Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-10-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5653, 15/00096

Gerechtshof Amsterdam, 20-10-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5653, 15/00096

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 oktober 2015
Datum publicatie
13 januari 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:5653
Formele relaties
Zaaknummer
15/00096
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.8

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Etikettering woongedeelte woon-winkelpand. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het woongedeelte bij de verkrijging ervan verplicht tot het privévermogen had moeten worden gerekend. De aankoop dient te worden aangemerkt als een koppelaankoop. Dit leidt het Hof ertoe dat belanghebbende niet aannemelijk heeft weten te maken dat het pand, althans het woongedeelte geen keuzevermogen, maar verplicht privévermogen is.

Uitspraak

kenmerk 15/00096

20 oktober 2015

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van

[X] te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. H.J.J. Oostdam (Tax Consult Network) te Alphen aan de Rijn

tegen de uitspraak van 16 mei 2013 in de zaak met kenmerk SGR 12/3618 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 9 december 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 171.328 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.634. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 6.914 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 16 april 2012, de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.

1.4.

Op het hoger beroep van belanghebbende heeft het gerechtshof Den Haag bij uitspraak van 18 maart 2014 de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.907 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.434, met dienovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.

1.5.

De staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

1.6.

Bij arrest van 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:560, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof Den Haag vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Amsterdam (hierna te noemen: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

1.7.

Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 19 april 2015, de inspecteur bij brief van 23 april 2015.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De Hoge Raad heeft in zijn arrest het volgende tot uitgangspunt genomen:

“2.1.1. In 1975 heeft belanghebbende een pand gehuurd, plaatselijk bekend als [a-straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 1a] te [Z] (hierna: het pand). Het pand bestond uit een parterre en een bovenverdieping. De eigendom van het pand was niet in appartementsrechten gesplitst.

2.1.2. Op de parterre van het pand (hierna: het bedrijfsgedeelte), met nummer [huisnummer 1] , is belanghebbende in 1975 een drogisterij begonnen, in de vorm van een eenmanszaak. In december 1997 is de drogisterij ingebracht in een vennootschap onder firma (hierna: de VOF). Vennoten van de VOF waren belanghebbende en zijn echtgenote.

2.1.3. De bovenverdieping van het pand (hierna: het woongedeelte), met nummer [huisnummer 1a] , heeft belanghebbende en zijn echtgenote van november 1975 tot 1 april 1980 tot woning gediend. Vanaf die datum stond het woongedeelte leeg. Het woongedeelte had een eigen ingang, was niet verbonden met het bedrijfsgedeelte, beschikte over eigen sanitaire voorzieningen, een keuken en eigen water- en elektriciteitsaansluitingen.

2.1.4. Op 10 december 1990 hebben belanghebbende en zijn echtgenote het pand gekocht voor ƒ 240.000 (€ 108.907). Zij hebben het woongedeelte met ingang van 1 april 1991 verhuurd aan derden. Het gehele pand is vanaf de aankoop als ondernemingsvermogen aangemerkt. Hetzelfde geldt voor de hypothecaire lening waarmee de aankoop van het pand werd gefinancierd. In 1997 is het pand in de VOF ingebracht.

2.1.5. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben de onderneming in 2008 gestaakt. Zij hebben in hun aangiften voor dat jaar geen stakingswinst begrepen ter zake van de overbrenging van het woongedeelte naar hun privévermogen.

2.1.6. Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat belanghebbende en zijn echtgenote een boekwinst hebben genoten ter zake van de overbrenging van het woongedeelte naar hun privévermogen, van ieder € 137.285.”

3 Geschil in hoger beroep

Na verwijzing is in geschil of het pand dat belanghebbende en zijn echtgenote op 10 december 1990 hebben gekocht (hierna: het pand) in zijn geheel tot het ondernemingsvermogen is gaan behoren.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing