overgemaakt naar een [land] bankrekening van [de vrouw] . Eiser heeft verklaard dat hij geld geleend had van [naam 3] , een zakenrelatie, een paar keer in diens auto’s heeft gereden en dat in de leningovereenkomst was afgesproken dat hij het geleende bedrag na zijn pensionering zou terugbetalen. [naam 3] heeft verklaard dat het een lening betrof op initiatief van eiser, dat die geen zakelijke grondslag had, dat er geen rente was bedongen en ook geen afspraken waren gemaakt met betrekking tot de aflossing en dat hij niet wist waarom geen lening aan eiser vermeld was op zijn aangifte inkomstenbelasting.

[naam 3] heeft in 2007 € 200.000 en later € 25.000 overgemaakt naar een [land] bankrekening van eiser; [naam 3] heeft overigens verklaard dat de gang van zaken in 2007 identiek was aan die rond de overmaking in 2005.

- De dochter van eiser heeft bij [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) een Mercedes 350 SLK meegenomen en daarbij een op naam van eiser staande Mini Cooper ingeruild voor een bedrag van € 20.000. De verschuldigde huurtermijnen voor die Mercedes en enkele verkeersboetes werden betaald door [bedrijf 1] . In juni 2007 is de Mercedes op naam gezet van eiser. [bedrijf 4] heeft in 2007 aan de dochter van eiser een bedrag van € 74.000 gefactureerd. Van het gefactureerde bedrag heeft [bedrijf 4] (na afboeking van de inruilwaarde) € 44.000 afgeboekt met de inkoopwaarde van een Mercedes CLK 200 van [naam 3] en de resterende € 10.000 heeft hij afgeboekt met een overbetaling door [bedrijf 1] tot dit bedrag ter gelegenheid van de levering van een Mercedes E 280 aan [bedrijf 1] .

- Eiser heeft verklaard dat hij medio 2000 in [land] een huis in aanbouw had verkocht aan [naam 4] en na voltooiing als enige het gebruiksrecht daarvan had. [naam 4] heeft verklaard dat hij, [naam 4] , aan een trust huur betaalde voor het huis in [land] en dat eiser het mocht gebruiken.

2.5.

De Raad van Commissarissen van [stichting] heeft eiser op 30 januari 2009 op staande voet ontslagen.

2.6.

Eiser is begin 2012 failliet verklaard. [curator] is zijn curator. [naam 4] heeft namens [bedrijf 2] op 24 augustus 2012 verklaard dat hij zijn bij de curator ingediende vordering niet handhaaft. [naam 3] heeft geen vordering bij de curator ingediend.

2.7.

De aan eiser geadresseerde jaaropgaaf van zijn werkgever over 2007 vermeldde bij het onderdeel “Personen- of bestelauto ter beschikking gesteld” de aanduiding “nee”. Eiser heeft in zijn aangifte over 2007 geen melding gemaakt van privégebruik van een personenauto. Eiser heeft evenmin melding gemaakt van enige schuld aan [bedrijf 2] / [naam 4] , dan wel aan [naam 3] of het bezit van enige onroerende zaak of een bankrekening in [land] .

In het bezwaarschrift heeft de gemachtigde verklaard dat de reguliere bijtellingsregeling voor het privégebruik van de Maserati gehanteerd zou moeten worden.

2.8.

De rechtbank Arnhem heeft op 12 juli 2012 uitspraak gedaan met betrekking tot de navorderingsaanslagen ib/pvv 2002 en 2003, ECLI:NL:RBARN:2012:BX1120. De rechtbank Noord-Holland heeft op 17 juli 2013 uitspraak gedaan met betrekking tot een aan eiser opgelegde navorderingsaanslag ib/pvv over 2006.

2.9.

Verweerder heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt berekend:

- aangegeven € 155.384

- privégebruik Maserati - 34.377

- van [bedrijf 2] / [naam 4] verkregen gelden - 300.000

- van [naam 3] verkregen gelden - 225.000

- privébestedingen creditcards - 4.209

- bate uit inruil Mercedes [naam 3] - 54.000

- gebruik [land] villa van [naam 4] - 24.000

- gebruik mobiele telefoons - 9.160

€ 806.130.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in de uitspraak het volgende overwogen:

“4.1. De gemachtigde heeft ter zitting verzocht de behandeling van de zaak aan te houden in verband met miscommunicatie met eiser en met het oog op het nader horen van een tweetal getuigen, [naam 4] en [naam 3] . De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op grond van de volgende omstandigheden:

- de griffier heeft partijen op 13 augustus 2013 uitgenodigd voor de zitting en daarbij overeenkomstig art. 8:60, vierde lid, van de Awb aangegeven dat partijen uiterlijk een week daarvoor konden meedelen of zij een getuige zouden willen laten horen; de gemachtigde heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt;

- de gemachtigde heeft verklaard niet zeker te weten of deze getuigen bij een volgende zitting aanwezig zouden kunnen of willen zijn;

- verweerder heeft zich verzet tegen aanhouden van de zaak.

Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het in strijd met de goede procesorde is de behandeling van de zaak aan te houden. Het belang bij het horen van de genoemde getuigen moet voor de gemachtigde reeds lange tijd bekend zijn geweest gelet op de in bezwaar en beroep gevoerde discussie. Ter zitting hebben zich ook geen omstandigheden voorgedaan die aanleiding kunnen zijn geweest tot het doen van het getuigenaanbod, aangezien gemachtigde dit verzoek reeds bij aanvang van de zitting heeft gedaan.

4.2.

Verweerder heeft in twee afzonderlijke geschriften uitspraak op bezwaar gedaan voor enerzijds de (primitieve) aanslag ib/pvv over 2007 en anderzijds de navorderingsaanslag over dat jaar met vermelding van de aanslagnummers. De gemachtigde heeft in zijn beroepschrift enkel verwezen naar de uitspraak op het bezwaar waarbij verweerder het bezwaar tegen de navorderingsaanslag ongegrond heeft verklaard en de gemachtigde heeft het bij die navorderingsaanslag behorende aanslagnummer vermeld.

Nu eiser geen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak met betrekking tot de definitieve aanslag, zal de rechtbank geen beslissing kunnen geven over de hoogte van de (primitieve) aanslag maar enkel de juistheid van de navorderingsaanslag beoordelen (zie HR 18 oktober 1972, ECLI:NL:HR:1972:AY4383, BNB 1972/253).

4.3.

Eiser heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 155.384, maar heeft geen aangifte gedaan van enig bedrag ter zake van het privégebruik van een door [stichting] ter beschikking gestelde auto. Het bij te tellen bedrag terzake van het privégebruik van de Maserati zou blijkens het bezwaarschrift tenminste zijn uitgekomen op € 20.623 (te weten 22% van € 187.489 over het tweede halfjaar van 2007), uitkomend op een relatief en absoluut groot belastingbedrag van € 10.723.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser door op dit punt niet duidelijk en stellig de gevraagde gegevens te verstrekken, niet de vereiste aangifte gedaan en daarom rust op hem de last te bewijzen dat de uitspraak op bezwaar onjuist is, oftewel dat de navorderingsaanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld.

4.4.

Verweerder heeft op basis van de onder 2 weergegeven feiten, rapporten en verklaringen het belastbaar inkomen uit werk en woning hoger vastgesteld dan belanghebbende heeft aangegeven.

4.5.

Eiser heeft niet het bewijs geleverd dat het belastbaar inkomen te hoog is vastgesteld. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat eiser geen bewijs heeft geleverd dat er voor de in 2007 op zijn rekening gestorte bedragen sprake is geweest van een op hem rustende reële terugbetalingsverplichting aan [bedrijf 2] / [naam 4] , respectievelijk [naam 3] , te minder nu bij het faillissement geen van beiden uiteindelijk enige vordering op eiser tot gelding heeft gebracht. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat eiser in zijn aangifte geen melding heeft gemaakt van enige terugbetalingsverplichting voor de in 2007 door [bedrijf 2] c.q. [naam 4] , respectievelijk [naam 3] verstrekte bedragen van in totaal € 525.000, hetgeen ook niet op het van eiser te verlangen bewijs duidt.

4.6.

Ook heeft eiser geen helderheid gegeven met betrekking tot de gang van zaken rond de inruil van de Mercedes en het gebruik van de woning in [land] op grond waarvan de rechtbank zou kunnen aannemen dat er geen sprake is geweest van een voordeel met een omvang als door verweerder berekend.

4.7.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Eiser heeft geen afzonderlijke grief verwoord met betrekking tot de beschikking heffingsrente. De rechtbank ziet geen reden dat beroep niettemin gegrond te verklaren.”

4 Geschil in hoger beroep

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing