Gerechtshof Amsterdam, 26-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2759, 19/01537
Gerechtshof Amsterdam, 26-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2759, 19/01537
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26 augustus 2021
- Datum publicatie
- 6 oktober 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:2759
- Zaaknummer
- 19/01537
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting; procesrecht; X heeft geparkeerd noch heeft te kennen gegeven de belasting te willen voldoen. De rechtbank had het beroep bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk moeten verklaren (zie ook ECLI:NL:GHAMS:2020:981)
Uitspraak
kenmerk 19/01537
26 augustus 2021
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , hierna: [X]
(gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer)
tegen de uitspraak van 18 september 2019 in de zaak met kenmerk HAA 19/613 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X]
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zandvoort, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 26 juni 2016 aan [A] B.V. een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 61,50 (hierna: de naheffingsaanslag). [X] heeft daartegen bezwaar gemaakt.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar – zonder voorafgaand horen – van 11 november 2016 de naheffingsaanslag gehandhaafd. [X] heeft tegen deze uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 oktober 2017 dit beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [X] hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 4 december 2018 (kenmerk 17/00550, ECLI:NL:GHAMS:2018:4927) heeft het Hof de in 1.3 bedoelde uitspraak van de rechtbank en de in 1.2 bedoelde uitspraak op bezwaar vernietigd (vanwege schending van de hoorplicht) en de heffingsambtenaar opgedragen om – met inachtneming van zijn uitspraak – opnieuw uitspraak op het bezwaar te doen.
De heffingsambtenaar heeft bij (nieuwe) uitspraak op bezwaar van 29 januari 2019 de naheffingsaanslag (opnieuw) gehandhaafd. [X] heeft tegen deze uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft als volgt beslist op het dit beroep:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep ongegrond;
- -
-
verklaart het verzoek om immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk;
- -
-
wijst het verzoek om toekenning van een dwangsom af.”
[X] heeft tegen deze uitspraak van de rechtbank op 1 oktober 2019 hoger beroep bij het Hof ingesteld. Namens de heffingsambtenaar is een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde (van [X] ) heeft bij brieven van 12 december 2019, 11 oktober 2020, 5 december 2020 en 24 februari 2021 nadere stukken ingediend. Verder heeft de gemachtigde bij brief van 3 juli 2021 gereageerd op een brief van het Hof van 1 juli 2021.
Desgevraagd door het Hof zijn namens de heffingsambtenaar op 5 juli 2021 per e-mail op de zaak betrekking hebbende stukken aan het Hof gezonden met een kopie aan de gemachtigde. Bij brief van 7 juli 2021 heeft de gemachtigde het Hof desgevraagd bevestigd (de stukken bij) het e-mailbericht van de heffingsambtenaar van 5 juli 2021 op diezelfde datum te hebben ontvangen. Voorts heeft hij verklaard in de ontvangen stukken geen aanleiding te hebben gezien om het Hof te verzoeken ‘de zaak aan te houden’. Van alle stukken is een afschrift aan de wederpartij gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2021. Van de zijde van de heffingsambtenaar is mr. E. Brouwer verschenen. Van de zijde van [X] is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL is de op 17 mei 2021 per aangetekende post aan de gemachtigde toegezonden uitnodiging om op de zitting te verschijnen op 19 mei 2021 bij de gemachtigde bezorgd. [X] althans de gemachtigde is aldus tijdig en op de juiste wijze uitgenodigd, zodat de zitting doorgang kon vinden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
[A] B.V. was op 26 juni 2016 de houder van de auto met kenteken [A] (hierna: de auto).
Een parkeercontroleur van de gemeente Zandvoort heeft de auto op 26 juni 2016 omstreeks 16:07 uur stilstaand aangetroffen in de [A-straat] ten noorden van het busstation te Zandvoort, zonder dat voor parkeren van de auto parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar heeft vervolgens aan [A] B.V. de litigieuze naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Het door de gemachtigde ingediende bezwaarschrift van 26 juli 2016 vangt als volgt aan:
“Ik treed op namens [X] te [Z] , cliënt, en maak hierbij op nog nader aan te geven gronden bezwaar tegen opgemelde naheffingsaanslag. (…)”
Het door de gemachtigde ingediende beroepschrift bij de rechtbank, zowel in het eerste beroep (zie 1.2) als in het beroep waarvan de uitspraak thans wordt bestreden, vangt als volgt aan:
“Namens [X] te [Z] (…) stel ik beroep in bij uw rechtbank tegen de beslissing op bezwaar van het hoofd Gemeentebelastingen Kennemerland Zuid, hierna te noemen verweerder (…).”
Het hogerberoepschrift van 1 oktober 2019 vangt als volgt aan:
“Hierbij stel ik namens [X] te [Z] , (…), hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank (…).”
In dit door de gemachtigde ingediende hogerberoepschrift wordt verwezen naar een nadere verklaring van de bestuurder van de auto, [Y] , die na de in 1.4 bedoelde uitspraak van het Hof is overgelegd aan de heffingsambtenaar. Deze verklaring – opgenomen in een tot de gedingstukken behorend e-mailbericht van 19 december 2018 – was gevoegd bij een brief van de gemachtigde aan de heffingsambtenaar van 16 januari 2019 en luidt:
“hallo Mr. Niederer,
wat duurt dat lang met die boete. Ik weet dat ik niet geparkeerd heb met mijn taxi. ik stond aan de kant van de straat even stil om mensen uit te laten stappen. daarna ben ik meteen weg gereden.
[Y] ”
Onder deze tekst is een e-mailbericht van 15 december 2018 van de gemachtigde aan [Y] afgedrukt en een kopie van de naheffingsaanslag ten name van [A] B.V. In het laatstbedoelde e-mailbericht is te lezen:
“Geachte heer [Y] ,
Ik ben nog bezig met het bezwaar tegen de naheffingsaanslag van de gemeente Zandvoort van 26 juni 2016.
Kunt u aangeven wat er toen precies gebeurd is, en waarom u met de taxi niet geparkeerd heeft?
Voor uw informatie zend ik de naheffingsaanslag waar het om gaat als bijlage mee.
Met vriendelijke groet,
[Y] Niederer”
In de in 2.5 al genoemde brief van 16 januari 2019 wordt de heffingsambtenaar voorts verzocht aan [X] een schadevergoeding toe te kennen, omdat ‘de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM is verstreken’. Ook bevat de brief een ingebrekestelling voor het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift met het verzoek ‘om binnen uiterlijk twee weken na heden de gevraagde beslissing alsnog te nemen bij gebreke waarvan u aan cliënt een dwangsom verbeurt’.
Bij brief van 3 juli 2021 heeft de gemachtigde als volgt gereageerd op de vraag van het Hof – in zijn brief van 1 juli 2021 – waarom [X] bevoegd was/is bezwaar en (hoger) beroep in te stellen in verband met een naheffingsaanslag parkeerbelasting die is opgelegd aan [A] B.V. (zie 1.1):
“In opgemelde zaak ontving ik van uw Hof een brief van 1 juli 2021. In die brief wordt gevraagd om toe te lichten waarom [X] bevoegd was voor zichzelf bezwaar te maken en (hoger)beroep in te stellen. Ik reageer hierop als volgt.
[X] is bestuurder van [A] B.V. en heeft als belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aan [A] B.V. opgelegde naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar heeft op dit bezwaar beslist bij uitspraak op bezwaar van 23 januari 2019. De uitspraak op bezwaar is ten name van belanghebbende gedaan. Belanghebbende heeft weliswaar bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag die is opgelegd aan een ander, maar de uitspraak op bezwaar is gedaan ten name van belanghebbende. In dat geval kan niet gezegd worden dat belanghebbende niet gerechtigd is tot het instellen van beroep tegen voornoemde uitspraak op bezwaar.
De rechtbank heeft in deze zaak uitspraak gedaan op 18 september 2019. De uitspraak van de rechtbank is ten name van belanghebbende gedaan. In dat geval kan niet gezegd worden dat belanghebbende niet gerechtigd is tot het instellen van hoger beroep tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank.[Hof, in voetnoot: Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 november 2019, zaaknr. BK SHE 19/00004, ECLI:NL:GHSHE:2019:4215, r.o. 4.2 e.v., zie ook de bijlage.]
Gelet op het processuele verloop in deze zaak valt ook niet in te zien dat [X] niet als belanghebbende valt aan te merken. Immers heeft uw Hof al eerder uitspraak gedaan in deze zaak, en op 4 december 2018 beslist dat de heffingsambtenaar opnieuw uitspraak dient te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende. [Hof, in voetnoot: Zaaknr. BK AMS 17/00550, ECLI:NL:GHAMS:2018:4927, zie ook de bijlage.]
Belanghebbende merkt daarbij op dat wanneer uw Hof het vorengaande betoog niet volgt, het in artikel 6 van het EVRM verankerde recht op toegang tot de rechter wordt geschonden. Ook hieruit volgt dat [X] ontvankelijk dient te zijn.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep ziet het Hof zich ambtshalve gesteld voor de vraag of het beroep van [X] ontvankelijk was. Verder is in geschil of (i) de rechtbank op grondslag van de stukken van het geding voldoende gemotiveerd en met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor het beroep ongegrond heeft verklaard, (ii) of de rechtbank [X] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek om een vergoeding van immateriële schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg en (iii) of de rechtbank de heffingsambtenaar terecht niet in de proceskosten van [X] heeft veroordeeld.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.